| |
| |
| |
XV
Iedere morgen wanneer Céline haar wekte sloeg zij de ogen op in verwachting van nieuwe verrassingen, en terwijl zij zich, behagelijk in het eerste zonlicht dat werd binnengelaten, koesterde in de zorgvuldige weelderigheid van het toilet, vroeg zij de dienares naar de nieuwtjes, de geruchten, die onder de bedienden werden gefluisterd. Uit de flacon amber, geopend op de tafel, verspreidde zich de geur met een zoete tinteling die zij nooit gekend had, zij snoof hem met volle teugen op, verbaasd dat zij het reukwerk zo lang nabij haar had gehad zonder het te genieten. Een vage begeerte was gewekt, een wens, dat ook deze dag anders dan een vorige zou zijn. En als zij buitenkwam en de huisgenoten ging begroeten zochten haar ogen een onbekende werkelijkheid.
Behalve zij waren er sedert enige maanden drie andere gasten in het huis Cahuna. Frasquita had hen vrolijk medegebracht en gezegd dat zij moesten blijven tot zij scheepsgelegenheid vonden, drie vrouwen die hadden behoord tot een reizend operagezelschap dat in nooddruft uiteen was gegaan. De gastvrouw leefde in de blijdschap haar gulheid overdadig te kunnen geven, uit de warande, uit de kamers hier en daar klonk een aria vol hoge trillers of een boertig lied met refereinen, en uitbundig geschater steeg luid boven gerinkel van glazen en borden. De drie vrouwen, die zich droefheden noch gebrek meer herinnerden, vertelden van bespottelijke avonturen, bedachten nieuwe zotternijen voor elkander, en na een onverwacht heftig gekibbel, waarbij Frasquita hulpeloos stond, zongen zij weder in zorgeloze hartelijkheid.
Rose-Angélique, schommelend in haar hangmat, richtte zich soms plotseling op wanneer zij in een stemgeluid ginder de warm sprankelende roep van vreugde hoorde, die een hete blos naar haar aangezicht dreef. Dan het zij de schommeling langzaam tot rust komen, dan zat zij roerloos te luisteren naar de geluiden, kippegekakel en geneurie op het erf der achtergebouwen, een heldere lach, geritsel in de onbewogen bladeren,
| |
| |
en zij voelde dat er een vreugde leefde in het ogenblik. Zij vroeg waarom zij deze geluiden niet eerder verstaan had, waarom zij nooit had geweten van het genot van te leven. Wanneer zij tot het gezelschap kwam en de gestalten der vrouwen aanzag, wier bevallige beweging toonde hoe zij zich in hun vormen verlustigden, richtte ook zij zich op en er was een glimlach bij de lenige beweging der handen om naar de haarwrong te tasten, haar blik volgde met welgevallen de lijnen van het gewaad. Frasquita had een andere uitdrukking bij haar liefkozing.
Kind, ik heb prachtige lichtblauwe mousseline voor je gekocht die je slankheid goed zal staan, à la grecque moet je het maken, zoals Adeline, maar zonder ceintuur. Gelukkig zie je tijdig in dat op deze leeftijd nog niet alles verloren is. Laten wij maar vrolijk zijn, de dagen gaan zo snel.
De twee jongste toneelspeelsters, Adeline en Marthe, vonden vrienden die zij medebrachten, een Franse vaandrig en een Engelse adelborst. Toen begonnen de dagen van uitbundigheid en rumoer. Er werden maaltijden aangericht waarbij nog andere gasten aanzaten. Germaine, kapitein Kerguedec, kapitein James. Als er kwistig kaarsen aangestoken waren om de warande klaar te verlichten, droegen de bedienden het spinet erheen, de twee jongelingen trippelden al ongeduldig de maten. In de aanvang zat Rose-Angélique zwijgend toe te schouwen omdat de klingelende klankjes van het spinet haar aan haar kinderjaren herinnerden, doch allengs, verward in de geluiden van voetgeschuifel en gestamp, dwaze kreten en geschater, voelde zij dat de lustigheid bevrijdend over haar kwam en zij weerstond niet wanneer er een haar bij de hand nam voor een dans. Bewust van de sierlijkheid der bewegingen zag zij rondom de schoonheid in de fonkeling der kristallen kelken waarin de dranken glansden, fluwelig karmozijn, smijdig oranje, en licht werd de grond, licht gingen de voeten.
