| |
| |
| |
Rimini
De Renaissance die, gelijk iedere vernieuwing, door opstandigheid werd gedreven, heeft in Italië echter het volk niet van de Kerk weggevoerd, omdat het dogma er niet drukte; de mensen waren afstammelingen, erfgenamen van Rome en bleven dat, met een christelijk gevormd gemoed, onder het voor hen steeds milde bestuur der pausen. De grote oproerigen, de voornaamste bevorderaars der beweging, leefden aan de hoven der Signori, in de gunst van heersers over republieken, onder de hoogste bescherming van het Vaticaan zelf, daar waar kunsten, wijsbegeerte en wetenschappen bemind en ontwikkeld konden worden. Met Petrarca en Boccaccio begon de omwenteling der gedachte en bij het verzoenings-concilie van 1438, in Ferrara, had zij de overwinning reeds behaald. De overwinning, want het tijdperk, dat in zijn banier de namen Renaissance en Humanisme draagt, was een langdurige revolutie, een grootse en een prachtige, die de mens een nieuw leven schonk.
Er werd in die tijd veel gewerkt, vooral ook, nadat de Griekse geleerden waren gekomen, door denkers. Met kracht en hartstocht werd gezocht, en wat de zoekers vonden was niet één nieuwe levensleer, maar een verscheidenheid van aanschouwingen voor een ieder naar zijn aard. Want de stelling, dat de mens in een natuurlijk leven, in de volledige ontwikkeling zijner gaven een doel heeft dat hem waardig is, stond wel vooraan onder de gedachten, welke men in oude boeken vond. Met hun kwistige aard wisten de ruime geesten een overvloed voort te brengen, die genoeg bood voor iedereen, voor de pantheïst en voor de mysticus, voor de genieter en voor de scepticus. Men hoeft de ernstige, maar langdradige verhandelingen niet te lezen om het leven in de vijftiende eeuw te leren kennen, men ziet het duidelijker in de vrolijke verhalen der novellisten, een schat die de hedendaagse lezer weinig kent, doch die veel bevat dat een huisvader in een gesloten kast zou bewaren. Behalve de vele goede eigenschappen van het volk, hartelijkheid en hulpvaardigheid, goedmoedigheid en geestigheid, ziet men er hoe de | |
| |
burgers, de lieden die tot de hoogste zowel als tot de laagste gilden behoorden, de voorbeelden der heren hadden begrepen en konden navolgen.
Licht was het juk van het godsdienstig gezag geweest, maar de nieuwe geslachten, die, eindelijk verlost van de middeleeuwse twisten en onbestendigheden, in rust voor hun voorspoed konden werken, die groeiden en sterk en zinnelijk waren - jonge levenskracht immers is opstandig - verzetten zich tegen de nederigheid, zelfverloochening en kuisheid, hun door de priesters voorgehouden. Men leefde niet meer in een enge, in zichzelf besloten gemeente, men kende de volkeren van Europa en van het Oosten, en de ervaring had geleerd, dat in andere streken de Hemel niet gestrenger was dan hier.
De levenslust en de hartstochtelijkheid dreven het volk naar de vreugde, vreugde der zinnen en vreugde aan de schone vorm. De heren, die de nieuwe behoefte verstonden, gaven wat gevraagd werd, feesten, vertoningen, optochten, praal. Het jaar, van het begin tot het einde, schalde van muziek. De weelde van klederdrachten en sieraden ging zover, dat in steden, bestuurd door burgers die nog de oude deugd bezaten, voorschriften werden uitgevaardigd die de lengte van een sluier bepaalden of de hoedanigheid van het laken. In iedere stad verrezen de sierlijke kerken en forse paleizen naar het nieuwe begrip van harmonie gebouwd - de muzikale harmonie waarvan Leon Battista sprak - waarin men kan zien dat het leven schoon is voor degeen, die zijn wil kan besturen en vreugde in het aardse lot heeft gevonden.
