| |
| |
| |
XIV
In haar kamer, in Basseterre bij haar zuster, was het zeer stil wanneer Céline haar in lieve aandacht, zonder spreken bij het kleden had geholpen en fris geurende bloemen in het water gelegd. Dan was zij verwonderd in de galerij haar zusters lachend bij het naaiwerk te vinden, pratend over deze of gene. De kinderen sprongen er binnen met getier en getwist, de heer Legrineul, die rusteloos bezigheid zocht, liep er af en aan, gemelijk of met een zucht. Wanneer zij haar vroegen te helpen zette Rose-Angélique zich bij hen neder. Soms trof haar, uit de eentonige maat van het gesprek, een schelle klank, een woord van ergernis of boosheid, maar zij begreep niet omdat zij niet geluisterd had; een ander maal verschrok haar een spottende lach, doch zij zag slechts op en vroeg niet. Vooral aan de maaltijd, waar allen verzameld waren, verwonderde zij zich over de hevigheid der stemmen in vraag of bevel. Er was innigheid in de toon van Germaine wanneer zij vroeg wanneer een danspartij werd gegeven; de heer Legrineul bromde van ergernis omdat men geen haast scheen te maken met het oogsten der koffie; er snerpte toorn in een enkel woord van Amélie wanneer over de nieuwe mode werd gesproken. Het gebeurde wel dat Rose-Angélique, in de avond buiten de galerij heen en weder gaande en naar de heren ziende die onder de lamp zaten te spelen, plotseling ontwaarde hoe de mensen vreemd van haar waren geworden, gedaanten, zonder verwantschap.
Het waren tranen van Germaine die deze verwondering braken en haar terugvoerden tot begeerte, twijfel, verdriet. De zuster had gedurende enkele weken geleefd in de begoocheling van geheime ontmoetingen met een jonge man en een briefje had daaraan een einde gemaakt; toen had de spiegel haar getoond dat haar tijd voorbij was. In de armen van Rose-Angélique zocht zij vertroosting. Zij weenden te zamen, doch de vragen, de snikken die de ene verlichtten wekten in de borst die koestering gaf de trilling van het klagend arm verlangen.
Rose-Angélique zonderde zich af, in haar kamer of onder de | |
| |
palmen in de tuin van Cahuna, want de mensen gingen niet meer voorbij haar zonder te roeren, maar prikkelden en verontrustten haar met hun luidruchtige en verborgen begeerten. Aan hen zag zij hoe ook zij zou worden, rusteloos vragend en ledig. Toen het oorlogsschip haar en hem had teruggevoerd had zij geloofd dat er voortaan rust voor haar zou zijn, daar zij niet meer kon verwachten dan wat haar geschonken was die dagen toen zij alleen waren zonder stoornis. De droom was vergaan, zij had de nietigheid gezien van wat zo groots had geschenen. Hij had in Basseterre zijn erewoord gegeven en kon gaan waar hij wilde, zijn kussen hadden zo zeker beloofd eer zij aan land waren gekomen. Zij had gewacht, zij had gehoord dat hij alleen woonde en dat niets hem verhinderde. Maar in het wachten was luttel hoop geweest. En toen, plotseling, had het geval van Germaine haar de schrikkelijke ledigheid getoond. Ook haar tijd zou weldra voorbij zijn en niets achterlaten om de herinnering te vervullen, niets dan een verleden van zoeken en vergeefs begeren. Doch Frasquita, met wie zij sprak, zag haar verbaasd aan.
Zo is het met ons allen, zeide zij, er komt een tijd dat wij het zelf niet meer geloven, en je bent de enige die ik ooit gezien heb, de enige die de ware kracht heeft om de liefde altijd te houden. Maar daarom moet hij ook bij je terugkeren, dat is zeker.
Rose-Angélique tuurde weder door een spleet van het luik naar de woning beneden aan het einde van het pad.
