| |
| |
| |
Felicia
Haar geschiedenis was niet anders dan die van haar kinderen, en eigenlijk alleen die van haar laatste zoon. Maar omdat in haar de liefde boven alle droefheid blonk was het van haar dat gesproken werd.
Er stond toenmaals, voor het nieuw paleis er werd gebouwd, in de via delle Pappe een zeer klein huis, dat slechts één venster beneden had en twee erboven. Daar woonde Felicia, zoals iedere buur en ieder kind dat naar school ging haar noemde toen zij oud en eenzaam was geworden. Beneden had zij haar winkel waar nog enkele edele vrouwen, met haar lot begaan, hun kantwerk ter herstelling gaven. En daar zij de kostbaarste werken maakte of het een leven lang haar beroep was geweest, verdiende zij meer dan zij nodig had, zodat ook zij nog kon weldoen.
Het lustige leven was in de laatste vijfendertig jaren zozeer veranderd, er was zo veel wisselvalligs in de stad gebeurd, er waren zo vele geslachten tot verval gekomen en met hen vriendschap en herinnering vergaan, dat maar zeer weinigen nog wisten van de tijd toen Matteo Baldini, de laatste die de waardigheid van de Calimala met ere droeg, zijn bruid uit Siena bracht, zonder bruidsschat, maar schoon en recht. Baldini dreef nog zijn handel in de Corso, aan de hoek tegenover Or San Michele, in het huis met de apostelen onder de kroonlijst, waarvan men zeide dat, wanneer ook dit viel, de laatste stuiver uit de stad zou vluchten.
Men heeft gezien dat ook dit huis werd nedergehaald en men heeft gezien hoe gruwzaam stil het werd in de straat, waar eenmal een macht woonde die heerste over verre oorden.
Van de tijd voor zij hier kwam wist men slechts dat zij in Siena, waar haar vader tot de kleine adel behoorde, in een klooster was grootgebracht. Zij was zestien jaar toen Baldini haar in een bescheiden maar waardige stoet door de Porta Romana binnenvoerde naar zijn palazzo in de via Teatina. Men zag hen weinig, want Baldini bleef een koopman naar de oude trant in de tijd toen bijkans een ieder om van zijn staat te getuigen van morgen | |
| |
tot avond, met een degen aan de heup en in Spaanse dracht, in de binnenhof van de hertog zat of wel zich vaak voor of in de Duomo vertoonde, zij het ook met onvoegzaamheid. Menig vriend van voorheen, van gelijke of van mindere geboorte, groette Matteo thans zoals hij zijn kledermaker groette, en Matteo groette terug zoals hij zijn kledermaker groette, met een vriendelijke lach. Maar die fierheid leidde tot zijn val. Want een dergenen die vroeger zijn vrienden waren geweest werd schatmeester en gebood hem in de Palazzo Vecchio te komen om in een lening bij te dragen. Hij antwoordde dat volgens gewoonte in zulke zaken de heren van de Calimala gaarne een bezoek ontvingen.
Niet lang daarna werd het huis aan de Corso onteigend en afgebroken, niet lang daarna ook verbood een wet een zekere handel waarin voornamelijk Baldini was betrokken. Het was van die dag dat het minder volk hem en zijn gezin met aandacht gadesloeg, er ging een gevoel in de stad dat de val van dit huis een kwade tijd voorspelde.
Acht jaren waren zij getrouwd. Felicia woonde in het donker palazzo geenszins als de gade van een machtig koopman, maar als de rijke blanke moeder harer kinderen, hoog in haar rustige jeugd. De kunstenaar die kwam om haar beeltenis te maken verzocht haar een eenvoudig gewaad van blauw fluweel aan te doen, en zonder mantel, zonder tooi schilderde hij haar, met een vaag berglandschap als achtergrond, de handen te zamen over de borst en de ogen recht in de verte starend, zonder de toeschouwer aan te zien. En zo aanschouwde hij haar naar de waarheid. Niet de rijkdom van haar woning was haar omgeving, maar de mijmering over de genade die haar zichtbaar geschonken was. Haar houding, haar gebaar waren inderdaad die van de dank voor wat de hemel haar gezonden had voor haar borst. Haar verwachting, haar gebed gingen tot een toekomst die niet door mensen wordt gemaakt. Zij was een schone vrouw toen de rampspoed over het huis Baldini kwam, maar de blankheid van haar gelaat en van haar handen was nog door niemand waarlijk gezien, zelfs door Matteo niet, alleen haar kinderen kenden die.
Er waren er zeven en Felicia geloofde dat de komst van die nog ongeboren waren natuurlijk zou volgen een ieder op de tijd die beschikt was. Maar terwijl het gerucht van vreugde over | |
| |
de geboorte van het jongste het huis nog vrolijk maakte viel de slag. Matteo was op reis getogen en spoedig daarna kwam het bericht dat hem een ongeluk getroffen had en dat hij gestorven was.
Dit was het begin van haar beproevingen. Felicia weende, doch bemerkte dra dat de behoeften der kinderen haar niet vergunden deze smart te lijden en dat haar verwachtingen van de toekomst enkel voor de kinderen konden zijn. Geen ander heil kende zij voortaan, en dit werd haar ontnomen. Vreemd schijnt het wanneer men hoort dat de liefste moeders soms het grootste leed moeten dragen. Toch kan er geen groter moeder dan de moeder Maria zijn, noch een groter smart dan de hare. Maar ook moet het gewis een moeder zijn die verstaat dat in smart en in liefde hetzelfde eeuwige licht schijnt der genade.
Tomasso Meldi, de oude boekhouder, onderzocht de papieren en vond voldoende bezittingen voor de signora om in haar staat voort te leven. Hij en Nina, de kamervrouw, bleven haar beste vrienden. De houding der andere dienaren veranderde spoedig na de val van het huis, zij waren jonge lieden die nog enkel aan hun eigen belang dachten, en het was ook in de tijd toen een dienaar die de ouderwetse vormen kende bij de nieuwe edelen een hoger loon kon ontvangen. De een na de ander vertrok, de nieuwen kwamen zonder ontzag en de signora kocht de genegenheid niet, zodat zij die geleerd hadden vertrokken voor hoger loon. En vrienden had zij niet, daar de kamer waar haar kinderen speelden of twistten en zongen of schreiden haar immer genoeg was geweest. Maar in haar betrekking tot vreemden was ook haar geschiedenis niet.
