| |
| |
| |
VIII
Er was in een der huizen in dezelfde rij een violist komen wonen die des morgens zijn oefeningen begon omtrent de tijd wanneer Robert haar verliet. Zij was gewoon dan niets dan gerucht van stemmen, geneurie van bezige vrouwen te horen, maar thans klonken gedurig de strelende tonen van de viool, nu in een langzame kwijnende maat, dan in een jubelende snelheid, met vaardigheid gespeeld. In den beginne luisterde Rose-Angélique, haar eigen liederen vergetend. De speler oefende zich in een menuet die zij vaak had gedanst, zij bemerkte de fouten en hoorde met genoegen dat hij verbeterde en eindelijk de juiste uitdrukking vond. Maar als hij de andere dag dezelfde fouten maakte of zich, uit verveling wellicht, veroorloofde eigen vindingen, dwaze wendingen in te lassen, werd zij gewaar dat hij haar stoorde in haar rustig gemijmer. Wel trachtte zij niet te luisteren, maar als zij, over haar handwerk gebogen, een van haar liedjes wilde zingen, van vlinders of van soldaten, bedacht zij hoe onnozel zij eigenlijk waren, liederen uit de schooltijd, en zweeg. Zij deed het werk met de naald en hoorde onophoudelijk de viool, tot zij zuchtte en zich vermoeid voelde. Het waren de lange dagen van de zomer. Robert keerde eerst laat terug, soms zelfs des avonds wanneer zij in slaap was gevallen, maar nu hij in de stad was wilde zij niet uitgaan zonder hem.
Toen zij vaker zuchtte bij het naaiwerk, schreef zij aan Marion, aan Lisette om te vragen haar te bezoeken. De voedster sprak van het kind, dat de heer Lorinot voornemens was zo jong reeds naar de kloosterschool te zenden, en voor het eerst sedert zeer lange tijd werden haar ogen van tranen vochtig. Zij weigerde echter toen de voedster weder aanbood met het kind ergens te wandelen waar zij het zien kon. Laat in de middag, terwijl zij wachtte, zonder te weten wanneer Robert terug zou keren, opende zij het venster, het was stil in de andere huizen, of de bewoners waren uitgegaan, zij miste de violist.
Lisette kwam op een ochtend, met een grote zak groenten van de markt, een ogenblik slechts; met rappe tong vertelde zij ve- | |
| |
lerlei, van haar gezin, van het theater, van de gebeurtenissen in de stad. Plotseling sprong zij weder op, zeggend dat zij het maal moest bereiden, maar later in de dag terug zou keren, zij drukte Rose-Angélique hartelijk in haar armen. Bij haar terugkeer, enige uren later, Rose-Angélique in dezelfde houding voor het venster ziende, hief zij verbaasd haar handen op.
Die ellendige muzikant, zeide zij. Vanmorgen dacht ik dat je je wel erg moest vervelen, omdat je soms luisterde naar die onuitstaanbare viool. Ik benijd je, vriendin, iets wat zo sterk is dat het zelfs dit verdraagt, moet wel van enkel vreugde gemaakt zijn. Ik voor mij zou liever willen dat hij soms iets anders speelde. Ah ça ira, bijvoorbeeld, dat is nieuw. Maar je hebt gelijk je in deze kamer op te sluiten, want in de wereld zijn anderen, en de vreugde en de anderen - et qui s'élève on l'abaissera!
Rose-Angélique had voor enkele dagen genoeg om na te denken. Tweemaal had haar vriendin goed gezien, er was verveling geweest, maar ook de vreugde bestond. Zij vroeg waarom deze haar niet geheel vervulde. Waarom zij wachtte wanneer Robert was uitgegaan, alsof hij die luttele uren waarlijk van haar afwezig was, zij vroeg of zij zich vergiste, of het wel geluk kon zijn wat zij voelde gedurende de langzame dag, het wachten, het knagen, het verteren, het verlangen naar de gehele vervulling, de ledigheid die de verveling was wanneer zij eenzaam zat. Het enig antwoord was een traan, die uit het verlangen vloeide, een gebaar van de uitgestrekte handen.