De dagen vloden in de luchtigheid van zacht gevoelde, licht gesproken vertrouwelijkheden, van glimlachjes en knikjes, van de bezigheid met kanten en gewaden van ragfijn gaas; de nachten volgden met tierige feestelijkheden, verholen lusten, met glazengerinkel en vrouwengezang.
In zulk een nacht klonken de gitaren die de jongelingen voor het eerst hadden medegenomen. De lucht, drukkend van de hete vochtige zeebries, was geurig van gemengde reuken, am- | |
| |
ber en gekruide dranken, rijpe vruchten en bloemen die in het donker ontluiken. De zangeressen hadden in hun bergerettes de geluiden van vogels en kinderen nagebootst, toen hadden de twee dartelsten, Henriot en Reggie, zich met hun gitaren verwijderd om een lied van roepen en antwoorden onder de palmen te spelen. De overigen zaten in de warande te luisteren. Maar één werd verrast door de bekoorlijkheid van het spel en stond op, en ook een ander ging buiten. Rose-Angélique dwaalde alleen, zich met de waaier koelend, met het aangezicht opgeheven naar de pracht der klaar fonkelende sterren. Iemand riep haar naam, doch zij wist niet wie noch waar. Onder een palm, die zij herkende omdat hij de hoogste was, stond zij stil, en zij verbaasde zich dat zij onverwacht moest denken aan de stem van haar vriendin Eugénie, hoe zij rad en zorgeloos kon spreken met soms één enkele diepe vragende toon. Terwijl zij de dwarrelende vlucht van een glimvlieg volgde bemerkte zij de gestalte van Kerguedec naast haar. Een poze zweeg hij, dan sprak hij en vroeg, beschroomd, in woorden die niet noemen durfden. Zij wist geen antwoord, geen neen of ja, zij luisterde slechts, terwijl hij wachtte, naar het spel der gitaren, en boven ontwaarde zij de oneindigheid van lichtjes aan de hemel. Zij trok haar hand die eerbiedig werd genomen niet terug, het scheen dat haar houding, het hoofd naar zijn borst genegen, paste bij de schoonheid van de nacht. De warmte in zijn woorden deed haar iets zeggen, toen hoorde zij in haar stem het behagen en zij voelde dat er vreugde in is bemind te worden. En het was een kleine schrik die de warmte der handen te zamen bracht en aldus voor haar een verhindering nederwierp. Zij waren het huis genaderd van de achterzijde waar een flambouw brandde op een stok. Daar zag zij plotseling op de grond de zwarte aangezichten, met de monden wijd open in een verdwaasde lach, de ogen gesloten, van negers die luisterden naar de gitaren. Zij klemde de hand die de hare hield, en aanvaardde de drang van genegenheid die haar daaruit toekwam.
Weken, maanden vergingen ongemerkt. In de dag was er de afleiding bij de vriendinnen met hun scherts, zang, maken en passen van klederen, in de avond de steelse gang door hekjes en achter struiken naar de woning van Kerguedec. Daar vond zij veiligheid in zijn oprechte zorg en zijn ernst. Zij koesterde zich | |
| |
in de sterke trouw als hij sprak van hun terugkeer naar Frankrijk en van hetgeen hij doen wilde voor haar ongestoord geluk. Later, wanneer hij haar teruggeleidde, vast in zijn arm gesloten, voelde zij hoe gering het ogenblik voorbij was gegaan, zij verweet zich dat zij niet meer had gegeven, en vroeg hem weemoedig waarom hij niet eerder was gekomen.
Op een morgen, in haar klederkast zoekende, vond zij een oud gewaad van helderblauw satijn, dat haar lief was omdat zij het gedragen had, nog niet zo lang geleden, toen zij gelukkig was. Zij trok het aan om te zien hoe het haar stond. Het was te wijd aan de hals, te wijd over de borst, vooral de borst scheen kleiner, geringer geworden te zijn. Wat was het dat haar vermagerd had? toch niet verdriet, want dit laatste jaar had zij zelden geschreid. Zij beschouwde aandachtig het kleed en zag dat het versleten was, op sommige plaatsen reet de stof uiteen als zij even een plooi recht wilde trekken. En tranen welden en vielen, eerst weinig, dan overvloedig, zij schreide over haar armelijkheid, over wat zij eenmaal geweest was en wat zij voorgoed had verloren. Céline die binnenkwam en ontroerd voor haar knielde, wees zij slechts in droef zwijgen hoe de stof gemakkelijk scheurde en versleten was onder de arm en aan de zoom. De dienares wendde haar hoofd af met een starende blik. Het was toch niet veel gedragen zeide zij. Rose-Angélique trok het uit en beval haar het weg te doen. Maar onder het kappen werd zij getroost, zij kon nog geen enkel grijs haar bespeuren.