En dit waren de kinderen en hun namen. De twee oudste knapen, Andrea en Giulio, donker als hun vader, met zijn ingetogenheid die uit trots voortkwam, zijn geduld en zijn vlijt. Zij twistten niet met de andere knapen toen zij naar de school van San Lorenzo gingen, zij hoorden de onbeduidende scheldwoorden zwijgend aan tot eindelijk een belediging hen trof, dan sloegen zij vastberaden, niet in drift, maar om te tuchtigen. Jonge edelen waren zij met de ingeboren eer. Over hen had Felicia nimmer vrees, zij geloofde dat zij oprechte mannen zouden worden.
En gelijk zij waren de zustertjes Bianca en Lucia eenvoudig van natuur. Ook zij hadden de brede voorhoofden en brede | |
| |
wenkbrauwen, die vaak een rustig hart beduiden, en de streng doch liefelijk gevormde neuzen en monden die, wanneer men ze bij meisjes ziet, doen denken hoe wel zij zullen staan in het gelaat der moeders van later tijd. Zij tweeën waren altijd samen bezig met de snuisterijen waarvan alleen een kind de waarde ziet.
De volgende, Lorenzino, was een zeer broos kind. De arts zeide dat hij veel zorg behoefde. Maar Felicia wist wel dat het geen zwakheid van het lichaam was waarom hij zo stil op zijn bankje zat en altijd scheen te wachten, want zij kende de zon in zijn ogen wanneer zij hem verhalen deed. Ook over hem had zij geen onrust. De twee jongsten waren het voor wie zij soms, na hen aangestaard te hebben, de ogen ten hemel sloeg.
Maddalena, slank, teder gevormd, had een hoofdje zo schoon dat zelfs de andere kinderen met bewondering naar haar zagen. Soms kwam Nina, opgewonden of zij een ontdekking had gedaan, de moeder zeggen dat zij wist waarin de bekoring was gelegen en dan noemde zij de ogen, waarin zij om de pupillen een schittering van goud had waargenomen, maar dezelfde middag moest zij erkennen dat zij zich vergist had omdat zij duidelijk de kleur helder als van een paarl had gezien. Dan weder zeide zij dat het de glans van de haren moest zijn, zoals de zon na regen, en dan weder dacht zij dat zij de oorzaak van die liefelijkheid moest zoeken in de wijze waarop het kind de handjes in een fijne boog uitstrekte of zij vliegen wilde. Felicia echter had in haar eigen ziel de gloor gezien die het kind omhulde. Zij wist dat het licht der grote ogen, die niet keken, dezelfde lijn die zij aan het immer naar boven gerichte voorhoofd ontwaarde en aan een immer naar boven wijzend vingertje het nooit uit te spreken verlangen van dit wezen beduidde. In de stille tranen van een mijmering had zij de waarheid gezien dat dit kind hier niet behoorde. Maddalena was voor deze wereld te vroeg of te laat en Felicia voelde zich slechts haar aardse moeder. Het liefst nam zij dit kind in haar armen wanneer zij alleen was, zeer licht, en drukte het zeer licht aan haar borst, berustend zonder zucht.
De jongste echter gaf haar de diepe vrees. Bij de geboorte had dit kind haar verbaasd, het was zo fors ter wereld gekomen en met grote stem. In de wieg had het zelfs slapend nooit stilgelegen, en als zij het in haar armen droeg had Felicia al haar aandacht nodig om het vast te houden. Het kon eerder staan en | |
| |
lopen dan de anderen, het groeide zo voorspoedig dat het op zijn derde jaar al groter dan Lorenzino was en bijna even sterk als de oudste broertjes. Maar niet zijn woeligheid verontrustte haar, noch ook zijn uiterlijk dat zozeer verschilde van dat der anderen dat zelfs zij geen gelijkenis kon vinden. Grote dichte krullen had hij van een donkerrode kleur, die een prachtlievend schilder kon verrukken, ogen blauw als de korenbloem, waarin bovenmatig groot de pupillen blonken. De rechter wenkbrauw, die scheef en hoger dan de andere welfde, gaf spotternij aan het gelaat en dwars over het voorhoofd, van het haar tot de lagere wenkbrauw, liep een lijn, later een rimpel, die het jong gelaat een uitdrukking van vastberadenheid, maar ook van kwaadwilligheid gaf en het kind ouder dan zijn jaren deed schijnen. De anderen speelden weinig met Pietro, zelfs Bianca en Lucia, beiden zachtzinnig, schouwden toe wanneer hij bezig was, maar poogden niet zich in het spel te mengen. Wanneer de oudere knapen hem helpen wilden, wendde hij zich af en wachtte, maar plotseling overmeesterde hem dan de drift en hij schreeuwde en sloeg. Ook de zucht tot verkwisting toonde zich toen hij nog klein was, het gebeurde wel dat hij al het speelgoed dat hij vond naar buiten bracht en het aan voorbijgangers in de straat gaf enkel omdat hij geven wilde. Kinderen, die nog niet waarnemen met zintuig en verstand alleen, zien eerder dan mensen de gevaren. Het scheen of de broeders en zusters vooruit konden zien de droeve moeiten die van Pietro konden komen, zij vermeden hem al voor hij naar school ging, een ieder naar zijn aard, Andrea en Giulio koel, de meisjes Bianca en Lucia vergoelijkend, Lorenzino schuchter en stil. Alleen Maddalena praatte met hem ook zonder antwoord en lachte tot hem als hij geslagen had.
In de tijd toen ook Pietro naar school moest gaan kwamen de eerste grote gebeurtenissen. Er moest beslist worden over de toekomst van Andrea en Giulio, die thans jongelingen werden. Hun makkers van gelijke geboorte behoorden tot de kringen waar toernooi en degenspel in zwang waren, en ook zij hadden de smaak daaraan gevonden. De makkers werden edelknaap aan het hof van de hertog of van een der groten, zij echter begeerden het avontuur waarin zij waarachtig edelen konden zijn en waarin zij konden strijden voor hetgeen zij hoog hielden.
Een Spaanse heer had hen bij het spel gezien en gezegd dat zij | |
| |
gewis in de krijg roem zouden verwerven. Hij vergezelde hen naar huis en sprak met de signora Baldini; de krijg noemde hij het enig werk een deugdelijk man waardig, daar men in deze dagen voor God en Kerk kon strijden. En zo er een viel, zij zou de eerste moeder niet zijn die haar kind aan het Kruis ten offer bracht. Felicia verzocht hem drie dagen te wachten op haar antwoord. Maar hij had de ware woorden voor haar hart gesproken.
