| |
| |
| |
Ferrara
Ferrara muntte uit in de pronkzucht van de tijd. Meer dan enig andere, behalve Venetië, was zij de stad van praal, van optochten, vertoningen, feesten, van toneel en fanfare, van ridderlijke jachtpartijen en boertige wedstrijden. De pracht van haar hof was zelfs buiten Italië zo beroemd dat heren uit verre oorden het een gunst achtten, indien hun zoons de vorstelijke manieren daar mochten leren. Haar schittering echter is niet meer dan een tijdelijke faam geweest. Thans behoort zij tot de talrijke provinciesteden van het land, rijk aan fraaie woonhuizen uit de dagen van haar bloei, maar al te ruim voor haar bevolking.
Zij bezat echter gave noch macht tot grote daden. Vergeleken bij haar zusters kwam zij laat en een geschiedenis als deze, een karakter en een naam gegrond op het Romeins verleden, had zij niet.
Waar de Po, de zee zoekend, vele laagten vond en zich in talrijke kleinere stromen verdeelde, was de streek nog ten tijde van de binnenvallende barbaren een onherbergzaam moerasland. De vluchtelingen bouwden tussen de twee grootste vertakkingen der rivier hun nederzettingen, die herhaaldelijk door overstromingen vernield werden, tot zij na een eeuw van arbeid een deel van het land voor het water beveiligd en bewoonbaar hadden gemaakt. Toen kwamen de keizers, die er hun feudale rechten vestigden. Voortaan bleef Ferrara, zonder de vrijheid die andere steden genoten, in de macht van heersers, burchtheren uit de omtrek, waarvan één, uit het geslacht van Este, na langdurige strijd haar in bestendig bezit nam. Alle afstammelingen van dit huis behoorden tot de partij der Welfen, die zelfs aan één der vroegsten haar naam ontleende. Als leenmannen regeerden zij over onderhorigen, hun een ruime mate van persoonlijke vrijheid gunnend, doch geen recht in het bestuur. Grote heren waren de Estes, die veel geld behoefden, dat het volk in zulk een verscheidenheid van cijnzen moest leveren, dat het waarlijk gelegenheid noch tijd had om voor kunst of weelde te arbeiden.
| |
| |
Doch ook de heren konden zich daar de eerste twee eeuwen van hun dwingelandij niet aan wijden, aangezien zij gedurig in het harnas waren, nu tegen de keizer, dan tegen Venetië of een vijandig verbond, of zelfs tegen een bloedverwant die zijn recht met de wapens zocht. Dit is het duistere tijdperk in het Esteverhaal, van de schrikkelijke dagen toen Eccelino da Romano de landen teisterde tot de overwinningen van Niccolò III, het tijdperk van brandende hoeven rondom en wapengekletter in de stad. Honger en pestilentie waren het deel van het volk, onderdrukt, uitgeperst door de pachters der belastingen, die de huizen onderzochten en al wat zij vonden medevoerden tot hun winst. De gilden waren te zwak voor verzet.
Eenmaal echter sloeg de nood in een woedende opstand uit; Niccolò II lo Zoppo moest zwichten, de deur van zijn paleis openen en een gehate raadsheer naar buiten zenden aan de moordlust van het volk. Na die opstand ontbood hij bouwmeesters om in alle spoed een kasteel te bouwen waar geen Este behoefde te vrezen. Binnen anderhalf jaar verrees, toenmaals, voor de uitbreiding, tegen de muur, de vorstelijke vesting, verdedigd door een brede gracht en vier machtige torens voor schietgeweer, waartegen het ijdel zou zijn te murmureren. Het gebouw staat er driest in zijn kracht, een beeld van geweld. Het zou een schone burcht zijn in een landschap omgeven door stulpen en wijde akkers, niet in de stad; te midden van de sierlijke huizen van edelen en burgers, heeft het de fout van buitenmatigheid. Daar het Ferrarese land geen natuurlijke steen heeft moest er baksteen gebruikt worden en deze werd zo voortreffelijk vervaardigd, dat men ook thans nauwelijks enige verweerdheid ziet; deze schijn, van een vesting die kortelings gebouwd werd, geeft het kasteel van Este nog meer het voorkomen van buiten verhouding te staan tot de rustige bescheiden stad.