En op een ochtend, toen zij verder was afgedwaald voorbij een plantage van jonge bomen, wendde zij zich en zag hem naderen langs het fonkelend loof. Langzaam gingen zij te zamen. Terwijl zij haar ogen wijd openhield voor het gulden licht van de hemel, hoorde zij hem spreken, redenen, verontschuldigingen die zij niet begreep, klanken die streelden. Hij stond stil, hij knielde voor haar en haar handen kussend zwoer hij heftig, met de hartstocht die pijn doet, dat zij de enige was die hem het geluk van zijn leven kon schenken. Nooit had zij zijn gelaat in deze houding gezien, verlangend tot haar opgeheven, nooit had zij hem horen smeken. De hemel blaakte in een ongekende gloor door de tranen van haar vreugde.
Die avond, onder de lamp in zijn woning, fluisterde zij dat geen enkele droom zo lieflijk was geweest als wat deze dag voor haar was gekomen. Van de tijd van La Croix Fleurettes aan had zij slechts aan zichzelve gedacht, niets had haar groter geschenen | |
| |
dan het verlangen van haar hart, maar nu had zij gezien dat het in hem groter moest zijn en dit was haar nimmer vermoed geluk.
Amélie, haar tot voorzichtigheid manend, vertelde hoe aan de speeltafeltjes spottend op haar werd gezinspeeld, met geestigheden waarvan zij de bedoeling niet kende. De heer Legrineul toonde zijn wrevel in beledigende woorden. Zelfs Germaine sprak soms meewarig. Alleen Frasquita en de bescheiden dienares hielden hun glanzende hartelijkheid voor haar open.
Stil en ruim en hoog waren de dagen. Van het huis, wanneer zij een kamer binnentrad en rondzag, ontwaarde zij enkel in de schemerigheid der nedergelaten blinden een kleine glimmering hier of daar op de meubelen. Maar buiten verscheen de wereld in de grootse eenvoud waarin zij leefde: voor de ogen was er de bruin geblakerde grond met de purperen schaduwplekken waar soms de gestalte van een inboorling voorbijschreed, de blikkering op het loof der heesters, de met juwelig gefonkel wuivende bladeren der palmen, en daarboven de blauwe, vredige eindeloosheid; voor de oren was er nu en dan een gering gerucht van bezige vrouwen, maar anders niets dan een fijn gesuis van baren in de verte; soms zweefde er een reuk van vruchten of van specerij, maar die dreef voorbij met de koelte en de lucht die zij ademde werd weer zuiver. En in haar hart was geen verlangen. In de nacht genoot zij van het welzijn van het lichaam, bevrijd van gewaden, rustend in de zoelte. En met een lichte zucht van behagen herinnerde zij zich de nachten toen zij radeloos van angsten de handen strekte, bezeten door de drift om te zoeken, rusteloos te zoeken, te smeken om verlossing uit de wilde dromen van het verlangen. Onverwachts was de koele wind over haar komen waaien en nu kon zij zo rustig liggen zonder een enkele gedachte die stoorde, zonder enige ergernis over de armelijkheden van het lichaam, omdat het wonder haar geopenbaard was van bemind te worden. De vingers vouwden zich teder om te danken voor die rijkste genade.
De heldere volheid klonk in haar stem wanneer zij in de vroegte blozend, recht in de warande van het huis Cahuna kwam. Frasquita die haar hoorde deed het luik open en richtte zich op in bed om naar haar te zien. In haar bezigheid glimlachend af en aan gaande streek Céline soms een plooi glad van het wit gewaad enkel om haar aan te roeren en er tintelde geluk | |
| |
om de liefde in de ogen die elkander ontmoetten. Dan kwam de chevalier, langzaam drentelend, zingend met welbehagen in zijn weke tenor. In zijn armen gevleid ging Rose-Angélique mede in het speelse lommer van het palmeloof, luisterend naar nieuwe plannen voor hun toekomst, wanneer de oorlog gedaan was en zij in het vaderland terug konden keren. De voorstellingen waren onduidelijk, maar de maat zijner woorden ruiste in haar hart en gans de hemel straalde van een heilige belofte.