Van de eerste dag dat zij er een aan haar zijde gevoeld had, had zij geweten dat de kinderen haar bezit niet waren en dat zij ze zonder tegenspraak moest geven wanneer zij geroepen werden. Eenmaal kwam voor iedere moeder de dag dat de kleinen haar verlieten, en wat inderdaad kon voor mannen schoner zijn dan de strijd voor het geloof. Er werd gejuicht toen op de zondag die Spanjaard wederkwam, en allen gingen te zamen naar Santa Maria om de zegen aan te horen. Enkele dagen daarna reden Andrea en Giulio met hun heer, Felicia stond te midden van haar kinderen aan de deur, luisterend naar het laatst geklepper der hoeven in de Corso. Dit was de eerste dag van haar ouderdom, maar met gevouwen handen keerde zij in huis, glimlachend tot de vrouwen die met hun schort de tranen droogden. Boven in de zaal was onder de kinderen uitbundigheid van vragen over de broeders en de oorlog, alleen Pietro zat zwijgend bij zijn spel.
Later, toen het stil was geworden, steeg Felicia naar de kamer van haar oudste zoons. Op de drempel bleef zij staan daar zij een stem vernam, zij luisterde en hoorde achter een bedgordijn Pietro die bad: Blijft altijd bij ze als er gevochten wordt, maakt dat de wapens van de vijanden ze niet treffen. Andrea houdt niet van mij en Giulio vindt mij niet waard om mee te spreken, maar dat is niets als zij maar veilig terug mogen keren, lieve heiligen, ik smeek het u. En laat moeder niet schreien. En laat niemand weten dat ik het ben die gebeden heb. Felicia sloot voorzichtig de deur en ging heen.
Die avond berispte zij Pietro omdat hij op school bestraft was geworden, er was een diepe klank in haar stem die de knaap deed blozen.
Rustig gingen de jaren. De vrienden die van een dag zijn kwamen niet meer omdat er niets in het palazzo Baldini gebeurde waar de wereld belang in stelde, er werden juwelen,
| |
| |
paarden noch meubelen gekocht, er waren huwelijken noch gedingen, er was daar niets waarvan zulke vrienden horen of spreken konden. En zelfs al waren zij gekomen, Felicia zou hun niet gesproken hebben van de enige gebeurtenissen in het huis, Bianca die gejokt had, Lorenzino die zich een dag lang verborgen had om een boek te lezen, Maddalena die slapeloos lag omdat zij aan iets dacht dat zij niet zeggen kon, Pietro die op de Mercato Vecchio een mand met vijgen had weggenomen. Zij sprak daar zelfs haar vertrouwden Tomasso en Nina niet over.
De oudsten waren al terug geweest om hun moeder te bezoeken, sterke jongelieden, vaardig met de degen, die gedurende de weinige dagen van hun verblijf in de grote huizen gaarne ontvangen werden, en zij waren weder vertrokken met trompetgeschal aan de poort, met trotse ogen had Felicia ze zien gaan. De grotere dochters gingen niet meer naar school, zij leerden van hun moeder het borduur- en kantwerk. Het was in het begin van een lente toen het geluk in het huis Baldini verstoord werd.
Terwijl de bloemen al bloeiden en op de heuvelen rondom de amandels en peren fris en welig schitterden in het groen, was er sneeuw gevallen en een ijzige wind woei door de straten. Lucia kwam op een middag bleek en bevend terug van de kerk. Toen volgden enkele weken van angst, van fluisteren en vragen en haastig geloop door de gangen. Hoe bleek zij ook werd en hoe ijl ook haar adem ging, wie binnentrad vond aanstonds de vrolijkheid op haar gelaat. Felicia verliet de kamer niet. Zij moest liederen voor haar zingen, al de liederen die zij voor haar kinderen gezongen had van hun geboorte af, en zij moest de verhalen doen waarom zij altijd zoveel gelachen hadden met elkaar. Als dan eindelijk Lucia sliep vouwde de moeder de handen. Dit kind was altijd het lustigste van allen geweest, de leden gingen natuurlijk in de bevallige beweging van de dans, en wanneer zij iets zeggen wilde zochten de woorden een melodie die haar behaagd had. Thans echter, hier op het bed, zag Felicia dat de tinteling in haar ogen meer dan vrolijkheid beduidde.
Eenmaal toen zij gebeden had om bescherming voor het kind, werd het zeer stil in haar door de blanke gedachte dat een klein wezen wanneer het heengaat niet korter heeft geleefd dan een ander van voller jaren. De traan die van haar wangen gleed was | |
| |
voor de ziel van het kind dat daar wachtte de zuiverste die ooit haar moeder om haar liet.
De angst en de twijfel verwarden haar nog de dagen die volgden en zij knielde nog laag op de vloer om te smeken. Maar toen het uur kwam dat Lucia haar voor het laatst met de vinger drukte weende zij niet, want zij zag op het gelaat in haar arm de onvergankelijke kindervreugde.
Behalve zij was Pietro de enige die niet schreide. In een gang waar niemand het zag sloeg hij zijn arm om zijn moeders schouder, fluisterend dat hij wenste ook zo te mogen sterven, met een lach en zonder ooit kwaad gedaan te hebben.
De wrede stonde kwam voor Felicia. Toen na een lange dag van wachten eindelijk de schemer viel, hoorde zij in de binnenhof de schoolmakkers die gekomen waren, als bruidjes in het wit gekleed. Zij rees en ging. Een klok luidde zacht in de lenteavond, de priester die voorging bad met zware stem en de meisjes in de stoet herhaalden de gebeden met innigheid omdat zij wisten dat de vriendin, stil in hun midden, luisterde naar wat zij baden. Nog voor men aan het einde der straat was werd een luide kreet gehoord en men zag Pietro die wegsnelde met een hand voor het gelaat.
Het eerste wat Felicia deed toen zij terugkeerde van deze tocht was haar jongste zoon zoeken in iedere kamer van het huis. Maar zij vond hem niet en de dienaar die aan de deur moest waken kwam ieder uur zeggen dat hij nog niet was binnengekomen. Bij de dageraad eindelijk hoorde zij hem in zijn vertrek, zij dankte de hemel en zij begreep dat zij niet gaan moest om te vragen waar hij de nacht was geweest.
Aan het middagmaal zat hij rustig, vertellend van de school en Felicia luisterde rustig toe.
Die eigen zomer kwam het bericht dat de beide zoons Andrea en Giulio in Duitsland waren gevallen, hun aanvoerder zond hun degens ter herinnering.
Toen begon Felicia de eenzaamheid te zoeken, toen zag men haar eerste grijze haren, en menige moeder in de stad peinsde over wat haar geschied was.
De volgende was Lorenzino, die op zijn zestiende jaar de prior van Santa Croce vroeg hem de pij van minderbroeder te geven. Toch behield Felicia hem nog lange tijd. Lorenzino, Fra Giovannino zoals hij nu genoemd wilde worden, kwam iedere | |
| |
morgen zijn moeder bezoeken met de fijne blos van zijn geluk, en zijn kus was zachter dan toen hij een kind op haar schoot was. Zij kwam soms in Santa Croce om in zijn cel te zien of hij niets behoefde en de andere broeders schouwden glimlachend toe hoe zij in elkanders armen in de schaduw der kloostergangen schreden. Maar zij zuchtte wanneer de deur achter haar gesloten werd en al wist zij ook dat zij dit geen verlies mocht noemen, de tedere Lorenzino was voorgoed uit haar koestering gegaan.
