| |
| |
| |
Pisa
Ook Pisa is een vroeg gestorven stad. Haar grootheid, vergeleken bij die harer mededingsters, duurde kort en taande eer het nieuwe licht der herboorte over Italië was opgegaan.
Het vertier van studenten die van de lessen komen, van soldaten die marcheren, is er vreemd aan de geest der anders stille straten. De reiziger, door haar faam gelokt, vindt er geen stad voor zijn beschouwing, maar enkel de bezittingen haar door een roemrijk verleden nagelaten. De kathedraal, de doopkerk, de scheve toren, inderdaad, deze vertegenwoordigen de stand waarin Pisa eenmaal leefde; de Campo Santo, waar niet meer begraven wordt, de brede rivier, waar geen vaartuig gaat, zijn de zinnebeelden van wat zij daarna werd.
In haar geschiedenis, van haar opkomst tot haar verval, ziet men duidelijk enkele oorzaken die de Renaissance hebben voortgebracht: de maatschappelijke toestand van vele burgers die van de aanvang geen andere heer hadden dan de gemeente, de instelling haar door Rome nagelaten - Pisa was een vrije gemeente al toen Augustus leefde; de geestelijke vrijheid en de overlevering der Latijnse beschaving. Lijfeigenschap heeft er niet bestaan en in hun persoonlijke vrijheid verwierven de Pisanen, ijverige werkers naar de aard van het volk van dit schiereiland, al vroeg welvaart en lust aan weelde. Machtig in de tijd toen er in het Noorden nog geen vloot bestond en alleen Genua en Venetië haar konden evenaren, zond zij haar galeien langs alle kusten der Middellandse Zee, met krijgsvolk bemand om de Moorse zeerovers te tuchtigen of uit christelijke landen te verdrijven. Toen de kruisvaarders uittogen om het Heilige Land te verlossen, vonden zij nergens dan in deze republieken, in Pisa bovenal, de schepen voor het vervoer en de nodige bijstand ter zee. Zij was meesteres van Corsica, Sardinië en vele andere eilanden; haar afgezanten genoten aanzien in Constantinopel en Egypte; zij was de beschermende bondgenoot van de Kerkelijke Staat.
Een der eerste gevolgen van de aanraking met de oosterse | |
| |
wereld, het ruimer inzicht in vragen naar het bovennatuurlijke, dat later zou leiden tot de levensaanschouwing van de meeste kunstenaars en denkers der Renaissance, vond in Pisa de geest die gereed was het te aanvaarden.
Het was in de middeleeuwen in Italië niet kwaad leven voor degeen die nadacht en een eigen mening had. In het Noorden, waar zelfs in de zestiende eeuw een Duitse wijsgeer schreef dat ‘de wereld van geen andere godsdienst weet dan het uiterlijke, ceremoniën, zingen, pelgrimeren, bidden, ter kerk gaan, vasten’, hield de dwang van het dogma de mensen onder tucht lang nadat men in dit land geleerd had dat de H. Vader, in wiens aanwezigheid men woonde, ook blijmoedig kon glimlachen. De banden waren licht te dragen, want ook de herders genoten van de vreugde die de zon hier over de aarde bracht. Een verschijnsel als dat der flagellanten, mannen en vrouwen, die hun verwanten verlieten en, zichzelve kastijdend, klaagliederen zingend, met de groet: gedenk te sterven! van stad tot stad trokken om de mensen de strenge waarheid der leer te verkondigen, bewijst hoe algemeen de lichtzinnige opvatting daarvan was. Ook andere dergelijke bewegingen - die der Paterini van weleer - hadden dezelfde oorzaak, en de profetische vermaningen van Joachim van Flore waren alleen gericht tegen de al te grote vrijheid van geloof die de mensen van dit land, tussen 1100 en 1200, zich hadden toegeëigend. Vooral, om Rome zelf niet te noemen, in de republieken die het eerst rijkdommen hadden verworven, de zeesteden Pisa, Venetië en Genua. Vermits men het allerheiligste in de kerk gepaste eerbied betoonde kon men denken, zelfs spreken gelijk men wilde. In het Noorden werd men wegens ketterij vervolgd, verbrand voor hetzelfde dat hier als de mening van een Ghibellijn gold. In de dertiende eeuw al was onder wie een weinig nadachten het beginsel van universeel theïsme veel verbreid, dat zegt dat de godheid overal dezelfde is, of zij ook Allah, Jahwe of Hemelse Vader wordt genoemd.
Men kent het verhaal dat Nathan der Weise van de drie ringen doet; het staat in een der eerste boeken in de volkstaal geschreven, ‘Il libro del Bel Parlar Gentile’ en werd door de mannen, die tegen Saladijn streden, uit Palestina ingevoerd.
