| |
| |
| |
Oude Italiaanse steden
| |
| |
Ravenna
Italië is het land waar de beschaving van Rome haar grote strijd tegen het barbarendom te strijden had en, in haar zwakheid nedervallende, het bondgenootschap van de christelijke Kerk aanvaardde. Gedurende al die lange tijd, die men de donkere middeleeuwen heet - ofschoon het licht er vaak lieflijker heeft geschenen dan heden ten dage - werkten en kampten daar de geslachten voor hun levensaanschouwing, tot aan het einde van de ontzaggelijke arbeid de bloei hoog verrees, de prachtige nieuwe beschaving, die de in zoverre juiste naam van Renaissance ontving, dat inderdaad de aanschouwing van de grote geesten die haar, tot in de zestiende eeuw, voortbrachten, naar het klassieke voorbeeld was gevormd, hoezeer ook door de christelijke leer veredeld en opgeheven.
Indien het waar mag heten dat in de eeuwen tussen 1100 en 1500 drie drijfkrachten voortstuwden naar de Renaissance, godsdienst, schoonheid en recht, dan kan men zeggen dat vooral de eerste twee de mensen van Italië bewogen en door hen de hoogste uitdrukking van hun tijd bereikten.
Deze strijd voor een beschaving, ook thans nog onschatbaar voor de Europese samenleving, werd onder verschillende leuzen door Welf en Ghibellijn, voor Kerk of voor keizer, meer nog, voor God of voor mens, gevoerd in de talrijke steden, republieken of tirannieën, die ieder een geschiedenis hebben roemrijker dan menig koninkrijk. De hoogste plaats in de geschiedenis van elke hunner heeft de godsdienst met zijn wonderlijk rijke tooi, de kunst.
Ravenna is een der oudste, een der waardigste met haar zwijgende schoonheid. Daar schitterde het oude Rijk het laatst in zijn fantastische ondergang, avondrood van bevallige kleinmoedigheid, schemer van ontaard stoïcisme, tedere gloor van nieuw geschonken geloof, waarin kunstenaars leefden die zuivere bouwwerken konden maken. Daar stortte de briesende storm uit het noorden neder en de held, van wie zijn volk de | |
| |
machtige daden zong, Theodoric, verhief er zijn troon en zijn monument. Doch met de wederkomst van de voortzetter van Rome, de Byzantijnse heerser, begon de laatste glorie van de stad. Geweldige galeien, flikkerend van het wapentuig der krijgslieden, voeren haar haven binnen, kooplieden brachten kostbaarheden uit het oosten voor de altaren of het hof van de exarch, talrijke steenhouwers werkten er aan zuilen van Egyptisch marmer. Maar kort duurde haar bloei, de strijd zocht betere oorden en Ravenna bleef achter in eenzame duisternis, eeuwenlang. Haar kerken, sober, oprecht gebouwd, inwendig versierd met beelden van heiligen en vorsten, mozaïekwerken in voorname weelde waarvan men dromen kan - in adel van kleuren overtreffen zij de werken van vroegere Romeinse, van latere Byzantijnse kunstenaars -, met de verwaarloosde crypten daaronder, waar men mijmert over de nutteloosheid van alle pracht, over de verlossing van de aankleve der aarde, het zijn thans gebouwen en sieraden voor de beschouwing van de geschiedkundige, voor de geestdrift van de minnaar van kunst of voor het tijdverdrijf van de toerist, maar kerken voor de levende mens zijn zij niet.
De jongere kerken, vol barokke pronk naar de huidige smaak, zijn in de gunst. De andere bouwwerken, de mausolea waar eertijds Galla Placidia en Theodoric rustten, de grootse basiliek buiten de stad, staan er als gedenktekenen aan wat eenmaal was, de San Vitale en de San Giovanni Evangelista als ruïnes. De grootheid, die keizers en koningen voor Ravenna hadden gewild, was haar niet beschoren.