Bij zich had zij van de zeven alleen nog Bianca en de twee jongsten. Zachter was de genegenheid geworden in dat klein gezin, de verzwegen gedachten aan de anderen gaven haar blikken en haar woorden de gloed die de kinderen voelden zonder ervan te spreken bij hun liefkozingen. Wie haar goed kende zelfs noemde Felicia een rustige moeder die vroom sprak en leefde. En waarlijk bezat zij de rust die de liefde geeft, maar al wat liefde heet brengt ook immer diep in het hart de twijfel en de angst. De kinderen bemerkten niet dat achter de glans van haar ogen een duisternis verborgen lag, zij kenden niet de woorden van haar gebeden die duidelijk noemden de grootste vrees die een moeder kan dragen.
De beide oudsten zouden tweeëntwintig en eenentwintig jaren zijn - zij rekende nog de leeftijd van een ieder naar de leeftijd der zoons die gevallen waren - toen zij Bianca verloor, Bianca die bloosde van jeugd en verwachting. En bijna tegelijkertijd verliet Pietro haar, maar dit was een avontuur dat geen traan deed vloeien. Zij vond in zijn kamer een brief waarin hij schreef, dat hij de stad moest verlaten, maar spoedig terug zou keren. En zeker zou dit haar meer geroerd hebben indien zij niet over de anderen zoveel te zorgen had.
Bianca had die winter een jonkman liefgekregen, een van de Ghiberti, en zijn vader was met Felicia omtrent een huwelijk der kinderen overeengekomen. In die dagen waren de zeden strenger dan voorheen geworden. Wie bestemd waren om gans een leven als man en vrouw te zamen te wonen konden voor het huwelijk elkander zelden zien of spreken. Wat wonder, indien het verlangen trekt, dat zij de zoete woorden in het verborgen zoeken. Niemand wist waar en hoe die twee elkander ontmoetten en niemand hoorde dit ooit. Een kus leerde Bianca de grootheid van haar hart verstaan en zonder deze kennis zou zij | |
| |
niet geweten hebben hoe de hoop daar werd verslagen. Het was weinig wat Felicia vernam, weinig wat zij vermoeden kon toen op een morgen haar dochter ziek en verward niet op kon staan. Een van de bekenden vroeg de signora Baldini wanneer de jonge Ghiberti, die voor lang op reis scheen gegaan te zijn, terug zou keren. Felicia haastte zich om met de vader te spreken, die echter niet meer kon zeggen dan dat zijn zoon zonder zijn weten vertrokken was. In de korte vorm waarin zij bejegend werd verstond zij hoe de voormalige gelijken van Matteo thans voor haar niet meer dan een hoffelijk woord zouden hebben. Hoger hief zij het hoofd nadat zij het genegen had en toen zij terugkeerde was er niets in haar gedachten dan het droeve kind alleen. Bianca op haar bed sprak woorden van verdwaasdheid, maar zodra haar moeder vroeg zweeg zij en staarde. En zo verloor zij deze dochter, het lichaam behield zij in de kamer gevangen, maar de geest was verdwenen. Het werden weken en maanden eer zij besefte hoe weinig zij hopen kon op de terugkeer van Bianca. De blijde Lorenzino kwam haar troosten met zijn lieflijkheid, morgen, middag en avond; helder klonk zijn stem als hij vroeg of er een vlekje op zijn pij te zien was en een weldadige warmte vloeide uit zijn gefluisterde woorden bij ieder afscheid.
Een jaar later keerde de jongste terug, bruin en sterk, het was de eerste juichkreet die uit de mond van Felicia ooit was gehoord. Hij antwoordde zijn moeder lachend dat hij in het zuiden was geweest om een vriend te helpen en hij vroeg haar geld om het hem te zenden. Dit was al wat hij vertelde van zijn avontuur en Felicia, die ver van geruchten leefde, vernam nimmer meer, doch het vermoeden dat zij had van een edele daad was haar genoeg. Rustig luisterde hij toen verteld werd hoe zijn zuster krank was geworden, en zijn blik werd hard als van een man die de strijd met mannen geleerd heeft.
De afzondering waarin zij met haar jongste zoon en haar beide dochters leefde werd van die tijd aan stiller voor Felicia. Inniger hield zij haar aandacht op de drie, Bianca die zij in de morgen wekken moest en helpen bij het kleden, op wier bezigheid zij heel de dag moest toezien; Maddalena die zij gadesloeg tot in de slaap toe; Pietro wiens zwijgen zij zocht te verstaan. Er waren dagen dat hij de zusters met spel of luit vermaakte, dan weder volgden weken dat hij iedere morgen met vrienden | |
| |
uitreed om op de heuvelen te jagen. Bij zijn moeder en zusters vertelde hij vrolijk al wat hij gezien en ontmoet had op die tochten en uit dit enig bericht dat er in dit huis van gehoord werd verscheen de wereld vol dartelheid. Toch had Felicia de overtuiging dat hij iets verborgen hield waarvan zij duidelijk de glimp ontwaarde wanneer hij voor haar vragende blik de ogen afwendde. Zij vond wel een briefje waarin hem hulp gevraagd werd, zij zag hem wel met een bundel klederen uitgaan, en dikwerf vroeg hij geld. Zij gaf hem al wat hij verlangde omdat zij meende te weten waar hij niet van sprak.
Menig uur peinsde zij over zijn geringste daad, menig uur staarde zij wat in de toekomst voor haar kinderen verborgen mocht liggen en immer was het laatste van haar zoeken een beeld van Pietro. Hij was achttien jaren toen zijn moeder besefte dat hij het doel was van al haar gedachten, dat hij alleen stond in de enige, de grote plaats van haar hart. En hoe zij ook over de anderen bewogen werd, haar zoetste lach, haar donkerste vrees was voor Pietro.
Er was geen enkele vriend meer die raad kon geven en de oude Meldi kende niets dan de zaken waarin hij had geleefd. Wanneer zij hem zelf vroeg waaraan hij het liefst zich wijden wilde haalde hij de schouders op en bekende luchthartig dat er voor hem geen beroep of werk kon zijn daar hij niet anders wilde dan een wereld van vreugde. En voor al haar ernst en vermaningen had hij slechts scherts en een vluchtige liefkozing.