In de tijden, die men nog de middeleeuwen pleegt te noemen, ontwaakte al de heidense gedachte. Aan het hof van de vrijzin- | |
| |
nige keizer Frederik van Zwaben leefden Moorse geleerden, die de door de Arabieren bewaarde Griekse wijsheid naar Italië brachten. Het denkbeeld, dat er geen persoonlijk voortbestaan te verwachten is in het hiernamaals, leidde ertoe, het geluk te zoeken hier beneden. Het was de geestelijke vrijheid, welke de mensen hier genoten, waarin de leerstellingen die in de grote tijd van Rome hadden geheerst, herleefden.
Waar de antithese tussen heidendom en Christendom, tussen het geloof in aardse vreugde en dat in zaligheid na dit leven, zichtbaar werd, daar begon de Renaissance. Dat gebeurde in Italië toen keizer Frederik en S. Franciscus van Assisi leefden, of, om welsprekender namen te noemen, ten tijde van de wijsgeren S. Thomas en Averroës.
Aan het vroegste begin van het nieuwe tijdperk had Pisa nog waarlijk deel door haar daden, door haar machtige steun aan de partij der vooruitstrevenden, der wereldsen, die door de wereldlijke macht werd geleid. Behalve haar omstandigheden drong haar geschiedenis haar daartoe. De legende wil dat reeds in de apostolische tijd, bij het leven van Sint-Pieter, de eerste kerk voor de christelijke dienst gebouwd werd. De meester bouwde naar Romeinse trant, en die na hem kwamen leerden de jongeren het vak zoals zij het hadden geleerd. San Pietro in Grado werd herhaaldelijk verbouwd, toch vindt men in Italië, buiten Ravenna, weinig gebouwen die zo zuiver naar de stijl van Rome zijn gemaakt. Ook de latere meesters waren Pisanen, en ook de latere kerken, ook de beroemde kathedraal, werden uit dezelfde geest in dezelfde vorm gebouwd, hoezeer ook met de weelde van een rijke middeleeuwse stad overtogen. En zie het werk aan van de eerste grote beeldende kunstenaar sedert de oudheid, de meester Niccolò van Pisa. De H. Maagd op de reliëfs van de Battistero is een Juno en de H. Jozef kon een Griekse koning zijn.
Evenals de bouwmeesters hun voorbeelden hadden in de tempels aan Mars, Apollo of Venus gewijd, zo leerden de beeldhouwers van de talrijke overblijfselen van antieke kunst die opgegraven werden of aan ruïnes nog zichtbaar waren. Toen Niccolò werd aangesteld als opperwerkman van de stad, vond hij christelijke tempels die niet anders versierd konden worden dan in de stijl der oudheid, de stijl van rustige levensvreugde en zelfbewustheid waarin het volk van Pisa was opgegroeid.
| |
| |
Maar het was toen de tijd niet meer voor het oude Rome en Niccolò bleef de laatste van zijn geest. Een warme lente voer over het land, een nieuw verlangen ontwaakte in de harten.
Pisa had het toppunt van welvaart bereikt. En ofschoon buiten andere machten, van jonge idealen bezield, verrezen en haar bedreigden, ging zij voort kunstenaars in haar dienst te roepen ter veredeling harer grootse gebouwen. De leerlingen van Niccolò, zijn zoon Giovanni, Andrea en de anderen, hadden de adem van het nieuwe leven gevoeld. Zij aarzelden tussen de vorm die uit Bourgondië was ingevoerd en het realisme dat uit het zuidelijk volk zelf geboren werd. Het schijnt of de stad, in dit tijdperk, dat eindigde met de ondergang van haar gesternte, haar uiterste best deed om zich met schatten van kunst te omhullen. De grote bouwwerken, de Duomo en de Battistero, de schoonste van alle, waren gereed, er was door de beeldhouwers daaraan niets toe te voegen. Ook de Campo Santo was voltooid omtrent de tijd toen de republiek in de slag bij Meloria haar macht ter zee verloor. Een strijdbare aartsbisschop had weleer in ettelijke galeien gewijde aarde van de berg Calvarië voor de doden van zijn stad gebracht; de laatste bouwmeesters, Giovanni Pisani nog naar de oude trant, zijn leerlingen naar gotische vormen, hadden er de statige galerijen opgetrokken voor de sarcofagen en gedenktekenen. Daar werd alleen voor schilders nog werk gevonden, en de Pisanen zagen in de fresco's van Andrea van Firenze en Gozzoli nog het eerste gloren der Renaissance.
Pisa had haar taak volbracht, zij had de traditie van Romeinse bouw- en beeldkunst aan haar tijdgenoten overgeleverd.
