| |
| |
| |
Genua
Ligurië is een gezegende onder de landstreken van Italië. Waar de Alpen en de Apennijnen steil nederdalen tot de zee, strekt zich de wijde bocht der kust, die alles biedt wat de noorderling van het Zuiden droomt, een klare zon, een milde lucht, bloemegeur en ogenlust in zomer en winter. Langs een smalle strook slechts, op hellingen en in nauwe valleien, brengt de aarde voort, maar tierig in zijn zilverig loof groeit er de olijfboom en de wingerd, of hij ook tussen gesteenten wortelt, draagt overvloedig de sierlijke vrucht van vreugde en vergetelheid.
Er gaat een weg, eerst van west tot oost, dan van noord tot zuid, over de bergen of onder de rotswand, dicht langs de heldere kabbelende zee, waar de wandelaar bijna ieder half uur een dorp of kleine stad binnentreedt. De dorpen, door boeren of vissers bewoond, vindt hij meestal arm, met hun hoge verwaarloosde huizen, soms deur- en vensterloos, maar het zal hem weldra treffen hoe tevreden, en hoe ijverig de mensen zijn. Bij zonsondergang varen de vissers uit, bij de nieuwe zon keren zij terug, en vaak nog overdag delen zij - ook de vrouwen en kinderen,- de zware arbeid om de vangst aan land te brengen, wel schraal vergeleken bij de buit in noordelijke zeeën te winnen, voldoende echter voor hun matigheid; evenzo acht de boer op de heuvel zich welvarend met de moeizaam gewonnen olie, een geit, een ezel op stal en hoenders in de boomgaard. In de warme uren vinden visser en landman vrede en genot in een rustige schaduw, alleen de vrouwen gaan voort met netten boeten of met wassen aan de beek onder het groen van perzik en vijgeboom.
In de talrijke stedekens, vaak niet meer dan één of twee zeer nauwe straatjes, ontwaart men duidelijker de werkzaamheid, want de winsten uit ambacht en nering hebben grote bekoring voor de Ligurische aard, er is ook geen plaatsje zo klein zonder bank om de penningen te bewaren. Andere stadjes zijn die van burgers die al in rijkdom rusten; daar staan de villa's ver van | |
| |
elkander in tuinen, waar ook de planten rijk zijn, daar is de stilte met licht zeegeruis en wat vogelgeluid.
En in het midden van de bocht, juist waar de kustlijn naar het zuiden wendt, ligt de hoofdstad Genua - door een Janus gebouwd of aan Janus gewijd - die de beide Riviere beheerst en vertegenwoordigt. Het schoonst verschijnt zij, wanneer men haar uit zee nadert op een vroege ochtend. Ter wederzijden staan de bergen tot in verre nevelen, recht vooruit glanst een gulden blankheid. Dan onderscheidt men de menigte der scheepsmasten in de haven, dan daarboven de lichtgekleurde huizen, met de groene luiken en de flikkering van een vensterruit, wijkend en stijgend tot de hoogte, door de vale wal van de vesting aan het azuur begrensd. Dit is de stad, die Genua de hovaardige genoemd werd, wegens haar sierloze dans voor het gouden kalf en haar verachting van alle zustersteden.
Het volk, bij de andere republieken onbemind, werd in de middeleeuwen al gehekeld. Men verweet het zelfzucht en hoogmoed, omdat het zich in de onderlinge oorlogen afzijdig hield; bedriegelijkheid, omdat een Genuese koopman sluwer was dan enige andere en in een handelszaak altijd won. Het werd ook vals beschuldigd, dat het lichtvaardig was in zeden, en dat het vaderlandszin ontbeerde. Men zegt, dat in zijn aderen iets van het bloed der Kelten stroomt, en inderdaad heeft het met dit ras de vernuftigheid en de taaiheid gemeen. In de eerste kruistocht was het een door een Genuees bedacht werktuig, waardoor de muren van Jeruzalem bestormd werden, de faam van zijn vaderstad steeg en daarmede het profijt, dat zij uit de krijg verwierf. En zijn taaiheid werd bewezen door de bloeiende welvaart der republiek ook na de slag van Chioggia, die Venetië heerseres van de wateren liet; met de verplaatsing der handelswegen verviel Venetië, terwijl Genua de bedrijvige zeekoopman bleef, eindelijk door de fortuin boven alle aan deze kusten begunstigd.
Er is ook gelasterd dat Genua luttel gedaan heeft voor de beschaving van de Renaissance. Inderdaad, zij heeft weinig dichters, kunstenaars en kunstminnende heren gehad, maar de ontwikkeling van de middeleeuwen tot de nieuwe tijd in Italië is niet enkel een bloei van letteren en kunst geweest. Genua was een der steden, waar reeds vroeg, door nijverheid en handel,
| |
| |
iedere burger en popolano de gelegenheid had naar zijn begeerte te streven en te winnen, zijn gaven en zijn persoonlijkheid te ontplooien, en de persoonlijkheid is het, die verstaan wordt wanneer men spreekt over de ontdekking van de mensde mens, niet meer beschouwd als een tijdelijke woonplaats, maar als het enig middel dat de ziel heeft om het geluk te vinden naar haar aard. De vrije werking der persoonlijkheid, zich bij voorkeur openbarend in gezonde, hoewel onstichtelijke strijd, was onder deze mensen algemeen, toen in de behoudende republieken nog altijd geleefd werd naar een denkbeeld van verre voorvaderen overgeleverd. Doch het is waar, dat de van gemeenschappelijke banden bevrijde geest Genua meer dukaten dan monumenten heeft geschonken. Zij was schier de gelijke van Venetië in de aanbidding van de rijkdom, en zij had geen predikers die er de ijdelheid van toonden, geen filosofen, die leerden er een geluk uit te winnen, geen kunstenaars, die er een hoge weelde van maakten.