En allengs bemerkte zelfs de onnozele Maddalena de vrolijkheid die haar broeder bedreef. Na een nacht wanneer zij gerucht van lachen en zingen in huis had gehoord vond zij haar moeder in de kleine zaal stil over het borduurraam gebogen. Dan bleef zij bij haar zitten en hielp haar. Het was een wandtapijt in vage kleuren waar zij te zamen aan werkten die eerste dagen van Pietro's roekeloosheid, een afneming van het kruis in purper en fijne tinten. Soms zat Felicia met de handen in de schoot toe te zien hoe haar kind met tedere aandacht werkte aan de stralenkrans ener heilige, en zij wist niet dat Maddalena slechts peinsde over haar.
Toen was het Tomasso die bemerkte dat de regelmaat van het huis geschonden werd. Herhaaldelijk ontbood de signora hem om haar geld te geven en meer dan zij voorheen behoefde. Van een dienaar hoorde hij dat er zelfs met dobbelstenen werd | |
| |
gespeeld. Hij sprak de signora keer op keer van zijn vrezen, tot hij haar eindelijk het harde antwoord moest geven dat strenger zuinigheid noodzakelijk was.
Felicia zat een ganse morgen met haar zoon en hoorde zijn bekentenis aan hoe hij verkwistte niet in het spel het meest, gelijk zelfs zijn vrienden meenden, maar in hulp die hij niet kon nalaten te geven waar hij gebrek zag. Wekenlang weigerde hij zijn vrienden te vergezellen op de jacht of naar de tuinen van zang en dans. Hij speelde op de luit voor Bianca, hij vergezelde zijn moeder naar Santa Croce en in de avond zat hij met haar onder het licht aan de wand, overleggend hoe hij de fortuin terug kon winnen.
Maar de goede wil baatte niet tegen de lust en de mildheid van zijn aard. Voor een vriend in nood of voor een arme man verkocht hij zijn ringen of leende bij de woekeraar; een twist wekte het vuur in het jonge bloed zodat hij zijn belofte vergat in een nacht van luidruchtigheid. Dan, zich schamend, kon hij zijn schaamte niet verbergen en bleef vele dagen met de vrienden die de losbandigheid steeds roekelozer zochten. Eenmaal, toen hij in de morgenschemer terugkeerde vond hij in de kamer zijn moeder die bezig was zijn klederen te vouwen. En plotseling schreiend knielde hij aan haar voeten, maar zij liet hem niet spreken, zij legde hem te bed gelijk zij voorheen deed wanneer hij krank was.
Niet echter zorgen als deze waren het die haar verontrustten, zorgen immers gelijk iedere moeder wel heeft. Zij wist wat zij de hemel bidden kon voor Bianca, zoals zij wel begreep dat niets Maddalena kon treffen dat ongeluk genoemd mocht worden. Maar Pietro was een onbegrepen zekerheid die zwaar drukte op haar hart en haar stil maakte bij ieder luttel genoegen.
En op een dag scheen het haar, of het verwachte onheil nederviel. Zeer vroeg, voor iemand wakker was, werd er luid op de deur geklopt, Nina kwam verschrikt binnensnellen. Er stonden beneden drie soldaten van de wacht die bevel hadden om Pietro mede te voeren, maar wat kwaad hij gedaan had wisten zij niet. Zij vonden hem nergens. Heel de dag wachtte Felicia sprakeloos met haar dochters, tot eindelijk Meldi, die om tijding gezonden was, kwam zeggen wat hij gehoord had. In de baldadigheid van wijn en zotternij had Pietro getwist met een edelman die tot een gezantschap behoorde en hij had hem verslagen. De oor- | |
| |
zaak en de strijd hadden de vrienden in geestdrift ontstoken, want hij had zijn leven gewaagd voor de faam van een vrouw die weinig geteld werd en die hij niet kende, hij had de strijd gezocht louter uit de edelmoedigheid der jeugd. De voorspraak van wie niet ouder waren dan hijzelf baatte niet en zij konden hem niet lang verborgen houden. In de nacht stond hij bij zijn moeder voor het bed om haastig afscheid te nemen, er was geen tijd voor woorden, zij kon hem zelfs niet in haar armen nemen voor hij vlood.
Vele maanden zat Felicia bij haar stille dochters met twijfel aan de hoop waarin zij iedere ochtend de ogen opsloeg. Het scheen of haar geest die de rampspoed, de zorg, de knaging der onrust zoveel jaren sterk had gedragen, verdoofd was onder een onbegrijpelijke slag, haar gedachten ontwaakten moeilijk en haar woorden stamelden.
Wanneer Tomasso kwam en van zijn zaken gesproken had werd het zo stil in de zaal dat hij zelf voelde hoe zijn aanwezigheid een stoornis was in het verdriet dezer vrouwen. De signora Baldini begreep niet wat hij zeide over de wissels die hij betalen moest voor haar zoon, zij knikte of zij vriendelijk toestemde in iets; Bianca zat voor het borduurwerk zonder te horen; alleen Maddalena hief haar hoofd en zag hem aan wanneer hij groette en vertrok.
De oude vriend wist geen betere raad dan met Nina te overleggen hoe de kosten van het huis verminderd konden worden zonder de signora met zorgen te kwellen. Zij noch haar dochters bemerkten iets van de bezuiniging.
Twee jaren wachtte Felicia op tijding, trage jaren van moede gedachten en nutteloze bezigheid. Toen werd op een morgen het huis verlicht door Lorenzino, juichend met een brief, en helder klonk zijn stem terwijl hij hem voorlas. Pietro schreef dat hij na veel onfortuinlijkheid in Sicilië in de dienst van de maarschalk was genomen, hij had al wat hij begeren kon behalve de aanwezigheid zijner moeder, hij bad Lorenzino hem veel van haar te schrijven, en aan het einde van de brief stonden woorden aan haar zelve gericht, die zij met tranen kuste.
Na de maaltijd riep zij Nina om de koffers te openen en de kostbare klederen van weleer voor haar uit te spreiden. Zij koos het gewaad van blauw fluweel, zij zag voor het eerst sedert menig jaar zichzelf in de Spiegel aan. En toen zij zich getooid | |
| |
had gelijk eertijds Matteo haar het liefst aanschouwde gebood zij de enige dienaar die was gebleven haar te volgen. De mensen zagen haar aan, verwonderd over haar bleekheid, meende zij; doch er waren er die zich bevreemdden over de ouderwetse hoed, er waren er ook die slechts de gloed van haar ogen ontwaarden en eerst toen zij voorbij was begrepen dat zij niet jong meer kon zijn. Aan de poort van des hertogs paleis snelde een dienstknaap toe, een jongeling die de ware hoogheid nog onderscheiden kon, om haar wens te vragen. En voor de zetel van de hertog schreed zij, die de nieuwe vormen niet kende, met zo hoofse waardigheid dat er nergens een glimlach of zelfs een blik van kleinachting der verjaarde kledij te zien was.