Zij bezat nimmer enige macht, nimmer enig ander begeerlijk goed dan haar veilige haven. Toen de zee deze had vernield, veronachtzaamden de gebieders haar en trokken heen. Zij verviel tot de rang van middeleeuwse marktplaats, eerst in de heerschappij van inheemse geslachten, daarna in dienstbaarheid aan de rijke koopman in Venetië. En nimmer heeft zij zich kunnen opheffen, of zij een gedoemde was. Wie door de eenzame straten gaat, waar over de ouderwetse keitjes de sjees van een boerenknecht of het motorrijtuig van de landbouwer zelf al te eigendunkelijk ratelt en knalt, maar waar zelfs de kinderen stil zijn en schijnen te sluipen, wie in de bescheiden kerken de statige schoonheid van vijftien eeuwen her heeft aanschouwd, vraagt in verwonderde mijmering of interdaad de aanslibbing | |
| |
van het kustgebied de oorzaak van dit verval kon zijn. Of was het een vergissing van haar zwakheid die Rome hier een toevlucht voor haar einde deed zoeken? Een vergissing of een noodlot, waarvan deze plek, in een vruchtbaar land gelegen, het glorieuze slachtoffer werd.
Het verhaal is te lezen in de eerste bouwwerken die hier werden opgericht. Het land van de christelijke keizersdochter had, ondanks het verderf, nog kunstenaars die een kerk als S. Giovanni Evangelista konden maken en mozaïekkunst daarna ongeëvenaard in evenwicht en rust, waarin zij uitspraken dat zij in de doop en in de belofte van de Heiland een toeverlaat hadden gevonden. De barbaar kwam, maar ook hij knielde voor de nieuw geopenbaarde godheid neder en hij zette het werk voort om voor haar dienst huizen te doen bouwen door de edele meesters van Rome. En toen ook hij verdreven was, toen de Griek er zich vestigde en op zijn beurt naar de nieuwe leer moest leven, toen bleek dat er van de beschaving, zoals zij ten tijde van Galla Placidia nog bestond, niets was overgebleven dan de vaardigheid der handwerkers. De beschaving van Rome was nedergeworpen door barbaar en christen beiden, de strijd der middeleeuwen was begonnen voor de rechten van de mens of voor de heerschappij van God op aarde.
De kunstenaars en ambachtslieden die in Ravenna werkten hadden waarschijnlijk minder goede werktuigen dan hun latere broeders in Venetië; in de oudste mozaïeken zijn de kleuren eenvoudiger, maar ook in de latere muurversieringen zijn de steentjes groter en minder gaaf gesneden dan die van San Marco. De lijnen moesten derhalve breder en grover zijn. Een oog, een neus, een mond is getekend, gelijk in de vroegste christelijke schilderijen, te groot in verhouding, evenals de vingers en tenen, die handen en voeten een ascetisch voorkomen geven. De uitdrukking der gelaten is die van ontzag voor het mysterie en heilbegeerte. De middelen van de kunstenaar waren ook toen in overeenstemming met de geest des tijds.
Maar met de eenvoud der lijnen konden zij ook de tederheid die gepredikt werd beelden, zoals men ziet aan de lammeren in het graf van G. Placidia. De beelden staan in een vaste omtrek, zonder de veranderlijkheid die de mensen in hun kort bestaan kennen en die zij in latere tijd leerden beminnen als een der ga- | |
| |
ven der natuur. Het verschil is te zien in de anderhalve eeuw latere mozaïeken van San Vitale en Sant' Apollinare Fuori, waar reeds de neiging is het gewaad in zijn vorm te tekenen, niet meer als een de verschijning omvattende lijn, maar als een voorwerp met een eigen bestaan. Evenzo zijn de kleuren aangebracht: zij zijn niet voortgekomen uit de drift naar een lichtschakering, maar gekozen ter versterking der lijnen of ter versiering der vlakken. Tussen de omtrekken van een rand ziet men drie tinten, die niet anders doen dan de afstand verbreden. De Battistero, misschien zes meter in doorsnede, is nochtans niet kleiner dan die van Florence. In de versieringen vooral, aan de onderste bogen van de Battistero, gouden krullen op indigo, of aan het koor van S. Apollinare in Classe bereikt de kleur een pracht boven wellust verheven. De kunstenaars, die de zekerheid der toekomst bezaten, werden door hartstocht niet bewogen. Het rood werd verhuld, het purper versmaad. Zij zochten de gelijkenis voor hun tinten in het blauw van hun zee en hun hemel, desnoods in het verbleekte groen der zomerse velden.
