| |
| |
| |
VI
Een jaar lang leefde zij in de verrukking van de eerste lachjes, de eerste woorden van haar kind. Des nachts voor zij slapen ging knielde zij en boog over de wieg die naast het bed stond; zij luisterde naar de adem, zij glimlachte tegen de zuivere rust van het wicht, en met behoedzaam boven het kanten gordijn gevouwen handen bad zij haar eerste gebed van zoete dankbaarheid. In de morgen werd zij gewekt door het tevreden gemurmel en het gerinkel der zilveren belletjes onder het gordijn. En wanneer Marion het daglicht had binnengelaten werd de kamer vol blijde geluidjes, kreetjes, liefkozingen, troetelwoorden, terwijl het kind van de ene borst aan de andere werd genomen. Rose-Angélique bemerkte dat zij onder het kleden weer vaak naar de hemel zag, naar het klare blauw, naar de wolkjes die over de daken dreven of naar de regen op de glanzende leien.
Met ongeduld zat zij aan de maaltijden het einde te wachten. Het waren niet de gesprekken van haar echtgenoot die de zachtheid wekten op haar gelaat, maar de kleine stem die zij in haar innerlijk hoorde, de uitgestrekte handjes aanstonds wanneer zij terugkeerde. Soms zag zij haar echtgenoot aan de andere zijde der tafel recht in de ogen en werd vreemd aangedaan, in de blik, koud tegenover haar, was niets van de tinteling die in haar leefde; zij hoorde dat zijn vragen naar het kind, steeds in dezelfde vorm gesteld, niet anders waren dan die der bezoekers, zij antwoordde kort en vroeg hem naar zijn werkzaamheden aan het hof. In de gevonden vreugde die haar alleen behoorde, duldde zij ook zijn vreemde aanwezigheid niet. Zij werd zich voor het eerst bewust van haar verkeerde plaats in dit huis.
Doch zij haastte zich naar haar kamer waar geen tijd was voor vragen of gedachten. Er moesten stoffen uitgezocht worden, kledertjes gemaakt of veranderd, er was velerlei te doen met schaar en naald, met strikjes en lintjes voor kind of pop. Rose-Angélique zag de kalme vreugde van Marion en in de spiegels haar eigen glimlach van tevredenheid ontwarend stond zij op | |
| |
om het kind dat op het haardkleed speelde even aan te roeren. Een gloed steeg diep uit haar hart, zij voelde dat dit zoete wezen, deze levende vreugde geheel en al haar eigen bezit was uit haarzelf voortgekomen. Er kon geen liever plaats voor haar zijn dan deze kamer, met het straatgerucht, de namiddagzon, het getjilp van de vogel, de stralende warmte die het kind was. In de stilte, wanneer het sliep en zij alleen zat, verscheen haar het wonder van de eerste dagen toen die zaligheid in het blanke bed bij haar werd nedergelegd. Zij herinnerde zich dromen van vroeger, onnoemelijke verlangens en verbeeldingen, en zij verbaasde zich dat zij aan dit geluk nooit had gedacht. Het ronde hoofdje, de tedere haren, het zuivere blauw der ogen, het zuiver rood der lippen, gans het lichaampje was de liefste schoonheid die bestaan kon. De stem die tot haar lispelde zong in haar ziel dat dit het edelste was wat het leven voor haar had.