Een halve eeuw later al was die zorg voor veiligheid overbodig geworden. De enige markgraaf die zijn woning nog als een kasteel gebruikte, Niccolò III, de laatste der middeleeuwse heersers uit dit huis, werd zozeer door de fortuin van de oorlog begunstigd, dat hij meestal de strijd ver buiten zijn land kon houden. Toen hij stierf, terwijl hij trouwe hulp verleende aan zijn vriend van Milaan, eerden zijn onderhorigen hem wegens de | |
| |
vrede die hij geschonken had, hem die zij gedurende zijn leven gevreesd hadden erger dan wie ook van zijn naam. Hij was een meedogenloze tiran geweest, een meester over knechten wier vrijheid noch leven hij telde. Eén daad vooral, de zwartste voor de verbeelding van het volk, gaf hem zijn verschrikkelijke faam. Hij had tot tweede gade een dochter van de Malatesta's, de jonge Parisina genomen, die als een deugdelijke huisvrouw de talrijke, verwaarloosde telgen van haar gemaal verzorgde. In dit rijke kasteel sliepen de kinderen en de pages op stro gelijk de gemenen daarbuiten en de markgravin moest smeken voor hun nodige kledij. Niccolò's oudste zoon, van gelijke leeftijd, werd haar makker bij luitspel en landvermaak in de hof van Belfiore. Een kamervrouw, die zich wreken wilde op een andere, bracht de heer over wat zij gehoord had aan de deur, tederheden niet oirbaar voor de echtelijke trouw. Niccolò gebood terstond: Parisina werd in het gewelf van de toren Marchesana gesloten, Ugo in een ander. De dag daarna, toen de duisternis viel, hoorden de burgers de grote klok van de Duomo luiden, zij liepen te zaam en zagen bij het licht der toortsen de twee baren die uit de kasteelpoort naar het graf van Este werden gedragen.
Nochtans was Niccolò de bevestiger van de vrede voor zijn land en van de roem voor zijn huis. De tirannen kenden nog niet het stelsel van latere tijd, van deelgenootschap met anderen tot het verwerven van grotere heerschappij, zij regeerden en zij streefden met het enig doel van macht voor zichzelve en hun afstammelingen. En zij deden het in schone stijl, in de bevallige vormen van hun land. Met al hun wil, zonder onderscheid van middelen, streden zij om een schitterende gloor te winnen over hun daden en hun naam. In de voldoening van behoeften bracht het geweten hun weinig moeiten, want zij waren verblind door een ideaal, de roem. Sommigen zochten de glorie door de wijsheid van hun bestuur, door de bescherming van wetenschap, door de pracht die kunstenaars konden geven aan hun stad en hun huis; anderen door de krijg of door de gunst van keizer of paus. De Estes waren amateurs in de jacht naar een roem, zij zagen de kroon op hun naam niet in hetgeen een duurzame bestemming heeft, maar in de luide roep van een dag. Na de Castello, palazzo Schifanoja en de landverblijven werd er nauwelijks meer gebouwd; noch waren het de grote beeldhouwers en | |
| |
schilders die in Ferrara ontboden werden. Zeker, Boiardo en Ariosto genoten er gunst, gene echter voornamelijk wegens zijn rang, deze wegens zijn feestgedichten. De Estes schepten hun behagen in de kunsten van ijdelheid en van vermaak, in verbluffende optochten en cavalcaden, in schouwspelen waarvan nieuwe vondsten van ballet de luister waren - danseressen uit Engeland of Constantinopel, jachttaferelen met wilde dieren; op zijn best in de kunsten van huisraad en tooi.
Van Niccolò's zonen regeerden er drie, de een na de ander. Gedurende zijn leven nog begon het tijdperk van vertoningen met het kerkelijk concilie. Men achtte de omstandigheden gunstig om te pogen de oosterse Kerk met die van Rome te herenigen en aangezien Ferrara de veiligste stad was, koos men haar voor de samenkomst. Niccolò, geen man voor toespraken, had zijn zoon Borso de leiding der ceremoniën opgedragen. Erepoorten, festoenen en bloemen tooiden weder de straten, tapijten en banieren hingen uit de vensters. Borso reed uit omringd door alle edelen, en bij zijn terugkeer barstte uit het volk de geestdrift voor de oosterse rijkdom: achter de herauten reed de keizer Johannes op een wit ros, gehuld in een overkleed van groen brokaat met gouden figuren overtogen, en hij steeg niet af voor het paleis, doch reed de trappen op tot in de zaal waar de markgraaf nederig wachtte. Dan schalden de klaroenen voor de H. Vader, die op zijn wit muildier langzaam naderde, met zijn hand zegenend over de tot de grond gebogen scharen. Na enige moeilijkheid - de Griekse patriarch achtte het strijdig met zijn leer des pausen voet te kussen, en uit dit voorval werd aanstonds voorspeld dat er geen hereniging kon zijn na een breuk in het geloof - begon de vergadering in de Duomo. Het moet voor de enkele gemenen, die toegelaten werden om achter de zuilen te knielen, een wonder geweest zijn om aan te zien: de paus met staf en tiara, de keizer met scepter en kroon, de patriarch, de groten der aarde, al flonkerend goud, lichtende juwelen, en de talloze kaarsen voor het altaar.
Leonello, die kort regeerde, was onder de Estes de waarachtige minnaar van weelde. Gedurende zijn bewind werd Ferrara bekend als de stad van de fraaie nijverheid. Uit Vlaanderen ontbood hij kantwerkers, gobelinwevers uit Frankrijk, uit Sicilië de bewerkers van goudleder, voorts uit alle streken van het land | |
| |
beeldhouwers, schrijnwerkers, houtsnijders en lieden vaardig in intarso voor de tooi zijner woningen; medaillisten, goudsmeden, edelsteensnijders voor de persoonlijke staatsie. De handwerkers van de kunst hadden vele winkels en vele leerlingen die de edele ambachten verspreidden in het land. In de geschiedenis van hun heersers wordt de naam van Leonello met eerbied genoemd.