Maar de heerserswil van Rome sluimerde en de felle begeerte der barbaren naderde al. Odoacer, Theodoric, Genseric, Belisarius zijn de namen onder welke de stormen van hartstocht over Italië begonnen. De zee ging voort de akkers en dorpen van Ravenna te overstromen; de gebieders werden de een na de ander verdreven. De strijd echter werd elders gestreden om rijkdom en macht. De exarch verveelde zich in de armoedige stad, en Ravenna was geen plaats meer voor de arbeiders der schoonheid. Geslachten van geringe afkomst bestreden elkander om geringe belangen, kleine benden knechts trokken tegen naburige steden. La dolce morte heette zij die eertijds Ravenna Felix was.
Maar plotseling ontving haar naam een onsterfelijke lichtstraal van de dichter die bezongen en gelauwerd zal worden zolang er dichters zijn.
Dante vertoefde in Ravenna als gast van Guido Novello, de heer der stad. Enige jaren tevoren was een dochter uit dit huis gehuwd aan een zoon uit het huis Malatesta, heren van Rimini. Men had haar bedrogen door haar te doen geloven dat Paolo, de schone genaamd, die zij beminnen kon, haar gemaal zou worden, maar toen zij met haar bruidsstoet in Rimini kwam | |
| |
moest zij berusten in wat haar gegeven werd, een ander, Gianciotto genaamd, omdat hij gebrekkig was. Het huwelijk begon en eindigde in bedrog. Gianciotto ontdekte de schuldigheid van zijn gade en zijn broeder, hij strafte naar de wijze van de toenmalige gebieder en liet hen in één graf te zamen. Aldus verhaalt het de geschiedenis. Maar Dante verhaalde het in de grootmoedigheid die de christen betaamt.
Onder de eersten die hij in de hel ontmoet, zijn Paolo en Francesca, en het is Francesca die tot hem spreekt, niet haar minnaar - een verschil dat de goedhartige hoorder niet ontgaan zal. Wij lazen, zegt zij, in een boek van een koningin en een ridder die elkander beminden. Eén plaats daarin was het die ons verwon: toen wij lazen van de kus, kuste deze, die eeuwig mijn genoot zal zijn, mij de mond. Wij lazen die dag niet verder... De ander sprak niet, hij weende slechts. En de dichter voelde de smart of hij sterven zou, hij viel neder zoals een dode valt. - Dit verhaal heeft het beeld geschapen van Francesca van Rimini, die een Ravennate was. Rechtvaardig erkende de dichter de schuld, maar zijn liefderijkheid kon de schuld nergens vinden dan in de liefde, een kus alleen, waarvoor de eeuwige straf der hel tot in verre tijden de liefderijke zou doen wenen.
Een noodlottige liefde en een bestraffing die een misdaad schijnt zijn de duistere schaduwen over Ravenna. Immer was het of de liefde die er bloeien wilde vernietigd werd. Er is een legende in die streken, van een ridder die een jonkvrouw beminde, in wie men het barbarendom en het christendom verpersoonlijkt wil zien. De ridder zendt haar een bode om haar te verzoeken hem toe te behoren, en als zij weigert rijdt hij uit om haar te winnen. Hij vindt haar in het dennenwoud van Classe - dat woud waar een diepe zang gaat van tak tot tak wanneer de zuidenwind daarbuiten waait, - hij zegt dat hij zonder haar te bezitten niet leven kan en als zij weder weigert scheurt hij haar het gewaad af, opent haar borst en rukt het hart eruit, dat hij voor zijn honden werpt.
Later verneemt hij dat een nieuw hart in die jonkvrouw is gegroeid en dat zij gelijk eertijds in het dennenwoud leeft. En weder rijdt hij en weder vraagt hij tevergeefs, en weder rukt hij het hart uit. Zo gebeurde vele malen, tot ten leste die ridder te oud werd om haar te zoeken en eenzaam moest treuren.
Aan die jonkvrouw, die altijd haar eigen hart behield en even- | |
| |
zeer eenzaam bleef, denkt men onder de verlaten pracht der mozaïeken aan koepels en muren. In andere oorden waren jonkvrouwen en ridders die elkander durfden aanzien, veel droefheid was er tussen hen, maar ook veel groeiend geluk.
Toch voelt men hier de aanwezigheid ener eeuwige verwachting van iets dat komen moet, van het herstel van een onrecht. Het is of de dromen van edele mensen, die zoals kinderen in de leer van Christus geloofden en niets dan hardvochtig geweld ondervonden, hier nog leven.
|
|