De vrijheid van de wil was de grote openbaring. Iedere sterveling kon van zichzelve maken wat hem behaagde. En men herkende het oude Rome, Rome de heerseres, welker beschaving men thans inzag opnieuw verworven te hebben, onder de leidstar van weleer, de wil, de macht te heersen over het leven en het geluk.
Het heidendom was herboren, jong, krachtig, schoon. De christelijke leer, met haar deemoed en overgave aan de beschikking van Gods liefde, moest, behalve in zeldzame heilige harten, in woorden en vormen bestaan, tot ook haar tijd weer zou komen.
Onder hen, die naar de antieke beginselen leefden, onderscheidt men aanstonds twee verschillende geaardheden, deze | |
| |
die de deugd wil, een natuurlijk leven dat naar zielerust streeft, en gene die zich alleen wijdt aan het aards geluk, de lust. Beide zochten de volmaakte levenskunst, de virtù, niet wat daarmede oudtijds verstaan werd, de kunst om waardig te leven - zoals nog Cosimo deed, Vittoria Colonna, Michelangelo -, maar de kunst om het leven aangenaam door te gaan - zoals Cellini en Aretino deden, om een bevallige en een grove te noemen -, deze in genot, gene in vrede. Wie vaardig was in die kunst, heette een virtuoos.
De tijd wemelde van dezulken, heidenen allen, het merendeel epicuristen. Men vindt hen vooral onder kunstenaars, heersers en hovelingen, ook in de nabijheid van de H. Stoel, gelijk in de dagen van Alexander VI en zijn kinderen, onder wie Cesare Borgia, die, uitmuntend in heerszucht, geslepenheid en genotzucht, voor geen misdaad deinsde en nochtans een sterk strijder was. Men vindt hen vaak onder de heren van kleine, in de bergen afgelegen kastelen, die, wetend dat de tijd rijk was van mogelijkheden voor hem die niet aarzelt, maar durft en slaan kan en nemen, uittogen om macht en geluk te veroveren. Avonturiers waren zij, maar sommigen verdienden de roem, die zij verwierven, en sommigen streden op zo bewonderenswaardige wijze voor niets dan hun zelfzuchtig doel, dat inderdaad de fortuin hun schonk naar hun begeerte.
Men ziet in Venetië en in Padua hoe twee meesters van de kunst, Donatello en Verrocchio, in ruiterstandbeelden twee der vermaardste condottieri, Colleoni en Gattamalata, vereeuwigden door aan hun eerzucht, hun kracht en hun wil de heroïsche maat te geven.
Een der merkwaardigste voorbeelden van de heerser uit die tijd, was Sigismondo Pandolfo, van het huis Malatesta, heer van Rimini, niet slechts een kloek strijder, maar een groot en verbeeldingrijk minnaar. Waarlijk, indien hij voor beter dan zijn hovaardig doel had geleefd, zou hij een held voor liederen geweest zijn.
Rimini is een kleine plaats aan de Adriatische kust, met een buitenwijk waar welgestelden hun zomervermaak vinden aan zee. Voor kunst heet het stadje, ten onrechte, weinig belang te hebben. De reiziger gaat voorbij, omdat zijn gids koel spreekt over de bezienswaardigheden, maar de gids vergist zich, er is meer te zien dan hij wist. Alleen al de tempel van Malatesta is | |
| |
een reis naar Rimini waard, een werk van een der eersten der bouwheren, met beelden getooid door een kunstenaar, die niet naar zijn verdienste wordt genoemd.
