| |
| |
| |
V
De heer Lorinot du Fernay, de bevelen volgend van zijn machtige beschermer, de maître de requêtes Bégnier, had gezegd dat hij met staatsie de Robe in de wereld vertegenwoordigen moest om spoedig bevorderd te worden. Er kwamen juweliers, door hem gezonden, met de nieuwste kleinodiën, bontwerkers met zeldzame pelzen, schoenmakers die zich als hovelingen gedroegen, om de wens van Rose-Angélique te vernemen; er werden met schildpad en paarlmoer ingelegde meubelen gebracht; er werd porselein uitgepakt, dat niemand aanraken mocht; het wapen van Fernay, in bescheiden grootte, zag men op velerlei voorwerpen geschilderd of geborduurd. Tante Caroline en de schoonbroeder de Clairolles kwamen iedere dag om toe te zien en raad te geven; de heer Bégnier trad even binnen, zag vluchtig rond, liet een tafeltje hier uit de salon verwijderen of een schilderij daar verplaatsen waar het hem beter docht. De nieuwe chef werd door Lorinot zelf aan zijn echtgenote voorgesteld. Toen verschenen allengs de gasten, merendeels lieden die Rose-Angélique nog nimmer had gezien. Er waren gasten iedere dag, aan het middagmaal, aan de thee, aan het avondmaal, op de danspartij; zij reden uit naar Comédie Italienne, Comédie Française of Opéra, waarna tot laat in de nacht geredetwist werd over de verdiensten van Gluck, Grétry, Rameau, Puccini, terwijl de heren bij champagne of punch hun mening uitspraken over de lopende gedingen, over de oorlog, de werkloosheid, de agio. Rose-Angélique bevond zich midden in het leven van haar kring. Wanneer zij, vaak bij het schemeren van de ochtend, in haar kamer kwam, moest zij Marion die, op haar wachtend, in slaap was gevallen, wakker maken. En soms zeide zij haar, tussen twee geeuwen, dat zij niet geweten had dat men zich zo kon vervelen.
Rose-Angélique voelde zich ver van allen in haar omgeving verwijderd; zij vroeg zichzelve wel eens wat haar van hen scheidde, maar zij durfde de reden niet te kennen. In de ernst van haar afzondering nam zij met scherpe zinnen waar. Zij | |
| |
hoorde de valsheid in vriendelijk gegeven raad, de spot in bevallige lof; zij zag de kleinste bewegingen aan neusvleugel of bovenlip, een zijdelingse blik, een bedwongen geeuw. Zij zag ook op de aangezichten der vrouwen de vreesachtige spanning, de verveling, de zorg, het verborgen verdriet, en er waren er die bemerkten, dat zij ze zuiver verstond en het toonden in een stil wenkje of in een teder gefluisterd woord. Van de oude heer Lorinot, van haar tante Philomène, van anderen met wie zij niet vertrouwelijk kon spreken, vernam zij de vraag of haar iets schortte, daar zij bedrukt scheen; hun belangstelling hinderde haar, doch zij antwoordde luchthartig. De dwang van het goede gezelschap tot onwaarheid begon haar te prikkelen. Zij wendde soms ongesteldheid voor om haar echtgenoot niet te vergezellen.
En zij zat een ganse middag alleen in haar kamer van blauw satijn, waarvan het ene venster uitzag op een hoek van de binnenhof, het andere op de straat. Haar gedachten waren vervuld van het gerucht der gesprekken, die zij de dag tevoren had gehoord; zij voelde de macht der omgeving, die haar dwong tot wat zij niet gekozen had, en wanneer zij rondzag naar de vier muren, werd zij bedroefd over haar verlatenheid. Zij zocht onder allen of er een was voor wie zij haar hart kon uitspreken, een die zij geheel haar vriend kon noemen. En als zij de aangezichten in haar verbeelding een voor een had aangezien, vond zij dat er niemand was dan Marion die zij waarlijk kon vertrouwen, maar over de innigste roerselen, die voor haarzelf nog verborgen waren, kon zij ook met de voedster niet spreken, die toch altijd het kind in haar zag. Tot het schemeruur toe bleef zij zitten met de handen gevouwen in de schoot luisterend naar de geluiden van spelende kinderen in de straat, van roepende kooplieden; tegen de tijd dat de lantaarns werden aangestoken, ging zij voor het venster staan om te wachten op de pasteibakker, wiens goedmoedige kreet zij altijd gaarne hoorde: Voilà le plaisir des dames! - door kinderstemmen onder de luifels herhaald. Dan staarde zij even met een glimlach over de daken, dan zag zij de wanden van haar zachte kamer aan en zuchtte. En zij begon te beseffen, dat de eenzaamheid waar geen dwang was om te praten, te buigen, te knikken, het beste was wat zij zoeken kon, die blauwe kamer werd de enige plek van haar vertrouwen.
Doch de heer Lorinot bracht haar de plichten van hun stand | |
| |
onder het oog, het was noodzakelijk dat zij niet al te ongeriefelijk van ongesteldheden leed en zich vertoonde gelijk het de echtgenote van een toekomstige procureur betaamde. Zij stond op, wierp haar werkmandje op de vloer en verliet de zaal.