Toen Geneviève een jaar oud was kwam haar zuster Elisabeth haar storen; het kind moest andere kledertjes hebben, ander voedsel, ander speelgoed, het moest iedere dag uitrijden met de voedster. Tante Philomène kwam met de raadgevingen van een vorig geslacht. Rose-Angélique schudde haar hoofd, maar zij drongen aan tot zij eindelijk deed zo zij zeiden. Het kind werd in zijden kanten aan de bezoekers vertoond, die het streelden met vluchtige handen; op een rijtoer stond de karos herhaaldelijk stil voor bewonderende bekenden. Het werd onrustig en kreet lang achtereen. Voor Rose-Angélique was het of er iets van de smetteloosheid teloorging; bij ieder bezoek, bij iedere raadgeving voelde zij dat haar iets ontnomen werd. En zij verbeeldde zich hoe het later zou zijn, wanneer Geneviève met andere kinderen speelde, haar verliet om naar de kloosterschool te gaan en terugkeerde met verwachtingen waar zij niet van wist, hoe zij eenmaal volwassen en gehuwd zou zijn, met gevoelens die zij niet kende. Zij besefte wel dat haar dochtertje uit eigen verlangen tot de mensen zou gaan, maar het verdroot haar dat nu de mensen kwamen om het van haar te verwijderen, nu dat het enkel de moeder behoefde. En zij wist niet hoe zij zich beschermen kon, want ongemerkt drongen de vreemden zich tussen hen beiden. Wanneer het kind de handjes uitstrekte naar een bezoekster die het met lokkend gebaar tot zich riep, gebeurde het wel dat zij zich plotseling afwendde met donker gelaat.
| |
| |
De winter naderde met de lange reeks vermaken, bals en avondpartijen. Rose-Angélique moest weder uren in haar kleedkamer bezig zijn met uitzoeken en passen van nieuwe klederen. Het viel haar op, in de spiegel, dat er op haar gelaat een blozende weelde was gekomen en toen zij zichzelve in de ogen zag, in de duisternis achter de wimpers, herinnerde zij zich een ontroering van een zomerdag weleer. Voor het eerst hoorde zij in haar binnenste de naam Alphonse. Maar snel vloden haar gedachten weg van het beeld dat verscheen bij het ontdekken der eigen schoonheid; zij meende dat het de herinnering was aan de brief met de goede wensen die de zoetheid in haar wekte. Toch bleef er een onbestemde vraag in haar, en zij sprak met Marion, hopend iets te horen. Doch Marion zeide slechts dat het haar broeder goed ging, dat zij hem zelden kon zien door zijn bezigheden. In een rustige gedachte later vond zij dat natuurlijk het geluk der moederschap de glans gaf aan haar gelaat.
De plichten van het vertoon in gezelschappen brachten de stoornis, die na de verrukking der kinderkamer te heviger schokte. Het geraas der ledige vormelijkheid overstelpte haar, zij voelde hoe zij met geweld van haar kind, van haarzelve ontvoerd werd. Het was een donkere dag in het najaar, met wolken en een ver gerommel, toen zij begreep dat de innige waarheid waarin zij een korte, te snel vervlogen poze had geleefd, voorbij was. Zij kleedde zich weder voor haar taak de echtgenote van een toekomstige procureur te zijn.
Doch er was wrevel, bitter oordeel en verzet.
Bij het gadeslaan der mensen begon zij hen te onderscheiden in degenen in wie zij goedhartigheid en welwillendheid ontwaarde en de anderen, en dezen waren de meerderheid. Eerst, toen zij slechts het streven en de onwaarheid in hen zag, noemde zij hen vals, maar toen zij bemerkte dat zij velen, in wie zij ook goede eigenschappen kende, tot deze partij moest rekenen, meende zij dat zelfzucht hun wezen was. Zij peinsde veel en sprak met Marion en Jean Dirix, die beiden menige hardheid verklaarden en verontschuldigden. Zij echter, ofschoon zij met zachte neiging naar hen had geluisterd, kon in de zuiverheid van haar hart niet anders vinden dan dat er vriend of vijand was.
Een klein voorval toonde haar tot welke van deze haar echtgenoot behoorde.
Jean Dirix had haar verteld dat er in die droeve dagen van | |
| |
iedere tien inwoners één een bedelaar was, iemand, in haar voorstelling, wie men een aalmoes geeft. Hij had haar ook verteld dat hij thans veelvuldiger de sombere stoeten in de straten zag, van enkele dragers door nieuwsgierigen gevolgd, omdat er iedere morgen in hoekjes en steegjes oude mannen, oude vrouwen, kleine kinderen werden gevonden die van honger waren omgekomen. En op een dag kwam hij haar hulp smeken voor een gezin dat in de uiterste ellende verkeerde. Rose-Angélique bemerkte dat zij over geen geld beschikte, maar zij beloofde het hem spoedig te geven. En zodra zij vernam dat Lorinot thuis was gekomen sprak zij hem van het geval met de droeve bijzonderheden. Met een glimlach en een kort gebaar wendde haar echtgenoot zich af, en toen zij hem smeekte om harentwil de hulp te geven sprak hij haar als een onnozele toe: zij behoefde de ondeugden van het gepeupel niet te kennen, hij wist bij ervaring dat men door vrijgevigheid de luiheid aanmoedigde. Zij voelde bij ingeving dat hij ongelijk had, maar zij kon niet spreken.