En op het hoogste van het pad, daar waar bij iedere schrede de wijdheid van de zee zich opendeed, verscheen de man in wiens ogen zij de duisternis zag. Kapitein Kerguedec, langzaam tot hen nederdalend, sprak hen aan, zijn blik viel vluchtig, aarzelend op Rose-Angélique, doch bleef onder het spreken op de chevalier gevestigd. In vreemde afwachting of er iets gebeuren moest, schouwde zij toe. Maar een volgend ogenblik schreed zij voort in de arm die haar beschermde, starend in de blanke ruimte.
Des anderen daags, op dezelfde plek de kapitein weder ontmoetende, verschrok zij en voelde dat het vrees was die haar hart deed kloppen. Gedurende het gesprek meende zij ergernis in Robert te zien, maar toen zij alleen waren en zich nederzetten, sprak hij schertsend over de zeeman, hem een goedhartige dwaas noemend, te zwaarmoedig om zich te voegen naar de gewone zeden, een man die vermeden werd wegens zijn overdreven oordeel. Het was Rose-Angélique of er harde bedreigingen verborgen waren in de schitteringen van de einder, of uit de luchthartig dwalende woorden een beklemming zich over haar spon. Zij vroeg iets omtrent de kapitein om beter te begrijpen, en er klonk wrevel in het antwoord. Op een andere beschroomde vraag volgde een aarzelend antwoord dat haar deed opzien tot zijn gelaat. In de nacht ontwaakte zij of een klagende stem had geroepen. Zij wilde niet meer wandelen achter de plantage van Cahuna, zeggend dat het licht op de zee te fel was voor haar gezicht.
Maar zij vond de kapitein in de warande bij Frasquita. Tot haar sprak hij niet meer dan de vormelijke begroeting. Toen hij vertrokken was bemerkte zij dat zij wachtte of Frasquita iets zeggen zoude van het bezoek, en eindelijk vroeg zij waarom hij was gekomen. In de wijze waarop de vriendin de hand heen en weder bewoog om een twijfel of een vrees te verdrijven zag zij | |
| |
dat er iets voor haar verborgen was gehouden. Zij drong aan met smekende stem, zodat Frasquita haar gerust moest stellen.
Ach, zeide zij, je moet toch gezien hebben dat hij je aanbidt. Hij weet dat hij niets heeft te hopen, een bezoek hier aan mij is hem genoeg. Maar er is niets van hem te vrezen, neen, veeleer heb je een trouwe dienaar in hem, die je beschermt als het nodig is. Wat wil je meer weten?
Kapitein Kerguedec kwam weder en vond haar alleen in de palmentuin. De uitnodiging om binnen te gaan wees hij af, en hij sprak tot haar zonder verzachting of bedekking, kort en klaar. Hij had de chevalier gewaarschuwd dat hij geen spel zou dulden met Rose-Angélique. In de Cercle had d'Alard zich onwaardig gedragen door over haar te spreken. Maar de kapitein had een ernstiger geschil met hem en daar het scheen dat de chevalier er geen oplossing voor wilde zoeken, verzocht hij Rose-Angélique hem te zeggen dat hij nog voor de avond verantwoording eiste. Hij wist dat er tranen zouden zijn voor haar, doch zijn eergevoel dreef hem.
Het waren harde woorden, zwaar van naderend onheil. Toch had zij er de warmte in gevoeld die weldadig vertrouwen gaf.
De bladeren wuifden nog op hetzelfde vleugje van de bries, toen Robert kwam. Het licht verstarde voor haar ogen, het was of zij van al wat daar praalde en glansde werd afgesloten. Zij liet hem haar aan zijn borst drukken, zij durfde nog niet te spreken. Maar hij zelf, bemerkende hoe koud haar handen waren, brak het verschrikkelijk ogenblik open, en Rose-Angélique hief haar aangezicht om nog eenmaal in de klaarheid te zien.