Van zijn broeder Borso, de meest prachtlievende, schreef men dat hij nooit anders dan in goudlaken was gekleed, met de daarbij behorende tekenen van waardigheid. Onder zijn heerschappij verwierf het hof zijn grootste faam van rijkdom; koningen, prinsen, hertogen bezochten de stad, zodat de straten gedurig van feestvertier vrolijk waren. Voor de aanzienlijken werden de jachtpartijen van Belfiore gegeven, met de zeldzaamste paarden, honden en valken, en geen enkele gast vertrok zonder een geschenk. Er wordt in brieven van gezanten en dergelijke geschriften, van zoveel schatten gewaagd, dat men soms denkt aan overdrijving, aan het behagen dat zuidelijke chronisten hebben aan weidse taal, maar er worden ook getallen genoemd, die alleen de verbazing overlaten vanwaar al die rijkdom toekwam. Bij de kroning van Borso moge nog veel vertoon geweest zijn, bij een latere gelegenheid echter, het huwelijk van Alfonso, kan men zien dat er op grootse wijze verkwist werd.
Borso had de eerzucht een hoge rang voor zijn huis te winnen. Volgens een verwaarloosd recht was hij voor Modena leenplichtig aan de Duitse kroon. Toen Frederik III op zijn tocht naar Rome door Ferrara zou reizen, dong Borso naar zijn gunst, waarin hij werd gesteund door zijn verwant kardinaal Piccolomini - de goede lettervriend, de goede paus daarna. Hij ontving de hertogelijke kroon en zijn volk had weder een bijzonder schouwspel. Op de markt tegenover de zijgevel van de Duomo waren stellingen gebouwd, daar zette zich de keizer, omgeven door zijn groten in harnas geciseleerd en verguld. Van de zijde waar de toren staat verschenen eerst vierhonderd ridders dragende groene banieren, dan enkelen met purperen, dan twee met witte als zinnebeeld van 's keizers gerechtigheid. Toen, door pages omringd, kwam Borso gereden, de gouden hertog. En nadat hij op de knie was gevallen kroonde de keizer hem en legde de mantel op zijn schouders en kuste hem. Daarna gingen allen in Duomo waar de kardinaal de zegen gaf. En de hertog | |
| |
schonk de keizer een diamant-een diamant, het toppunt van rijkdom in die dagen.
Doch het beroemdste feest, de mare waarvan zelfs tot de Soldan van Babylon ging, was de intocht van Lucrezia Borgia, gade van de erfprins Alfonso. De hertog had node toegestemd in deze gewaagde verbintenis, maar toen de overeenkomst gesloten was en de paus de zware buidels en de voorrechten had overgedragen, besloot Ercole zijn schoondochter te huldigen zó dat de praal van Rome werd overtroffen. Lucrezia reisde met een stoet van vijftienhonderd ruiters, tweehonderd wagens, honderdvijftig muildieren die haar uitzet droegen. Wie de inventaris van zulk een uitzet leest, beseft dat ook de kleding toenmaals een kunstvak was. Bij het bericht dat zij in Borgo San Lucca was aangekomem, reed het hof, waarbij zich vier afgezanten bevonden, haar tegemoet. In de namiddag, bij het knallen der petarden, het beieren der klokken, verscheen de optocht voor de poort van Castel Tedaldo; vooraan een vendel bereden boogschutters in nieuwe tabberds, gevolgd door een bende trompetters en tamboers. Dan kwamen de edelen van het gebied, een lange reeks kerkdienaren, begeleidende de kardinaal en de vijf bisschoppen. Vervolgens, hoog boven de pages uitstekend, Alfonso, ouderwets naar de Franse mode gekleed in karmozijn fluweel. Eindelijk de bruid, de dochter van de paus, of, zoals men haar bij voorkeur noemde, de zuster van de hertog van Valence, een jonge, fiere vrouw, liefelijker dan het gerucht haar had voorgesteld. Op een wit paard, scharlaken behangen, reed zij; van zwart fluweel was haar overkleed, van goudbrokaat met hermelijn haar mantel, waarop het blonde haar onder een net van diamanten nederhing. Op de markt ontving zij de eerste, wonderlijk bedachte hulde: van twee torens daalden koorddansers tot haar neder om haar de dichterlijke heilgroet te geven.
Dan begon het zesdaagse feest, met de vermaken, waarin hertog Ercole een ieder overtrof, de moresche, het ballet. Plautus zelf steeg van het toneel tot de gebiedster neder.
De pronk ging door ook toen Lucrezia de derde dag had laten weten dat zij rust behoefde, een brief te schrijven had en zich de haren wassen wilde.
Wie goed leest ziet in de huldiging van deze bruid de schijn | |
| |
van het hof van Este; ziet hoe het kwam dat, onder heersers die de luister behoefden voor hun roem niet alleen, Lucrezia Borgia haar naam verwierf. Toch staat er duidelijk geschreven dat zij een goede moeder was, voor haar kinderen en voor de ongelukkigen in de stad. De schijn die over haar naam ligt behoort evenzeer tot de vertoningen van de tijd.
|
|