Die avond, op de partij bij de heer Bégnier, werd zij bewonderd om haar keurig kleed van rose en wit gebloemde zijde. Zij glimlachte, doch voelde dat zij een traan moest bedwingen, en zij keerde zich naar de zaal daarnaast waar de jongeren al begonnen te dansen. Terwijl zij toeschouwde hoorde zij achter zich in de salon de stem van haar echtgenoot, die luide sprak tot de gastheer of hij een rede hield. Anderen kwamen in de deur om te luisteren. Lorinot verdedigde met welsprekende overtuiging zijn stelling, dat de hoogste deugd in de samenleving de weldadigheid was. Eugénie d'Aulnescour ging haar voorbij met een ondeugende blik, sierlijk bewegend op de maat der muziek. Toen later in de avond de oude heer Bégnier haar ten dans nodigde, weigerde Rose-Angélique kortaf, bijna onhoffelijk, en tot haar echtgenoot, die haar aanzag met verwondering die berisping beduidde, zeide zij: Men doet wat men meent.
Vrolijk speelde zij de morgen daarna met haar dochtertje; zij voelde zich of zij bevrijd was van een last die haar bedrukt had. In haar juwelenkistje zocht zij de kleinodiën welke zij reeds bezat voor haar huwelijk en nadat zij er een had gekozen om aan Jean Dirix te geven, borg zij ze weg in een ander doosje.
Met aandacht en onderscheid luisterend hoorde zij vaker de deugden noemen, de rechtvaardigheid, de weldadigheid, de natuurlijkheid.
| |
| |
Gelijk het in zijn kringen betaamde nodigde ook Lorinot somwijlen geletterden, denkers, of veelbesproken pamfletschrijvers ten maaltijd. Een van hen, een zwaarlijvig man, die veel en onsmakelijk at, die gevreesd was om zijn geruchtmakende geschriften, deed onder zijn grove scherts een enkele maal uitspraken die een algemene lach verwekten, maar die Rose-Angélique ontstelden of er een licht schoot door onbekende duisternissen. Dan zat zij zwijgend en voelde haar eenzaamheid te midden der lachers. Eenmaal hoorde zij hem deze woorden zeggen, terwijl hij zijn aangezicht laag over het bord hield gebogen: Wij allen die hier zitten zijn met een goed hart geboren. Ik vraag u niet wat u van die goedheid is overgebleven, maar wel wie onze vijand was. Luistert, edele dames en heren. Het zijn onze instellingen die ons van de natuur hebben vervreemd. Onze vrees heeft ons geloof gemaakt waarover de onbevangen toeschouwer slechts de schouders ophaalt. Met ons geloof, ons bijgeloof, hebben wij een sterk gebouw samengesteld, waarvan de grondslag de kerk heet, het dak de wet, en de muren de zeden. In deze woning, die te klein was om allen te herbergen, zijn wij elkander gaan haten. Willen wij waarlijk het geluk eenmaal weer kennen? Laten wij de muren afbreken en zien hoe lang het dak en de vloer nog blijven. Laten wij iedere mens iedere vrijheid geven die hij nodig heeft.
De mannen antwoordden met luidruchtige geestigheid van alle kant, de vrouwen lachten of slaakten kreten van verbazing, Rose-Angélique voelde een nieuwe ontroering die het woord vrijheid in haar had gewekt. Zij meende een grote waarheid gehoord te hebben, maar tegelijkertijd wist zij zeker dat er iets aan ontbrak. Ook zag zij dat deze man, met zijn minachting, de schone waarheid niet kennen kon.