Eerst verbleekte hij toen hij de boodschap had gehoord, dan voer hij woedend uit in boosaardige verwensingen. En onder vloeken vernam zij dat hij daarginds, naar wie de gebalde vuisten werden gestrekt, hem tot een tweegevecht wilde dwingen. Zij vroeg de reden niet, maar haar strakke aandacht drong hem verder te spreken. Het was immers natuurlijk dat een krijgsman zich op dit eentonig eiland verveelde en tijdverdrijf nodig had, vrolijkheid met vrienden, kaartspel, avontuur. Er was een dwaze geschiedenis geweest, een spel van een dag, dat misschien nog ergerlijk kon worden door de bemoeizucht van Kerguedec. Zij vroeg niet omdat zij begreep. Haar hand viel uit de zijne.
Frasquita, die troosten wilde met streling en koesterende woorden, gaf haar de steek. De ware toewijding van een man,
| |
| |
zeide zij, was gemakkelijk te onderscheiden van zijn vermaak. Zijzelf had de chevalier zijn onkiesheid verweten, maar hij had dusdanige redenen tot verontschuldiging aangevoerd, dat zij niet durfde te oordelen.
Laat mij zelf dan oordelen, vroeg Rose-Angélique, tot vergeven bereid.
Frasquita aarzelde, en toen zij te spreken begon, met vergoelijkende stem, met gebaren die voorbijgaande onbelangrijkheden beduidden, herinnerde Rose-Angélique zich de klagelijk schrijnende muziek van een menuet vroeger in een achterkamer gehoord. Het scheen dat de vrouw die het spel had gedaan met de chevalier, hem met haar achtervolging ertoe had gedreven. Frasquita sloot de ogen alsof zij van een pijn genoot. En nadat zij weder geaarzeld had, zag zij haar zijdelings aan en noemde de naam, Amélie, haar zuster.
Rose-Angélique rees. Zij zag dat het waarlijk een spel was geweest.
In haar kamer, te midden der kledingstukken die verstrooid lagen om ingepakt te worden, knielde zij op de vloer en strekte de handen uit. Maar zij bleef stom, zij wist niet wat zij bidden moest. Eerst bij een gerucht buiten, een tik op de deur, steeg er een kreet diep uit haar borst gewrongen, doch zij hoorde hem niet. In een vreemde verlichting opende zij voor Céline en het was, terwijl zij te zamen de klederen vouwden, de dienares die niet spreken durfde, maar tranen liet vallen op de vloer.
Frasquita stoorde haar droeve eenzaamheid niet en toonde slechts in een omarming haar hulpeloze troost, des avonds voor zij slapen ging. Alleen Germaine bezocht haar somtijds, met geruchten van wat daarbuiten gebeurde. Er waren herinneringen aan haar kind, die haar echter niet roerden omdat zij ver en onwezenlijk bleven. Er waren verwarringen die zij vreesde. Na de maaltijd moest Céline haar zoeken om binnen te komen of een hoed brengen voor de stralen der zon.
Eens toen zij uit de tuin was gegaan dwaalde zij verder dan zij sedert lang had gedurfd. Het was niet haar wil geweest die haar gevoerd had tot de agaven op het achtererf. Er was een ochtend geweest dat zij daar evenzo had gestaan, en binnen was getreden en verjaagd. Een zware kracht die haar borst deed zwellen dreef haar.
Hij stond in de warande, zij naderde en wilde zijn gebaar niet | |
| |
zien, doch knielde. Zij zag het stof op de planken en hoorde het gekrijs van een papegaai. En toen zij het hoofd wilde oprichten om te smeken, vielen de slagen, de striemende pijnen. Mevrouw de Chessigny, verschrikkelijk in ochtendgewaad met blote borst en opengesperde mond, stond boven haar; de zweep sloeg woedend en snel. Mannen kwamen te hulp. Rose-Angélique kon niet opstaan. Toen hoorde zij zijn stem die zich verwijderde en zij begreep de woorden ofschoon zij klein waren, zo klein dat zij teloorgingen in de grootheid waarin zij lag. Het was een dwaasheid geweest die gedaan moest zijn. Slechts het stof op de vloer, het stof dat zij aan handen en aangezicht voelde scheen waar te zijn.
Rose-Angélique schreed in de zonneschijn naar huis, met loshangende haren die haar een gevoel van vrijheid gaven, of zij een kind was dat speelde, nu in lommer van heesters, dan langs bloeiende perken.
|
|