Al vóór de kruisvaarders kwamen om hulp te vragen voor hun tocht, heerste er welvaart door de scheepsbouw. De Liguriërs bezaten een menigte sterke galeien, die op de havens van de Levant voeren om er de goederen te halen, door de karavanen uit het Oosten gebracht. Met hun mededingers van Pisa en Venetië leerden zij het eerst de Saracenen kennen niet in de krijg alleen, en deze kennis had een groot deel in de verruiming der westerse gedachten. De Genuezen namen van de kruistochten de onmiddellijke winst in munten van de ridders en buit van de ongelovigen. Een der toen gewonnen kleinodiën is nog thans in het bezit van de kathedraal, de Sacro Catino, de heilige graal van smaragd.
Een inheemse nijverheid, die vroeg een grote naam had, was de fluweelweverij; hun fluweel, slechts met goud betaald, stond in aanzien boven de Florentijnse lana di garbo - deftig laken - zoals een hertog hoog is boven een bankier. En gestreng waakte het gilde over zijn kostelijk bedrijf door toezicht en straffen op het gebruik van middelmatige stoffen en verf. Het handwerk wordt nog in het gebied van Genua lonend beoefend; men zegt, dat het fluweel door de vrouwen van Zoagli geweven, voortreffelijk is.
Voor de vrouwen was er reeds toen een bron om stuivers te zamelen, het kantwerk, van welks ontstaan een legende ver- | |
| |
haalt. Een arme man had een dochter, die niets kon, en die ook niet werd aangezien, omdat zij geen bruidsschat had. Op een dag vond de wrevelige vader een zwerver aan de weg, wie hij met een maat wijn zijn dochter aanbood. Het minste dat de vagebond eiste als loon voor de huwelijkslasten, was, dat zij hem een hemd zou maken. Het maagdelijn zat hopeloos neder met het gerei, en terwijl zij staarde of zij niets zag, kwam uit haar vingers, die met de draden speelden, een fijne webbe voort, als gesponnen zilver, zo wonderlijk, dat de priester die, in ruil voor de zegen, tot sieraad van zijn altaar verlangde.
En sedert was er voor vrouwen, jong of oud, die ijverig zijn met de draden, immer barmhartigheid uit de hemel; er zijn dorpen, waar de kleinste vlechtendraagster zulk heil verwacht.
Meer dan nijverheid echter waren het vrachtvaart en handel die de Genovesini toverden. De zeelieden werden ook verder dan hun eigen zee op avonturen gezonden, gelijk vermeld staat, dat, al twee eeuwen vóór Columbus - ook op deze grond geboren -, één van de Doria's galeien uitrustte om buiten de poort van Gibraltar naar de Indiën te zoeken; maar zij keerden niet weerom. De handel, waarin de Genuezen meesters waren, werd op brede grondslag bedreven door kooplieden in genootschap en een dier genootschappen was de Banco di San Giorgio - een der vroegste, van 1260, en machtig voor de Florentijnse huizen, - die eenmaal bijna de gehele republiek met de koloniën als haar onderneming beheerde. Het gebouw staat aan de haven van weleer; er zijn daar standbeelden van rijkaards, die uit weldadigheid, om het volk de druk der cijnzen te verlichten, sommen gelds bij de bank belegden, en daarvoor gehuldigd werden, de kwistige schenker met een beeld in zittende houding, de bescheiden met een op de voeten. Het is een simpele en toch verrassende gedachte om aanzienlijke burgers te vereeuwigen in de bank.
Geheel overeenkomstig hun volksaard hadden de kooplieden twee verzamelplaatsen, de ene voor het beperkte aantal geslachten van de Libro d'oro, de andere voor de nieuw verheven patriciërs van de Portico Nuovo, aan de Banchi, waar de oude beurs staat.