Toen des anderen daags haar echtgenoot in haar kamer trad om te zeggen dat het tijd was zich te kleden voor het bezoek aan de heer Bégnier, antwoordde zij: Volg de raad van onze gast de filosoof en laat mij de vrijheid niet te gaan. Ik houd niet van de heer Bégnier.
Er is geen sprake van genegenheid, zeide hij, maar van gehoorzaamheid aan de zeden.
Toen viel zij uit in een vlaag van drift die hij niet van haar kende: De heer Bégnier heeft mij genoeg geërgerd, hij is de | |
| |
oorzaak van mijn verdriet. Laten anderen zijn bevelen volgen, ik wil het niet meer.
Lorinot, gekwetst, verried zelf het verschil tussen hen. Dan eis ik gehoorzaamheid aan mij, zeide hij.
Zij herinnerde zich plotseling de toon waarop haar vader het woord roturier uitsprak en diezelfde toon klonk in haar antwoord: Herinner u uw naam, mijnheer Lorinot du Fernay.
Haar echtgenoot verbleekte, maar hij glimlachte en verliet haar.
Kort daarna werd de onenigheid verscherpt. Op een morgen verscheen Germaine met haar koffers. Zij had zich weder in de schijn van liefde bedrogen en haar echtgenoot, nadat hij in een tweegevecht gewond was, had haar bevolen het huis en de kinderen te verlaten. Germaine weende en wrong haar handen, zij kon dagenlang van het bed niet opstaan, ziek van verdriet. Marion troostte haar en Rose-Angélique, in de andere kamer, trachtte de uitbundigheid van haar dochtertje te sussen. De heer Lorinot had reeds herhaaldelijk aan de maaltijd met een donker gezicht naar haar gezondheid gevraagd, en toen hij vernam dat zij allengs rustiger werd, zeide hij dat zij, zodra zij hersteld was, een met haar omstandigheden overeenkomstig verblijf behoorde te zoeken, een vrouw die wegens haar gedrag niet in het huis van een ambtenaar der intendance werd geduld kon zich onmogelijk in de kring der Robe vertonen. Rose-Angélique zag hem ontsteld aan.
Wordt mijn zuster hier weggejaagd? vroeg zij.
Als zij bleef zou de wereld denken dat haar gedrag hier gebillijkt werd.
En als iedereen zo dacht zou er nergens een plaats voor haar zijn. Het is mijn plicht, mijnheer, mijn zuster te gast te houden zolang het haar behaagt. Een belediging die haar werd aangedaan zou mij persoonlijk kwetsen.
Enkele dagen later, toen ook Germaine aan de tafel zat, vervolgde Lorinot het gesprek in de aanwezigheid van de bedienden.
Mevrouw, zeide hij, nu wij ons mogen verheugen u hersteld te zien, verzoek ik u mijn oprechte raad te horen. Na de droeve gebeurtenissen die uw gestel zo hebben geschokt zal het noodzakelijk voor u zijn volkomen rust te zoeken, laat ons zeggen,
| |
| |
ergens op het land, waar geen ongewenste belangstelling u storen kan. Een van mijn vrienden heeft mij een oord aanbevolen dat u zeker bekoren zal. En hoe eer, dunkt mij, hoe beter.
Het was een ogenblik stil. Dan werd er een zucht gehoord en Rose-Angélique zag haar zuster de zakdoek voor de ogen brengen. Zij bleef recht aan de tafel zitten, sprakeloos, en liet de schalen voorbijgaan. Lorinot at verder terwijl hij een geval vertelde. Bij het nagerecht verzocht zij hem aanstonds in de salon te komen.
Toen hij binnentrad zeide zij: Ik weet niets dat de belediging mijn zuster en mij aangedaan goed kan maken. Reken niet op mijn aanwezigheid in uw gezelschappen. Mevrouw Leroux Derville vertrekt vanavond.
Een uur later reden de beide zusters naar het huis van hun oom François de Montendres aan de andere zijde der rivier nabij Saint-Germain-des-Prés. Met vrolijke verbazing verwelkomde hij hen in de zijkamer, hij nam hun armen om hen mede te voeren onder de gasten, hij wilde niet horen van hoofdpijn of vermoeienis.