Hertog Fernando leed in die dagen veel kommer die hem donker stemde en hij scheen niet geneigd een roekeloze daad die zoveel ongenoegen veroorzaakt had gemakkelijk te vergeven. Maar hij kende zelf de tedere versmachting en zijn hart verstond de pijn in haar bede. Hij zond een knaap om de vrijbrief voor Pietro te doen schrijven en hij zelf geleidde signora Baldini tot aan de deur.
Het was een klare zomerdag, Felicia zong in haar zaal en haar vreugde wekte een blos op de wangen der dochters. Tomasso Meldi wachtte nog met de tijding die hij haar brengen moest, tot de bode naar Sicilië de reispenningen ontvangen had en vertrokken was, toen kwam hij aarzelend en legde de papieren uit zijn tas voor haar neder. Het waren wissels, door Pietro getekend om uit zijn erfdeel betaald te worden, doch Meldi had berekend dat daarvan niets meer over was. De signora Baldini zou in een minder groot huis moeten wonen. Zij zweeg en zag de kamer aan waar de kinderen klein waren geweest. Met tedere stem, of zij smeekte, vroeg zij hem te wachten tot Pietro terug was gekeerd, dan kon hij verkopen al wat nodig zou zijn. Een blos overtoog haar gelaat, want zij gevoelde dat zij een liefde bekend had die niets achtte dan de geliefde alleen. Tomasso hief nog zijn hand op om haar te manen ook aan de andere kinderen te denken, die zouden moeten ontberen indien de broeder voortging in zijn verkwisting, maar zij antwoordde dat haar zoon gewis verstandig en bekwaam terug zou keren.
Hij kwam op een hete dag toen de hemel schitterde over de stad. Felicia liet haar hoofd rusten aan zijn borst, de beide dochters schouwden toe in stille vreugde. Aan de maaltijd, waar ook | |
| |
Lorenzino zat, zagen zij de eerste vochtigheid glinsteren in haar ogen, zij meenden dat het samenzijn van allen haar zo ontroerde. Maar de kinderen rondom deden haar denken aan de tijd van weleer met wat daarin verloren lag, en zij voelde hoe vreemd het was dat ondanks de afwezigheid der anderen de liefde uit rijkere diepte in haar welde. Pietro verscheen in een glans die aan haar ziel behoorde, zij wist dat daar het licht ontstoken was dat haar de schoonste klaarheid geven moest.
Kort echter duurde de vreugde welke thans was gekomen. Het geviel dat zij de dag daarna, gezamenlijk in Santa Maria om te danken, aan de treden voor de deur die jonkman van de Ghiberti ontmoetten, zodat zij zwijgend, met een schaduw in het hart voor het heiligdom nederknielden. Die avond streek de vleugel van de rampspoed over het huis Baldini. Pietro was uitgegaan om zijn wederkeer onder de vrienden te vieren, de moeder had Bianca vroeg te bed gebracht, en de kus die het meisje haar gegeven had had haar vaag en koud ontroerd.
Terwijl zij aan het venster zat, rustig bij pozen enkele woorden met Maddalena of de kamervrouw wisselend, wist zij niet van de pijn en de wanhoop die in hetzelfde huis geleden werden. Met zachte wens verliet zij na het avondgebed de jongste dochter. Toen ging zij naar haar eigen vertrek, maar voor zij de deur opende wist zij plotseling dat Bianca haar riep, zij keerde snel terug. Er was geen antwoord toen zij binnentrad en vroeg. Het gordijn van het bed openend zag zij Bianca met wit gelaat in de peluw gezonken, zij zuchtte nog een woord dat Felicia verstond en sloot daarna de ogen voor deze wereld. De moeder, het flesje gif ontwarend, begreep dat de kranke geest de jaren lang naar dit uur had gesmacht.
In de dageraad keerde Pietro terug met schitterende ogen. Nog eer zijn moeder hem de tijding geven kon zeide hij dat hij zijn belofte vervuld had, in het wijnhuis bij de vrienden had hij het leed van zijn zuster op Ghiberti gewroken en hem verslagen. Felicia wankelde, zij verborg het gelaat in de handen. Zij snikte, zij snikte te heviger daar zij in haar hart het onrecht zag hoe het verlies van hem, die zeker uit haar armen verdreven zou worden, zwaarder sloeg dan dat van het treurend kind. Zij voerde hem mede aan de hand en zij knielden te zamen voor het bed waar Bianca in haar stilte lag, de broeder bad dat haar geest zou weten hoe hij haar gewroken had, de moeder weende slechts.
| |
| |
Pietro vluchtte weder uit de stad. Van die dag begon het grote leed van Felicia, haar strijd tegen het lot dat dreigde al haar kinderen te roven. De oude vriend verkocht het huis en vond een ander voor haar aan gindse zijde der rivier, dat zij betrok met Maddalena en Nina alleen.
Felicia bleef onverschillig bij de bezigheden, slechts wenste zij dat één kamer niet betreden zou worden, daar zij deze, voor Pietro bestemd, zelf gereed wilde maken. Doch zij geloofde niet dat hij ooit daar wonen zoude, het vertrek bleef ledig, zij hield de deur gesloten.
Vele maanden wachtte zij weder, maar ditmaal opende zich zelden haar mond, omdat zij de bittere gedachten verzwijgen wilde. Zij had het tapijt dat zij te zamen met Maddalena gewerkt had teruggevonden en het aan de wand doen hangen. Eerst nu ontdekte zij dat in het gelaat van de Gekruisigde gelijkenis was met Pietro, het onregelmatig voorhoofd tekende scherper de smart in het beeld. En ook zag zij duidelijk dat de geheven blik der heilige moeder Maria haar eigen blik was. Immer wanneer zij daar binnentrad sloeg zij haar ogen op tot dat beeld aan de wand, vaak wanneer zij er alleen voor stond zocht zij de duistere onrust te stillen in een gebed.
In het voorjaar kwam Lorenzino afscheid nemen van zijn moeder. De prior had hem aangewezen om naar Rome te gaan, daar er broeders uitgezonden moesten worden naar een ver land. Zij rees, donker blozend, en zonder aarzeling of overleg zeide zij dat zij hem vergezellen zoude tot Rome, immers indien ook hij haar verliet moest zij wel gaan om de ander te zoeken.
En aanstonds liet zij Meldi komen om hem op te dragen nogmaals bij alle vrienden van Pietro te onderzoeken of er een zijn verblijfplaats vermoeden kon. Zij besefte nu, terwijl Lorenzino bij haar zat te vertellen van de goede werken die hij doen kon daarginder, hoe langzaam, onafwendbaar de eenzaamheid over haar daalde.