Een andere zorg gaf haar afleiding en verlichting. Er waren geruchten geweest die de hoop wekten dat de oorlog spoedig gedaan zou zijn, Kerguedec had al met een Engelse scheepskapitein een afspraak gemaakt. Toen was de post gekomen met berichten, dat integendeel de oorlog met vernieuwde kracht werd voortgezet. Kerguedec, die al jaren werkeloos had gewacht, werd zwaarmoedig, hij peinsde over woordbreken, vluchten, over middelen om Rose-Angélique mede te voeren. Doch daar zijn eergevoel hem verhinderde en hij geen uitweg vond, klaagde hij bij haar in wrevel en verbittering. Dan was zij het die van een goede toekomst moest spreken, en troosten en bemoedigen, tot zij de glimlach vonden der vriendschap van twee, die te zamen een leed te dragen hebben. Maar de andere dag wachtte haar dezelfde zorg, en in de vertroosting ontdekten beiden | |
| |
zachte dierbaarheden in elkander. Zij zaten soms in het tierig gezelschap, bij spinetmuziek of dwaze sprongen, in het vredig zwijgen van een wijzer geluk.
Maar dit ontviel Rose-Angélique. Zijn dienaar kwam opgewonden van angst haar roepen om haastig te komen, de kapitein was bloedend thuisgedragen, hij had gevochten, werd er gezegd, met een officier. Zij kwam te laat, hij kon niet meer spreken. Toen de arts vertrok en Frasquita haar schreiend in de armen nam, begreep zij dat zij hem verloren had. Zij bleef in het huis de ganse dag, tot de matrozen kwamen om hem weg te dragen.
De vaandrig Henriot vertelde van de diepe ontroering in de stad, omdat Kerguedec met een onwaardige op edele wijs had gestreden voor de faam van een vrouw.
Nadat Céline haar had uitgekleed en was heengegaan, zette zij zich op de kant van het bed. Zij zocht een antwoord voor een vraag in haar hart. De eerste traan vloeide voor hem die zo goed en trouw voor haar was geweest, die het wrede lot om harentwil niet verdiend had. En andere tranen vielen bij de vraag waarom het geluk, dat zij beiden laat gevonden hadden, niet had mogen blijven, bij de bitter gesnikte vraag waarom één, door wie zij veel leed had moeten dragen, haar nog dit onrecht had gedaan. Doch weinige gedachten en weinig antwoord had zij en ook de tranen waren niet vele, zij legde zich neder in de kussens, daar zij zich vermoeid en ledig gevoelde.
Na enkele dagen hoorde zij weder het lachen en zingen der toneelspeelsters, en ook zij lachte stil te midden van haar zorgeloosheid.
Eens opende zij het kistje waarin zij de brief bewaarde die Alphonse Lheureux haar geschreven had bij haar huwelijk, bijna achttien jaar geleden. De inkt was verbleekt, het woord geluk zelfs nauwelijks te lezen. Dat was het geluk geweest dat zeker voor haar moest komen. Toch kon zij die brief niet verscheuren, hij was haar lief om het vroom geloof dat hij haar eens had geschonken en dat zo innig was geweest, dat zij ook thans nog, ofschoon met een glimlach over haar dwaasheid, mijmerde of zulk een wens, uit de zuiverste liefde gegeven, niet een ander geluk kon brengen dan waarvan zij ooit had gedroomd, een geluk dat het hart, waarin het verlangen misschien nog niet geheel was gedoofd, niet verstaan kon. Maar van iedere | |
| |
gedachte zag zij de dwaasheid. Met de spiegel in de hand staarde zij in de duisternis der pupillen achter de vochtige wimpers, en twijfelde of er nog iets van de gloed was gebleven. Zij schudde haar hoofd, het moest koud zijn daarbinnen, en zij schreide niet. Zij nam de hand van Céline en legde die op haar borst, vragend of het daar rustig was.
En nadat zij zich zorgvuldig gekleed had, ging zij naar de warande in de ruchtige vrolijkheid van lachen en gitaar.
|
|