Het was een ander gezelschap dan waarin Rose-Angélique placht te verkeren. Behalve de beide ooms François en Philippe, de generaal, zaten er enkel jonge mannen en vrouwen aan de lange met bloemen weelderig versierde tafel. De uitbundigheid schaterde van alle kant, de bedienden droegen de schalen lachend rond. Zij vonden er ook hun jongste broeders Gaston en Fernand, keurige, slanke officieren, die zij die avond voor het eerst liederen bij het spinet hoorden zingen. De ene oom zeide een geestigheid over de heren van de Robe, de andere dronk op hun welzijn. Er was in de gebaren der jonge vrouwen een eenvoud die Rose-Angélique met een glimlach gadesloeg, en met een van hen, die haar broeder Fernand bij de voornaam noemde, bevond zij zich weldra in een boeiend gesprek. Het was laat toen zij naar huis werd geleid.
Tussen haar en Lorinot werden de eerste dagen niet anders dan beleefdheden gewisseld. Maar de eerste keer dat hij haar verzocht zich gereed te maken voor een partij ontstond er een twist, waarbij hij grove woorden gebruikte. Hij ging alleen naar die partij, terwijl Rose-Angélique de avond doorbracht bij haar oom François te midden van een gezelschap genodigd om | |
| |
een zangeres te horen. Des anderen daags werd de twist voortgezet door Lorinot, een raadsheer had hem gevraagd of zijn echtgenote bevriend was met een toneelspeelster die in een duister theater, de Variétés Amusantes, en ook daarbuiten een zekere faam had. Toen zij zich bij Eugénie beklaagde over de onenigheid die haar gemoedsrust verstoorde, werd zij bespot om haar onnozelheid.
Het huwelijk, zeide Eugénie, is een overeenkomst tussen een heer en een vrouw om gezamenlijk, maar vooral niet gemeenzaam, zekere plichten te vervullen. Slagen zij hierin, dan spreekt men van een gelukkig huwelijk. Blijft een in gebreke, dan volgt noodzakelijk de onenigheid. En gelukkig is de wereld nog niet zo vervelend dat iedereen slaagt. Die onenigheid, mijn kind, getuigt van je goede aard. De meesten van ons vrouwen lopen immers onwillig in het tuig.
Rose-Angélique bleef zo onbuigzaam weigeren haar echtgenoot te vergezellen en in de salon te verschijnen, dat hij de tantes Caroline en Philomène verzocht haar tot rede te brengen; ook de Clairolles en haar zuster Elisabeth kwamen met haar spreken, ook haar zuster Amélie schreef haar een brief met goede raad, zelfs haar broeder Philippe kwam uit Versailles gereden om haar zijn mening te zeggen. Het was haar of zij door krijsende zwermen omringd werd. Zij weerde hen rustig af, zij vond dat haar echtgenoot zich onwaardig gedroeg. Eens ontving zij zelfs een brief van haar oom Bernard, de bisschop, die haar verstand en haar zachtheid prees, haar vermaande en grote bedreigingen uitsprak jegens hen die gewoonte en zeden niet eerbiedigden. Zij toonde de brief aan de ooms, die een zonderling verhaal deden uit de tijd toen oom Bernard nog jong was en nog niet tot de kerk behoorde.
Wanneer er gasten waren bleef zij alleen in haar kamer, alleen met Marion en haar dochtertje.
Het was de toneelspeelster, die zij bij oom François ontmoet had, die haar overtuigde dat zij haar kind niet te vroeg mocht tonen wat er in haar huis ontbrak, de kleinen immers hadden recht op de waan van de liefelijkheid des levens, evenals op hun geloof in sprookjes. De dagen der bittere werkelijkheid zouden vroeg genoeg komen.
Toen sloot zij met de heer Lorinot een overeenkomst, naar de | |
| |
raad van haar vriendin Eugénie, waarbij hij zich verbond hun omgang tot de gepaste vormen te beperken, en zij harerzijds om de plichten van hun staat te vervullen.
Zij zat alleen in haar kamer en schreide vele tranen, zij was drieëntwintig jaar toen zij overtuigd werd dat de toekomst haar niets meer kon geven.