Eenmaal kwam haar jongste broeder Fernand, die haar uitnodigde tot een wandeling langs de winkels, om haar een geschenk te geven. Zij hoorde dat hij achter zijn scherts iets verborg. Bij de parfumeur kocht hij poeder, omdat zij anderen haar bleekheid niet tonen moest, zeide hij. Zij antwoordde dat het haar niet deerde wat men meende, daar zij immers gelukkig was.
De ene is bleek van geluk, de andere blozend, zeide hij. Je vergeet dat in gevallen als dit er twee op zijn minst zijn, een man en een vrouw. Hij, is hij bleek of welvarend? Maar soms zijn er meer, dan wordt alleen de bleekheid verdeeld.
Zij verstond slechts de geestigheid der salons.
In de galerij van de Palais Royal kocht hij een doek van blauwe zijde, die het schoonst bij haar donkere ogen paste.
Bij haar thuiskomst bemerkte zij de verlatenheid der kamer,
| |
| |
de deur der kast piepte, haar schreden klonken op de vloer. Zij nam een handspiegel en zag de bleekheid, maar het waren de ogen die zij aanstaren moest. De donkere kleur der leden was zichtbaar onder de poeder, de lange wimpers hadden een zachte glans van vochtigheid, de groot uitgezette pupillen verschrikten haar of zij plotseling in die ogen een onheil zag. En zo lang staarde zij tot het gezicht wazig werd en zij niet anders voor zich had dan de geheimzinnige gloed der pupillen. Toen zij de spiegel nederlegde en het gezicht in de handen verborg, wist zij wat het was dat zij daarbinnen ontdekt had.
Robert kwam die avond niet thuis, en zij liet hem niet uitspreken toen hij de dag daarna de reden wilde noemen. De ziel had reeds verstaan dat de tijd van liederen, gezongen uit de hoogte, voorbij moest zijn.
Dan kwam de daling, eerst langzaam met eenzaamheid en gemijmer, met de muziek van die violist om haar te herinneren dat er anderen in de wereld bestonden.
Zij tuurde naar de regen, denkend hoe goed het water na de lange zomer voor de dorstige bomen moest zijn. In la Rousseraye vielen in het begin van september de bladeren, eerst van de kastanjes, de noten, die der olmen bleven groen zolang de regens duurden. In de boomgaard lagen des morgens de rode appels in het gras. Zij herinnerde zich ook de wijde luchten in dit jaargetijde, zoals zij ze placht te zien uit het venster in Martigny, de grote lichtgrijze wolken, de kleine blanke, de gloor der ondergaande zon boven het gehucht, die een natte morgen beduidde; hoe zij geluisterd had naar het gekletter op de bladeren of het nimmer eindigen zou, en de bomen hadden heel de dag geduldig met de druipende takken gestaan. In de herinnering aan de kindertijd ontwaakte een zucht. Vroeger hadden haar wangen gegloeid toen zij zich het eerst had gevraagd waarom zij zuchtte. Zij dacht aan de vriendinnen, aan de bomen van het park, aan de kamers van haar geboortehuis, en alle beelden die verschenen gingen voorbij met de luchtige maten van die viool. Hoeveel hadden de zuchten gevraagd, hoeveel hadden de ruime morgens beloofd.
Robert kwam minder thuis, maar hij was vrolijk. Hij vroeg niet waarom zij weinig lachte, waarmede zij zich had beziggehouden.
En eenzaam werd de kamer weder, met de geluiden die zij- | |
| |
zelve maakte. Van een verwaarloosde dakgoot schuin tegenover viel het water in heldere stralen, maar waar het nederstortte op een binnenplaats, kon zij niet zien. Het waren soms zware wolken waaruit de regen hevig nedersloeg, uit een ijle grauwe lucht daalde hij langzaam en gestadig. Een vrouw stak nu en dan het hoofd uit het venster om rond te zien, ongeduldig misschien dat het ophouden mocht. Rose-Angélique kon niet uitgaan, waarheen? waarom? Was het wel zijn terugkeer die zij wachtte? En wanneer hij kwam, bracht hij de rust mede van het dorp in de bergen? Wat wachtte zij? Wat was het dat zij wachten noemde, het gedurig innerlijk knagen? Iets dat in haar was binnengedrongen en groeide.