De republiek van voorheen toonde een voorbeeld van de Italiaanse tweedracht. De partijgeest, die niet slechts de gewesten, maar iedere stad en ieder dorp verdeelde en ten leste het land,
| |
| |
uitgeput, voor vreemde heerschappij deed zwichten en zijn Renaissance vernietigde, was de onredelijke haat die het bloed heeft tegen een ander bloed. Geen strijd van belangen, want, zo de voorspoedige handel het niet voldoende bewijst, de nuttige kennis die hier uitblonk toonde dat het volk het inzicht had in de zaken van het belang. Noch een strijd van begrip of van geloof, immers het duldde iedere levensaanschouwing en de meerderheid leefde tevreden met een geloof, waarover zij niet te twisten behoefde. En indien belang en mening slechts voor leuzen konden dienen, wie zal dan zeggen waarom de Toscaan de Liguriër haatte, zoals de Liguriër het de Lombardiër deed? Het was of de geest zich van het lichaam scheidde om een onrecht te wreken waar het verstand niet van wist; het was of de natuurkrachten, zoals een tijdgenoot de mensen noemde, hier de strijd der liefde heftiger en smartelijker moesten strijden dan in andere oorden. Niemand heeft het lang verhaal van de kamp tussen Guelf en Ghibellijn juist verklaard, omdat niemand de haat in die tijden verstaan kon, de haat noch ook de liefde die dit volk in zijn duistere vernedering te zamen heeft gehouden. De partijgeest, zich om tucht noch wetten bekommerend, verstoorde gedurig het gemenebest; ook hier Guelf en Ghibellijn, ofschoon men waarlijk niet voor keizer of paus streed, maar voor Doria en Spinola tegen Fieschi en Grimaldi. Er werd zo rusteloos gevochten dat het kleine volk, dat er altijd het ergste deel van had, zich uit zijn gedweeheid verhief en een doge eiste, een heer die de macht bezat over allen te gebieden. Doch wat konden maatregelen tegen de felheden van de inborst? Samenzwering en verraad volgden op de openlijke strijd, tot eindelijk weder een vermetele, zijn trawanten roepend, uit de schaduw van zijn palazzo snelde en zijn zwaard deed flikkeren in het licht.
Twee paar geslachten blonken uit in de stadsgevechten. De Adorni en de Fregosi hebben hun oorlog het langst volgehoden, omdat de een de ander niet kon overwinnen; wanneer een Fregoso de fortuin had betaalde een Adorno voor krijgsvolk van de Franse koning, die hem en Genua dan als zijn onderdanen erkende; een Fregoso deed in zulk geval hetzelfde, maar wendde zich tot de keizer of tot Milaan. De palazzi der tegenpartij werden afgebroken - men ziet er bijna geen voor de zestiende eeuw gebouwd - en de soldaten plunderden ook de burgers. Evenzo streden de Doria's en Fieschi's, wier laatste kamp | |
| |
bekend is geworden wegens de vermaardheid van de admiraal Andrea Doria.
De Doria's waren immer geduchte vechters en zeegebieders, en Andrea, de bekwame bevelhebber van Karel V, was er gemakkelijk in geslaagd de onrust te bedwingen. Maar hij was oud, bijna tachtig jaar, en zijn overwicht duurde de eerzuchtige erfvijand Gianluigi Fieschi te lang. De opstand mislukte, de Fieschi's gingen reddeloos verloren, en toen hun palazzo was afgebroken vond men geen spoor van wat daarin was geweest. Alleen de kater, voor vuur en razernij gevlucht, keerde op de puinhoop weder. En ziehier de oorspronkelijke haat. De oude Andrea liet het dier vangen en in zijn nabijheid leven om, telkenmaal dat de naam van de vijand werd genoemd, een zinnebeeldige kastijding te ontvangen.
Natuurlijk hadden ook de burgers en de ambachtslieden hun veten, ook de broeders in hetzelfde gilde. Tweemaal in de zomer vierden de gilden, hier casaccie genoemd, een feest met processie en vermakelijkheden. Een onderscheiding was het, met voorrechten daaraan verbonden, in de stoet het kruisbeeld naar S. Lorenzo te dragen, waarvoor men een wedstrijd hield. De sterkste gezellen kwamen te zamen om proeven af te leggen, want hij die het kruisbeeld te dragen zou krijgen moest buitengewone lichaamskracht bezitten. De mededingers voor de eer behoorden de toeschouwers te onthalen en voor hem die de winnaar bleek te zijn waren de kosten voor de wijn zo hoog, dat het gilde ze moest dragen, en gaarne droeg, daar zijn man sterk genoeg was om eerbied voor allen te eisen. De kleine aanleidingen hadden grote twisten ten gevolge, en een vuistslag in een onbelangrijke woordenwisseling gevallen verdeelde de gilden in partijen, die steun zochten, de ene bij deze heren, de andere bij gene, met dure eden en bloed als prijs daarvan.
Er bestaat in dorpen een overblijfsel van deze wedstrijden voor de processie op het feest van de schutsheilige, en er zijn ook twisten, maar zij eindigen in zang bij de gitaar. De sterkste in de stoet draagt soms een kruisbeeld, het ganse jaar in een donkere kapel verborgen, dat toont hoe in dit volk, ondanks het gekrieuwel der onenigheden, de zin voor het heilige een schone vorm kon voortbrengen.
Genua heet de hovaardige, maar waarlijk, het moet voor de mensen moeilijk geweest zijn overmatige zelfachting te vermij- | |
| |
den, want de fortuin wierp het goud daar neder, en zij hebben veel beproeving met veel kracht weerstaan; zij suften niet in de zon die er straalt, hun vlijt en hun lust, te zamen met de zee en de wind, verhieven hun stad tot een der aanzienlijkste van Italië.
|
|