Voortaan verscheen Rose-Angélique onder haar gelijken met dezelfde starre blik die zij bij haar eerste bezoek aan Parijs met verbazing op het gelaat der vrouwen had gezien. En zoals anderen evenzeer een gelegenheid wisten te vinden om hun houding af te doen, zo vond zij in de kring van haar oom François, aan de overkant van de rivier, de gelegenheid om te spreken en te doen naar het hart. Daarginds, bij haar vrolijke verwanten, maakte zij nieuwe vrienden onder wie de naam Lorinot niet genoemd werd. Daar hoorde zij mensen van hun minste, hun ergste zorgen spreken, daar zag zij ongelukkigen die hun tranen en gelieven die hun vreugde niet verborgen. Op de feesten, waar oom François in de handen klapte om zijn gasten tot vrolijkheid op te wekken, danste zij met de uitbundigsten en zij voelde hoe een vrouw ook met oprechtheid kan worden aangeroerd. In de Variétés Amusantes, waar zij soms met Fernand in een loge achter de neergelaten gordijntjes zat, leerde zij van het toneel hoe een geestigheid aangenaam gezegd kan worden, van de zaal hoe gevoelig de harten kunnen zijn. In het huis van de toneelspeelster mademoiselle Belange, die zij Lisette noemde, zag zij de trouwhartigheid en de natuurlijkheid; de vriendin, die haar eens raad had gegeven omtrent de opvoeding van kinderen, beminde een deugniet, verzorgde een dwaze vader, en toonde haar eigen kind de gebreken van vader en grootvader beiden.
Rose-Angélique, mevrouw Lorinot du Fernay, woonde met haar dochtertje in het huis van de heer Lorinot du Fernay, rue des Francs-Bourgois. Daar kleedde zij zich in de nieuwste gewaden en daar droeg zij de kostbare juwelen, daar at zij de spijzen omdat zij aan de tafel zat en daar danste zij, boog zij en lachte zij omdat zo haar wet was. De mensen die zij zocht uit de behoefte van het hart vond zij elders, en allen die haar ontmoetten in de uren van haar vrijheid zagen haar blijdschap en dankbaarheid die hen wederkerig bewogen, zodat zij velen haar vrienden kon noemen.
| |
| |
En toen de wolken en de regens van de herfst weer kwamen, toen de donkere winter naderde, begon haar hart te vragen. Eerst was het de voedster die antwoorden moest.
Marion, is dit het leven, de tijd door te brengen met plechtigheden en genoegens? Ik heb mij vroeger nooit voorgesteld wat ik verwachtte, maar ik had toch een hoop dat het anders, heel anders zou zijn. Marion, is er dan niet iets dat ons geheel vervult?
En Marion, die lang geleden iets liefs had bezeten, kon niet anders antwoorden dan: Men moet nemen wat gegeven wordt.
Dan bleef zij wakker liggen om in het gebed te vragen wat de ontevredenheid, de onrust kon beduiden die haar soms overviel, de behoefte aan iets wat zij niet kende, de angst voor morgen. Wat kon zij meer verlangen dan een kind? Welke andere mogelijkheid kon zij bedenken nu zij deze zegen bezat? Zij smeekte vergiffenis voor de tranen die vloeiden, zij wist dat zij niet bedroefd mocht zijn. De onrust, meende zij, zou voorbijgaan wanneer zij geleerd had zich te schikken.
Rose-Angélique ging moedig iedere dag haar taak tegemoet de tijd door te brengen in het huis van haar echtgenoot of in dat van haar oom. Soms verbaasde zij zich dat zij in haar gemijmer een gelaat had gezien, soms droomde zij ook over wat had kunnen gebeuren, maar aan het einde haalde zij de schouders op. Zij deed haar best op de partijen hier en daar de nieuwste vorm van panier, de keurige fichu, de zeldzame waaier met sierlijkheid te vertonen, zij knikte en glimlachte minzaam en waardig of vriendelijk en guitig, zij bracht vele uren aangenaam door met triktrak en charades of op de maten van de menuet.
|
|