Voor hij vertrok die avond nam zij hem, of hij weder de kleine zoon was, op haar knie en drukte zijn hoofd aan haar borst. Zij wist dat hij uit het verre land nimmer tot haar terug zou keren. Zij was geheel alleen in het slaapvertrek toen zij eindelijk stil begon te wenen, doch Maddalena in de andere kamer hoorde hoe zij smeekte, de namen van al haar kinderen noemend, het meest die van Pietro.
| |
| |
Meldi bracht het bericht dat zij de jongste zoon in het koninkrijk Napels vinden kon, en toen er een muildier gekocht was reed zij op een ochtend met de minderbroeder Lorenzino heen. In Rome verbleef zij enkele dagen om te rusten. Daar verliet Lorenzino haar, het was een kort afscheid daar hij onverwacht vertrekken moest. In een kerk weende zij.
Van Napels reisde zij in gezelschap van kooplieden over de zee naar Sicilië. Hier begon het navragen en zoeken van stad tot stad, met de telkenmaal nieuw gewekte hoop, de inspanning en de teleurstelling keer op keer. Maar eindelijk vond zij het juiste bericht en ofschoon het verschrikkelijk klonk kon zij hopen Pietro weldra terug te hebben. Een zeeman, die het gezien had, zeide haar dat hij met een schip was gaan varen dat door Moorse rovers genomen was, en zij hadden hem met de anderen medegevoerd. Enkelen die de losprijs hadden betaald waren reeds terug in het land. Men hielp haar in de onderhandelingen met het Morenland, tot er antwoord kwam dat de rijke koopmanszoon voor tienduizend florijnen vrijheid gegeven zou worden. En aanstonds schreef zij aan Meldi dat hij zich haasten zoude al haar kostbaarheden, sieraden, meubelen en gewaden te verkopen, al haar bezittingen, opdat hij haar de verlangde som kon zenden.
Hij deed zo zij verlangde, alles verkocht hij, zodat hij de arme Maddalena in zijn eigen huis te gast moest houden.
Haar tranen vielen toen zij hem terugontving, tranen van de vreugde die pijn doet. Maar na de vreugde besefte zij hoe erbarmelijk hij geleden had, het waren andere tranen die vielen. Op zijn hoofd, op zijn gelaat, op geheel zijn lichaam had hij wonden, uit zijn starre blik en uit zijn woorden zag zij hoe ook zijn geest getroffen was. Ondanks de straf die dreigde besloot zij hem naar de stad terug te brengen, waar hij verzorgd kon worden in het goede gasthuis van Santa Maria.
Geheel alleen voerde zij de kranke, die zwakker werd en pijnen leed, en zozeer was zij vervuld van zorg voor hem, dat zij verbaasd, bedremmeld stond toen haar aan de deur van haar voormalig huis gezegd werd dat het een ander toebehoorde. Zij reed verder, naar het gasthuis, en liet hem daar. De dag daarna wist een ieder in de stad hoe de signora Baldini al haar bezittingen verkocht had om haar zoon uit de slavernij te bevrijden, en hoe zij, teruggekeerd, geen ander verblijf had dan | |
| |
Santa Maria voor hem, de woning van een dienaar voor haarzelf. Een barmhartige is toen gewis haar voorspraak geweest, want Pietro werd niet gemoeid door de lieden van het gerecht.
Felicia vond het kleine huis in de via delle Pappe, verheugd of haar een genade werd geschonken, immers zij zou daar geen vijftig schreden van het gasthuis zijn. Met haar dochter alleen kwam zij er want voor Nina was geen plaats.
Haar enige vrienden behield zij nog een korte tijd. Eerst was het de oude vrouw die stierf, en Meldi betaalde voor de dienst. Toen hij zelf volgde, enkele weken later, werden twee toortsen gegeven uit de kas der armen. Menigeen die de stoet van de dienaar voorbij zag gaan, alleen gevolgd door de signora Baldini en haar dochter, en wist van haar leed en nood, wendde zich af om een traan te drogen.
Het duurde een jaar eer de kranke genezen was en bij haar terug mocht keren. Ernstig en ingetogen was hij geworden. Het is waar dat hij de genoegens der welgestelde vrienden niet delen kon, maar ook neeg zijn zin daar niet meer toe. Men zag hem vaak in een kerk waar hij lang met gebogen hoofd geknield lag, soms kwam zijn moeder of zijn zuster en knielde naast hem. Vaak ook ontmoette men hem in achterbuurten met jonge ambachtsgezellen. Hij sprak weinig.
Het was die tijd toen de woelingen begonnen die de stad zo heftig beroerden dat men evenveel krijgslieden als burgers in de straten zag. Een jonge man, die eertijds tot de luidruchtige vrienden van Pietro had behoord, had de hertog aangevallen en gewond. Toen men hem naar de galg geleidde werd de bende, voor zij de Campo di Marte bereikte, door gewapende jongelieden overrompeld. Die avond brandden in verscheiden wijken vele huizen af en woningen van aanzienlijken werden geplunderd. Vele maanden hield die onrust aan. En onder de leiders zag men Pietro Baldini die, omringd door vrienden met zwaard of schietgeweer, op de pleinen de menigte toesprak en aanzette om de verdrukkers neder te slaan, hij riep de naam van Savonarola en van de Heer der christenheid. Krijgslieden van de wacht zochten hem, maar waar zij hem vonden ontstond gevecht en velen werden gewond. De woning in de via delle Pappe werd bewaakt, zodat Felicia hem niet zag. Zij ging rond bij buren en in wijnhuizen waar zij de verwarde geruchten vernam, zij zocht in de Borgo Santa Croce waar men zeide dat de oproerlingen zich verborgen.
| |
| |
Daar werd zij op een avond aangesproken door een man, in een pij gekleed, die haar toefluisterde dat hij haar tot haar zoon zou voeren indien zij zweren wilde de plaats geheim te houden. Zij legde haar hand op haar hart en zwoer.
Haar bij de arm nemend geleidde hij haar door straat en steeg, terwijl sprekend van Pietro. Een held noemde hij hem, die de deugd, de moed, de rechtvaardigheid en de barmhartigheid van de ware strijders van God bezat. In een glorie verscheen haar zijn gelaat nu zij eensklaps de hartstocht begreep die hij verzwegen had. Zij trad een poort binnen waar haar geleider haar aan de hand hielp een donkere trap bestijgen en toen er weder een deur was geopend zag zij hem, zittend bij een olielamp en lezend uit een boek voor enkele vrienden die daar waren. Hij rees en kuste haar. Zij had hem nimmer zo schoon gezien, recht, sterk, met stralende ogen. Dan zette hij haar naast zich en sprak van hun heilig doel de stad uit de valse verdrukking te verlossen en terug te winnen voor haar waarachtige heer, gelijk eertijds hij die op de Piazza verbrand was had gedaan. Het geluid van zijn stem zong in haar ziel. En als hij haar vroeg waarom zij schreide fluisterde zij dat zij te oud, te zwak was om te helpen in de strijd. Dezelfde man geleidde haar terug en beloofde haar op zekere dagen te wachten om haar tot haar zoon te brengen.