Eugénie bezocht haar, in een rijke bontmantel, met schoentjes waarop de modder toonde hoe keurig zij haar weg had gezocht, met de frisse geur van natte rozen die zij nederlegde.
Kind, je versuft hier, je verveelt je als in een gevangenis. Waarom toch? Ik heb nooit gehoord dat men zich in de liefde verveelt. Of moet ik misschien denken dat het geen verveling is, maar erger? Dat geloof ik niet, je hebt het grote ding gevonden waar allen naar verlangen, een ieder kan het in die ogen zien. En heb ik niet hetzelfde gehad? En maakt het dan, wanneer de tranen gevallen zijn, veel verschil voor ons? Het zou anders kunnen, maar dit hebben wij toch. Die vervloekte dansmeester schijnt je betoverd te hebben met zijn menuet. Hij heeft gelijk, het is zo, men danst soms met de ware en soms met de verkeerde, als men maar danst, maar het is onbeschaamd van die man je aanhoudend met dat deuntje te plagen. Geen wonder dat je versuft. Vanavond kom ik je halen, dan gaan wij samen naar de Gaîté achter een gordijntje.
Doch Rose-Angélique zat die avond alleen bij de lamp, die te weinig licht gaf om garen en naald te onderscheiden.
Robert maakte een bundel van zijn klederen die er hingen en liet hem wegbrengen, hij kon zelden komen, omdat hij in Versailles was ingekwartierd en een strenge dienst had.
De nachten werden langzaam, de grauwe oktobermorgens verschenen traag aan de lucht. Wanneer zij lang met open ogen had gelegen, bemerkte zij dat het te koud was om op te staan. Toch stond zij eindelijk op. De werkvrouw had soms te veel andere bezigheden om te komen, en Rose-Angélique vergat dan zelf melk en brood te halen.
| |
| |
En zij zat weder op de stoel met de harde rug, zij keek weder op of het zou gaan regenen, zij wachtte of de violist iets nieuws zou spelen. Het grote ding waar velen naar verlangen had zij gevonden, groter dan zij nog beseffen kon. Het was groter dan degeen die het haar gebracht had. De tranen vloeiden toen zij dit onderscheid begon te zien tussen de liefde die in haar woonde en hem, twee die bestaan konden zonder te zamen te zijn, tranen omdat zij voelde dat zij nederviel van de hoogte waar zij te zamen waren geweest. Als de tranen eenmaal voorbij waren kon zij worden gelijk de anderen die smachtten. Maar het werden plotseling snikken, of zij in het binnenste diep was gestoken, tot het lichaam zich wrong op de vloer, tot zij zich oprichtte en kreet, met de armen wijd uitgestrekt. En als zij weder op de stoel zat met pijn overal, met ogen die niet ophielden te schreien, voelde zij dat zij was nedergedaald, maar zij wilde geduldig wachten tot hij kwam. Zij wist dat hij zou spreken van de dienst in Versailles, dat zij haar onredelijkheid zou moeten erkennen. Het waren lange morgens, lange middagen, maar soms brak de zon door, dan hoorde zij stemmen wanneer de vensters werden opengedaan.
Marion bracht haar een briefje. Het waren slechts enkele regels, van Claire de Maréville, die haar verzocht bij haar te komen, Claire, van wie zij sedert de vlucht uit de school nimmer gehoord had. Diezelfde middag ging zij, en toen zij naar de opgegeven straat vroeg, vernam zij tot haar verbazing dat zij in de eerste zijstraat moest gaan.
Zij steeg naar een hoge verdieping, in een achterkamer vond zij Claire in bed, bleek, schamel. De magere armen drukten licht om haar hals, de stem klonk teder van berusting. Claire vertelde van wat zij bezeten had, een korte tijd in die vervlogen meisjesjaren, van wat zij verloren had. Dan van een tijd die eindeloos had geschenen, verdriet, gebrek, mishandeling. Dan van haar eenzaamheid. Zij woonde hier al jaren alleen, haar brood verdienend met verstelwerk. Nu, in haar ziekte, had zij de behoefte gevoeld iemand te omarmen, daarom had zij geschreven. Zij zaten zwijgend bij elkander en durfden nauwelijks de ogen op te slaan.