Lang eer Rome bestond werd Rimini bewoond. Caesar en Tiberius maakten de heirwegen erheen. Maar haar naam ontving zij toen, in de schemerige aanvang der nieuwe tijden, een arme, maar sterke en sluwe gelukzoeker van zijn slot kwam gereden, nederig haar bescherming vragende, in waarheid zijn kans spiedende om haar te vermeesteren. Malatesta, de oude, de honderdjarige krijgsman, de waakhond genoemd. Hij vestigde er het geslacht, welks afstammelingen, slim als de vos en sterk als de leeuw, hoe langer zo driester grepen naar de macht over de vijf zeesteden, de Marken en de Romagna, met alle middelen, schoon vertoon en kuiperij, verraad, gif, dolk en zwaard. Ook onderling streden zij, zoons en verwanten, om de buit gelijk jonge roofdieren in het nest. Kinderen van de lust waren zij bijna allen, en de moord uit hartstocht, uit wraak of uit afgunst heeft in het geschiedboek der Malatesta, hetwelk dat van Rimini werd, iedere bladzijde rood bevlekt. Geen naam was bij de heren van andere steden, de Montefeltres, de Estes, de Gonzaga's, meer veracht, meer gehaat dan de hunne. Geen hunner liet een gedachtenis zo niet een smadelijke, en de enige lof, die de tijdgenoot een Malatesta kon geven, was die van een moedig, schrander aanvoerder te zijn.
Maar één, Sigismondo, de laatste, die al de gaven zijner voorvaderen in grote mate had ontvangen, was een uitzondering, omdat in hem het verlangen bloeide naar de schoonheid, als een roem voor zijn liefde.
Hij werd geboren in 1417, een bastaard gelijk de meesten van zijn geslacht. Op zijn vijftiende jaar volgde hij zijn vader op als heer van de stad, te zamen met een oudere broeder, die hij echter spoedig verdrong. Eer hij zijn twintigste jaar had bereikt, had hij zijn eerste vrouw, omdat haar vader bij de raad van Venetië in ongenade was gevallen, verstoten en een tweede gehuwd; voorts een fortuinlijke oorlog gevoerd tegen de paus, die hem het recht over Rimini te heersen betwistte, en tegen zijn mededinger Montefeltre van Urbino. De paus, die zijn bekwaamheid erkende, achtte het raadzaam hem tot bondgenoot te maken. Van die tijd aan groeide zijn roem, zodat de grootste machten van Italië, de Kerk, de republieken Venetië, Florence | |
| |
hem tot hun krijgsheer namen en rijk beloonden. Hij diende waar hij het meest kon winnen en streed nu voor de een, dan voor de ander. De oorlogen waren in die tijd van verdorvenheid onder de regeerders gewoonlijk niet bloedig. De republiek, die het meest kon bieden huurde, om een geschil te beslechten, hem die het bekwaamst het beroep van condottiere uitoefende en de beste soldeniers in zijn dienst had. De condottieri, hun wederzijds belang eerbiedigend, spaarden hun mannen, maar daar zij eenmaal wegens de faam en de beloning strijden moesten, maakten zij van hun krijg een spel van vernuft, zodat vaak een veldslag gewonnen of verloren werd zonder letsel aan enig man. Alleen wanneer de aanvoerders zelf een wrok te koelen hadden werd er hard geslagen; men zag hen dan zelf, met enkelen der sterksten, in hun wapenrusting vooruit rijden, om de tegenstander te zoeken. Sigismondo Pandolfo, die geen vrienden had, slechts bondgenoten die hij verwierp als hij geen nut van hen verwachtte, was veel en sterk gehaat. Ook was hij moedig en vaardig, vandaar dat men hem immer loofde als de voorste en de winnaar in de kamp.
Toen hij drieëntwintig jaar was, verbond hij zich met Francesco Sforza, een condottiere machtiger en roemrijker dan hij. Ter bezegeling van dit verbond was het nodig een dochter van Sforza te huwen, en aangezien Ginevra d'Este, zijn tweede gade, daartoe in de weg stond, vergiftigde hij haar. Te zamen met Sforza veroverde hij talrijke kastelen, veel gebied in de marken.