Zij besefte het gevaar niet toen zij de volgende keer in de schemer uitging, met een korf aan de arm waarin zij klederen en versnaperingen had gedaan. Een vrouw die de gestalten achter haar had gezien waarschuwde haar; en zij talmde in de straten tot zij veilig meende te zijn. Toch geleidde zij die avond het lot tot haar zoon.
Terwijl zij bij hem zat, luisterend hoe hij de vrienden toesprak, kwamen de krijgslieden. De lamp werd uitgeblazen, de wapens kletterden, er werd gegild, geslagen en gevloekt. Een erbarmelijk gezicht was het toen het licht weer was aangestoken, vier mannen lagen op de vloer, Pietro worstelde nog, snakkend naar adem daar twee knechten hem de keel toewrongen.
Zij kon niet opstaan door de pijn aan haar been, zelfs niet toen Pietro, bewusteloos en schrikkelijk bloedend, werd weggedragen. De ganse nacht lag zij daar bij het gekreun van wie niet helpen konden.
Maar spoedig herwon zij haar kracht, met een stok scheen het | |
| |
of zij vlugger kon lopen. Van de wacht voor de Stinche vernam zij dat haar zoon daar was binnengebracht. Dan ging zij bij de Bargello om te vragen met welke rechter zij spreken kon, en daar hij het niet wist liep zij dezelfde dag naar drie der voornaamsten om te smeken dat haar zoon voor zijn wonden in het gasthuis verpleegd mocht worden. De een en de ander echter antwoordde dat hij daarover niet beschikken kon. Het was reeds laat toen zij aan het paleis kwam, de heren en de dienaren aan de poort hoorden in verbazing haar verzoek, maar geen van hen durfde tot de hertog te gaan. Na veel moeiten wist een edelman haar te overreden naar huis te keren, daar immers na het avondmaal de hertog niemand ontving, en hij zelf geleidde haar aan zijn arm. Maddalena hielp haar, maar zij at niet en zij wilde niet slapen.
Toen zij het eerste licht aan de hemel zag gevoelde Felicia dat haar grote dag gekomen was. Zij kapte zich zorgvuldig, zij deed haar ouderwets blauw gewaad aan nadat zij ieder plooitje er uit had weggestreken. Dan nam zij haar stok en ging naar het paleis, haar dochter vergezelde haar. Lange tijd zaten zij tweeën zwijgend naast elkaar in de wachtzaal, tot een heer kwam om hen binnen te voeren. Toen zij voor de hertog stond knielde Felicia neder, en Maddalena achter haar. Met klare stem sprak zij, zeggend dat haar zoon de hulp van de arts behoefde, en zij smeekte om die genade voor hem eer er geoordeeld werd. Weinig woorden sprak zij, omdat het arm hart geen andere woorden had dan die welke alleen de hemel verstaat. Het bleef een poze stil, men zag des hertogs ontroering. Eindelijk klonk zijn stem, aarzelend of hij twijfelde aan zijn recht: de genade was onmogelijk daar op dit zelfde ogenblik de rechters over schuld of onschuld van haar zoon beschikten. Zij wrong en hief de handen, biddend, fluisterend. Maar de hertog weerde haar en ging, en Felicia liet haar hoofd vallen op de vloer. Langzaam, zwijgend verlieten de edele heren en vrouwen de zaal en toen er niemand was nam Maddalena haar moeder in haar armen. Zij sloeg de ogen op tot nieuwe verten.
Zij gingen naar de Stinche, hand aan hand, zonder te zien dat voorbijgangers stilstonden, heel de stad wist reeds dat deze vrouw haar laatste zoon zou verliezen. Voor de poort van het gevangenhuis zeide men haar dat zij wachten moest.
En zij wachtte de vele lange uren van die dag. Mensen kwa- | |
| |
men en zagen haar staan, met de ogen gesloten naar de zon gericht, er was niets opmerkelijks aan haar dan de onbewegelijkheid en het opgeheven gelaat. Een ontroering ging door de harten, eerst van medelijden, dan van ontzag, menigeen boog het hoofd.
Laat in de middag viel er een vreemde stilte in de straten, sommigen wisten te vertellen, dat er aan het hof door de aanzienlijksten gesmeekt was, anderen dat de bisschop zelf in de Duomo voor de signora Baldini had gebeden.
Toen de schemer daalde trad een sterke bende hellebaardiers voor de Stinche aan en kort daarna werd Pietro buitengeleid, alleen zijn ogen waren zichtbaar tussen de windsels. Moeder en zoon zagen elkander aan, maar geen van beiden deed een poging te naderen. Toen de soldaten hem in hun midden hadden genomen schreden zij voort. Felicia volgde met haar dochter. Eerst gingen slechts enkelen achter haar, maar voor zij aan de stadspoort kwamen was het een menigte die langzaam, zwijgend voortdrong. En onder al die mensen was er geen enkel die ging om de bestraffing van een misdadiger te zien.
Voor de galg op de Campo kwam de aanvoerder Felicia zeggen dat zij afscheid van haar zoon mocht nemen. Zij ging, zij nam zijn hoofd in haar armen en nadat zij elkander gekust hadden en een kleine stonde in de ogen gezien, trad zij terug. Geen van beiden had gesproken. Maddalena deed evenzo, maar met stille tranen. Toen de priester kwam en Pietro knielde, knielden ook zijn moeder en zijn zuster. En zij bleven geknield bij de korte handeling die volgde, de zuster met het aangezicht in de sluier verborgen, de moeder opziend tot haar zoon. En Felicia zag voor zich niet Pietro aan de galg, maar het beeld op het wandtapijt dat zij met haar dochter gewerkt had, van de Allerheiligste aan het kruis. Zij wist waarom zij geen tranen had. In de klaarheid van haar ziel ontwaarde zij de zekerheid van Maria, de kennis die enkel een moeder heeft van de eeuwigheid van haar kind.
Bescheiden leefde zij in het kleine huis toen ook Maddalena haar had verlaten en zij eenzaam was geworden, zij sprak niet over haar kinderen, noch was er iets opmerkelijks aan haar. Maar wie haar kende van de dagen van haar beproeving wist dat zij voor immer met liefde rijk gezegend was.
|
|