Rose-Angélique verzorgde haar, kocht dingen die nodig waren, kookte een soep, en bleef daar bezig tot zij het licht had aangestoken en zich herinnerde dat zij naar huis moest keren.
| |
| |
Terwijl zij bij het lampje wachtte die avond, peinsde zij over wat zij gehoord had, maar nog niet verstond.
En zij keerde weder en vond genoeg te doen voor menig uur in de kamer der vriendin. Toen zij bemerkte dat Claire niet vroeg hoe het haar was gegaan, vertelde zij, doch kort en zonder droefheid: het was ook over haar gekomen toen zij gehuwd was zoals de anderen, zij had al meer dan een jaar geleden het huis verlaten en woonde nabij.
En het kind? vroeg Claire, maar zij schrok zelve bij die vraag.
In die dagen toen zij beiden zich van de zwakheid herstellen voelden, de ene door de zorgen die met genegenheid gegeven werden, de andere door de nieuw ontgloeide warmte voor de hulpeloze vriendin, vergaten zij soms de gedachten die hen bedrukten, en in de woorden die zij te zamen spraken, herinneringen aan Martigny of gekeuvel over naaigoed en keuken, tintelde een liefelijke blijdschap. Rose-Angélique zat tot laat in de avond naast het bed, luisterend hoe er weder hoop klonk in de stem van Claire, wanneer zij sprak van later en hetgeen nog voor haar gebeuren mocht.
Wanneer zij thuiskwam vond zij de kamer koud. En zij zat weder bij het venster, nu met de kousen van Claire die hersteld moesten worden, en trachtte zich voor te stellen wat op dit ogenblik zijn dienst mocht zijn, hoe hij des avonds zich met zijn vrienden vermaakte. Al bijna twee weken was hij verhinderd te komen. Een gezegde rees in haar herinnering, over het dansen met de ware of met de verkeerde, en wekte wel gedachten van twijfel, maar zij voelde die niet, want zij kende de waarheid. Zelfs indien iemand gezinspeeld zou hebben dat er ontrouw in zijn vermaak kon zijn zou dit haar niet geroerd hebben, de trouw immers kon niet gedeerd worden door hetgeen als een spel van de liefde gedaan werd. Het grote ding leefde onaantastbaar in haar, zij geloofde niet dat hij haar kon verlaten. Geluk, vreugde noch pijn was het, wat zij droeg, zij voelde thans duidelijk dat het vuur was, vuur dat hem die het binnen had geworpen behoorde, en voor hem zou branden tot het doofde.
In zulke fierheid weerstond zij de grauwe beklemming van vele uren. Behalve Claire, bracht dan haar zuster Germaine haar nieuwe zorgen die het wachten verlichtten.
Haar zuster had twee jaren te midden van vrolijkheid in het huis van haar oom gekwijnd, in verdriet over haar kinderen en | |
| |
haar dagen zonder doel, tot zij zich ten leste weder vergist had, doch dit keer zo dwaselijk, dat zelfs oom François haar geraden had zich door de regelen van een retraite te laten binden. In haar angst kwam zij Rose-Angélique vragen haar te helpen, zij durfde niet terugkeren, vrezend dat men haar in eenzaamheid zou opsluiten, het was een arme hoop op geluk die smeekte. Rose-Angélique hield haar op de knie of zij een jonger zustertje was. Zij schreef aan haar oom om hen bij te staan met de weinige middelen die zij nodig hadden, zij beiden en de vriendin. Daar de kamer voor twee bestemd was en Robert aanstonds terug kon keren, werd het bed voor de zuster bij Claire geplaatst.
Rose-Angélique voelde haar taak de kranke en de zwakke te verzorgen en te beschermen, zij was de sterke, de anderen de verlatenen. En Claire koesterde zich in de zorgen voor haar gezondheid, Germaine vroeg haar en deed zo zij beschikte, tevreden weder te kunnen volgen. De ganse dag bleef Rose-Angélique, menigmaal tot in de avond. Soms bezon zij zich dat zij thuis iets te doen had, dan ging zij en keerde spoedig terug. De anderen zagen haar zwijgend aan.