Grote vijanden omringden haar thans en in de onstuimig oplaaiende strijd in het land koos zij voor de partij, die door hevige nederlagen gedoemd werd een eeuw lang onderdrukt te worden. Van oudsher vertegenwoordigden de Ghibellijnen het vrijzinnig streven naar vooruitgang, zij verzetten zich tegen de macht die de sterkste was, die der Kerk, en schaarden zich onder de bestrijders daarvan, de keizers. Doch de kerkelijke macht rustte niet slechts op stoffelijke grondvesten, gelijk, wegens de veel verspreide zwakke zeden harer dienaren, de wereldlijke tegenstanders meenden. Een nieuwe geestelijke kracht, uit het geloof van twee grote vromen, S. Dominicus en S. Franciscus, voortgekomen, openbaarde zich en beschermde de Kerk. Van | |
| |
de twee door hen gestichte orden, die der predikers en die der bedelbroeders, dreef de een de zwakken en weifelenden onder de menigte terug naar de kudde, terwijl de andere door haar onafhankelijke, ofschoon rechtzinnige leer, die een nieuw, liefelijk christendom verkondigde, het volk de waarde van het gebed, de waarde van iedere ziel voor de Hemelse Vader toonde. De arbeid van de nederige franciscanen vooral droeg veel bij tot de ontwikkeling van het ontluikend individualisme, welks komende macht door de Ghibellijnen van de dertiende eeuw niet begrepen werd. Maar de nieuwe gedachten veroorzaakten ook in de partij zelve heftige onenigheid. De eerste poging tot tirannie, de toenmalige staatkundige vorm van de macht des enkelings, werd door Ugolino Gherardesca, na de slag van Meloria, gedaan. De onmenselijke kastijding die hij onderging, de hongerdood voor hem en zijn kinderen, ontlokte Dante de toornige, bijkans profetische woorden: ‘Wee, Pisa... mogen, daar de geburen om u te straffen, dralen, Caprara en Gorgona zich bewegen en werpen een dam voor de mond van de Arno, zodat ieder wezen in u verdrinke.’
Na hem greep Agnello, onder de geleende titel van doge, de heerschappij; en nogmaals beproefde een harer zonen, een Gambacorte, Pisa een regering gelijk die harer zustersteden te geven. Maar het was te laat. Het volk had te lang geleefd in de thans verouderde beginselen der middeleeuwse republiek om de nieuwe van de staat te kunnen aanvaarden. Kort nadat de macht der keizers in Italië gebroken werd, en daarmede die der Ghibellijnse partij, werd Pisa een vazal van Florence, de schone heerseres van Toscane.
Het is een merkwaardige samenval van gebeurtenissen dat, gelijk met de opkomst der franciscaanse christelijkheid die de mens nader tot zijn God bracht, en van de leer van de waarde van de enkeling, welke haar zinnebeeld vond in de tirannie, het collectivistisch beginsel der oude republiek verging.
Pisa was de laatste grote gemeente die het verdedigde.
De blanke Duomo, eenvoudig met al zijn marmeren sieraad, de Battistero en de, ondanks zijn harmonische samenstelling, zonderlinge toren - die, afzijdig van de dom, waartoe hij behoort, overhelt en altijd schijnt te zullen vallen - staan op een stil verwaarloosd grasplein, aan de ene zijde begrensd door onaanzienlijke huizen, aan het einde der stad. Aan de andere zijde | |
| |
bouwde de laatste meester het laatste grote bouwwerk van Pisa, de Campo Santo, de heilige akker, bestemd als rustplaats voor de edelste Pisanen. Men ziet er op graftomben en monumenten, met beelden en reliëfs gesierd, de namen die eenmaal roemrijk waren in de republiek en zelfs bij de vijanden die haar ten onder brachten. In Italië was de zorg voor de woning der afgestorvenen immer een heilige plicht; er is geen stad zo klein waar men niet op de kerkhoven ziet hoe de nabestaanden de gedachtenis hunner dierbaren door de kunst wilden vereeuwigen, en men vindt er soms meesterwerken door een onbekende kunstenaar gemaakt. Maar geen is schoner in heel het land, dan de Campo Santo van Pisa. De roem, die thans nog over haar straalt, ontleent de stad in gelijke mate aan haar kathedraal, haar doopkerk en haar kerkhof. Dit bouwwerk is een grootse daad van een gemeente die, ofschoon het aantal harer inwoners naar hedendaags begrip gering was, eenmaal heerste als een mogendheid. Het is of de laatste der republieken, eer zij haar oude vrijheid verliezen moest, zichzelve een rustplaats naar haar staat wilde bereiden. De Campo Santo is wel eens een museum genoemd. Niet aan de muzen is hij gewijd, maar aan de gedachtenis van een volk dat de schoonheid van Rome liefhad en voortzette en bewaarde voor de komende geslachten.
Hoeveel de kunstenaars van latere tijd Pisa verschuldigd waren toonden zij in hun werk.
Wanneer men in een der vrolijke ruchtige steden van Midden-Italië een kathedraal aanschouwt, waarvan de nieuw gewonnen levensvreugde straalt, denkt men aan de Duomo. Men ziet hem in de herinnering, met de Battistero, eenzaam in het licht van een zomermiddag, onverstoorbaar in zijn marmeren pracht en zijn rust. Men ziet de koele galerijen van de Campo Santo, waar geen stem, geen schrede klinkt, met zijn grafsteden en beelden in de klaarheid van de dag.
|
|