Al voor dit huwelijk en dit verbond had hij gewis Isotta ontmoet en in zijn verbeelding het toppunt van zijn eerzucht gezien. Hij keerde weldra in de dienst van de Kerk terug en streed weder gelukkig, ook tegen zijn eigen vijanden, zelfs de machtige Sforza verwon hij. Dan zocht hij vrede en bouwde de Rocca, zijn burcht, een roofslot vergeleken bij de vorstelijke woningen van andere heren. Hij ontvoerde Isotta, en behalve haar had hij tussen 1443 en 1446 andere minnaressen, andere avonturen, één waarvan, de onnoemelijke moord op een edele vrouw, die in zijn stad vertoefde, hem een misdadiger toonde voor wie tandengekners zou zijn in de onderste hel. Toen worgde hij, zegt men, zijn derde gade, Polissena Sforza, om Isotta te huwen. Het is niet bewezen dat hij al de misdaden die hem worden toegeschreven, begaan heeft, maar de beschuldiging en de overtuiging waren algemeen bij de tijdgenoot.
| |
| |
Isotta degli Atti was de dochter van een rijk koopman in de stad, een waardige vrouw, naar getuigenis van de paus. Met haar nam de faam, die van Sigismondo ging, een keer. Wel heette hij nog een verrader bij zijn vijanden - en dat waren allen op hun beurt -,maar ook heette hij de verrukte minnaar, die in zijn onverzadigbare dorst een tempel voor zijn liefde begeerde, opdat, wanneer hij in een tombe was gesloten, de goden er over waken mochten.
Hij ontbood Alberti om een oude kerk, welke - o dwaas lot! - aan S. Franciscus was gewijd, te herbouwen tot mausoleum voor zijn geslacht, voor Sigismondo en Isotta. De bouwmeester koos tot voorbeeld voor de vorm van de voorgevel de Romeinse triomfboog en aan de zijgevels maakte hij arcaden, door de heer van Rimini bestemd tot grafsteden voor dichters en geleerden. Sigismondo deed er na zijn krijgstocht tegen de Turken, uit liefde, volgens het opschrift, het lichaam van de wijsgeer Gemisthos bijzetten. Een fries gaat rondom de gehele kerk, bestaande uit cirkels, waarin afwisselend gebeiteld zijn het monogram van S. en I. en de roos, symbolen van twee door de liefde verenigd. Weinig van zijn plan heeft de bouwmeester kunnen voltooien, ook inwendig. Maar daarbinnen herkent men al evenzeer de bedoeling, een tempel, niet een kerk te bouwen - gelijk Pius II Piccolomini schreef: ‘Hij vervulde het van zovele heidense werken, dat het geen tempel van christenen gelijkt, maar een tempel van ongelovigen, aanbidders van demonen, en hij richtte er voor zijn bijzit een prachtig gedenkteken op met het heidens opschrift: “gewijd aan de godin Isotta”.’ - Van Sigismondo zelf ziet men er de beeltenissen, in de Sint-Joris, in het reliëf waar hij op de zegewagen staat met scepter en vredespalm - wens van zijn latere jaren -, en in het borstbeeld: een keizer gelauwerd; de ogen geloken in de droom van eerzucht, de neus van de wellust, de mond van de wil, de borst van de kracht - een toonbeeld van de zelfstandige, hovaardige man, die geen God op aarde behoeft.
Sigismondo Pandolfo viel smadelijk voor de macht van de Kerk. Gelijk een opgejaagd dier door vijanden alzijds omringd in zijn burcht, dong hij naar de bescherming van Paulus II. De paus eiste, dat hij zijn bezit, waarvoor hij gans zijn leven had gestreden, dapper naar het oordeel van allen, aan de Kerk zou opdragen als een gehoorzame vazal. Twee dagen wachtte hij | |
| |
eer hij het antwoord gaf, met de hand aan de dolk, die niemand beter dan hij gebruikte, en het was waarlijk zijn schuld niet, dat de H. Vader het ontkwam.
Isotta leefde enkele jaren na hem. Zij werd vermoord door zijn zoon.
Rimini, vaak geteisterd door aardbevingen, heeft weinig gebouwen. Maar de tempel van Malatesta staat er, de tempel, die een man wijdde aan de vrouw van zijn liefde.
|
|