Een koude november kwam met wind- en regenvlagen. Zij lag slapeloos in bed, daar op een der binnenplaatsen een kleine hond gedurig kefte. Het was al twee weken sedert hij had geschreven dat hij spoedig zou komen. Het zou anders kunnen, zoals het anders geweest was, maar die gedachte had geen bitterheid, want zij voelde zich rijk, en voller van een levende kracht dan de twee in het andere huis. Toch zuchtte zij en vroeg hoe lang zij de eenzaamheid verdragen kon. Het vuur werd groter. Zij veronderstelde en rekende mogelijkheden, zij telde de dagen die zij zou wachten eer zij zou schrijven, eer er iets gebeuren moest.
Doch het wachten duurde niet lang.
Op een ochtend, terugkerend met inkopen, hoorde zij op de trap reeds dat die violist hetzelfde wijsje speelde, hetgeen zij vele dagen niet gehoord had, omdat zij vroeg uitging. Het was of haar stemming lichter zou worden. De deur openend, zag zij een gesluierde dame die op haar stoel bij het venster zat. Rose-Angélique legde de inkopen op de tafel en naderde, de andere stond op. Dan, terwijl zij haar sluier opdeed, sprak zij. Rose-Angélique zag het zeer bleek gelaat en begreep terstond de diepte der stem.
| |
| |
Mevrouw, zeide zij, vergeef mij, er zijn omstandigheden dat men onbescheiden durft zijn. Ik kom u vragen mij te zeggen waar ik de chevalier d'Alard kan spreken. Ik heb hem sedert lang niet gezien en weet niet waar ik hem bereiken kan.
Rose-Angélique voelde een zware druk en zette zich op haar stoel, zij wees de bezoekster ook te gaan zitten. Dan hoorde zij de viool en er was een verre herinnering aan iets wat gezegd was over haar vreugde en de anderen.
De chevalier d'Alard is bij zijn regiment in Versailles ingekwartierd, in welk huis kan ik u niet zeggen.
De dragonders waar hij bij dient zijn in Versailles, zeker, maar de brieven die men aan kapitein d'Alard daarheen zond hebben hem niet bereikt.
Rose-Angélique had zelf haar vernedering bekend. Zij hoorde hoe zij antwoordde: Dan kan ik u niet helpen, mevrouw.
De andere zweeg en keek eerst de kamer rond en dan naar buiten. Eindelijk sprak zij weder: Men heeft gehoord van uw heimelijk geluk en men benijdt u. Maar vergeet niet dat er anderen zijn wier geluk verwoest werd voor het uwe bestond, die een recht hebben op zekere ophelderingen. Laat uw geluk u niet hardvochtig maken. Ik verlang niet anders dan de chevalier d'Alard een ogenblik te spreken.
En gij wenst dat ik hem zal zoeken.
Even zagen zij elkander aan. De bezoekster stond op, en ook Rose-Angélique, die zich groter voelde. Onder de fijne poeder der andere verscheen een gloed, de mond opende, de neusvleugels trilden. Tegelijk sloegen zij de ogen op en zagen elkander aan als blinde dieren. Rose-Angélique hoorde het vlijmend geluid, die rauw uitgestoten woorden: En toch zal ik hem hebben.
Zij hoorde de bons van het hoofd op de vloer, haar handen sloegen, haar vingers grepen om iets stuk te rijten, er was gekerm en gehijg onders haar.
Toen zij weder stond met de handen bevend, gereed om weder te grijpen, sprong de andere op en vluchtte met laag nedergebogen hoofd uit de kamer.
Rose-Angélique hief haar aangezicht naar de grauwe lucht, zij zag een witheid van bergen, zij staarde en voelde zich zinken. Dan merkte zij weder het geluid van de viool, smachtend, langzaam, kwijnend. Zij sloeg zichzelve en snikte, het vuur was uitgebroken, zij wist dat zij met dit vuur alleen moest zijn. Zij haatte die muzikant met zijn menuet.
| |
| |
Bij het uitgaan keerde zij zich niet om de kamer rond te zien.
En die nacht, toen zij weder slapeloos lag en de handen vouwde, verscheen haar een gelaat, niet van hem die de hartstocht gewekt had, maar een ander waarop een tedere zuiverheid lichtte, zoals zonneschijn op jonge bladeren.
|
|