Die avond verscheen zij ook aan het groot eremaal niet, daar zij hoofdpijn had. Eerst, terwijl de voorgerechten werden rondgediend, kwam haar tante Caroline Monyod bij haar zitten aan het bed, die aanstonds begon met vermaningen en raad, dat zij spoedig behoorde te leren de ongemakken van het grote leven in de stad te verdragen; zonder praal immers zou Lorinot nooit waarlijk du Fernay kunnen worden. De hoofdpijn belette haar aandachtig te luisteren. Later, onder het wildbraad, trad haar schoonzuster Isabelle, de vrouw van haar oudste broeder Philippe, wegens zijn huwelijk een groot heer in Versailles, in haar kamer, en zij sprak met het snerpend falsetto aan het eind van iedere zin, dat Rose-Angélique pijnlijk was aan het gehoor. Zij noemde het bespottelijk en burgerlijk aan hoofdpijn te lijden en ried haar de cavalier, wie de grilligheid gold, voortaan ook te nodigen, opdat niemand meer hoefde te gissen. Ook de Clairolles trad binnen, met opvallend krakende schoenen, vergezeld van Horace Favelart en Julien Lorinot, die de bonbons voor haar hadden medegebracht. Zij liepen heen en weder door de kamer, spraken hun meningen uit over de voorwerpen op de toilettafel en maakten boertige opmerkingen over de kwalen van jonge vrouwen. Toen de oude heer Bégnier zich nog bij hen gevoegd had en een lachende kring rondom zich gevormd, scheen het wel of dit vertrek het vrolijkste was in het ganse huis. Maar het meest ergerde Rose-Angélique de geveinsde belangstelling van haar echtgenoot, die, over haar nederbuigend, vroeg of zij zich thans beter gevoelde. En plotseling overmeesterde haar de drift; zij richtte zich op en gebood sprakeloos, met een gebaar, allen de kamer te verlaten. Eerst was het een geruis van verwondering, van verontschuldiging, dan hoorde zij buiten de deur onderdrukte lachjes, schrapen van kelen en verwijderend geschuifel van schoenen. Marion troostte haar niet strelende hand, stak de nachtkaars aan en deed de gordijnen toe.
Rose-Angélique bemerkte, dat ook zij die haar genegen waren, zelfs haar ooms Philippe en François en Eugénie, haar overtuigen wilden zich niet te verzetten tegen de gewoonten der samenleving. Zij voerden zulke verstandige redenen aan, dat zij,
| |
| |
die de grond van haar wederzin nauwelijks kende, niets wist te antwoorden. Haar echtgenoot had zekere plichten te vervullen, welke zij met hem behoorde te delen; zij had geen keuze, daar zij immers niet vergen kon, dat Lorinot, die nog geen veertig jaar was, zijn .ambt, zijn betrekkingen, zijn vrienden verliet en om harentwil zich zijn toekomst ontzegde. Het werd haar duidelijk gemaakt, dat het de invloed van haar naam was die hem moest helpen een hoge rang te verwerven, dat haar aanwezigheid in de gezelschappen hem de nodige luister verleende.
Bij Marion herhaalde zij al wat zij gehoord had en vroeg of zij daarvoor geboren was.
Zij deed haar plichten, zij ontving en bezocht met de nieuwste schakering van buiging of hoofdknik, zij zat te midden van bejaarde heren, luisterend naar hun rechtstermen, hun rad gesproken scherts, waarvan zij de bedoeling nauwelijks vermoeden kon. Maar vaak beving haar zo sterk de angst voor de snerpende stemgeluiden, dat zij opstond en haastig de aanwezigheid zocht van iemand die haar welgezind was. Na de nachtgebeden lag zij wakker met de behoefte om te schreien.
Soms ontwaakte zij met schrik uit verwarde dromen; haar hart klopte, het was haar of zij gevlucht was voor ontelbare grijnzende gelaten. Eens bezocht Eugénie haar, thans madame d'Aulnescour, die terwijl zij met haar geestigheid vertelde van dwaasheden die zij had bijgewoond, iemand nabootste en zo afgrijselijk haar mond vertrok, dat Rose-Angélique een kreet slaakte. Haar vriendin, ziende dat haar schrik echt was, nam haar in de armen en zeide, dat zij nu geen kind meer moest zijn, indien zij niet verdrukt wilde worden, want zoals zij ze getoond had waren zij allen, gepoederde duivels. Rose-Angélique, in koude bevreemding, maakte zich van haar los en kon niet antwoorden.
Van dat ogenblik zag zij telkenmaal op partijen van de gasten vooral de hoofden en wanneer zij ze langer aanstaarde verscheen op bijkans ieder gelaat de afschuwelijke trek om de mond, van bitterheid, wrevel, haat of pijn. De andere gelaten, die der jongeren meestal, aanschouwde zij eerst goed wanneer de ogen waren nedergeslagen en het masker alleen verborgen leed vertoonde. En in de mijmering van een stille avond deed zij de droeve ontdekking dat niemand van allen, die lachten en dansten, de schotels luidruchtig prezen en met overdreven toespra- | |
| |
ken dronken, indien zij hun waarheid verstaan had, gelukkig kon zijn. Toen weende zij, en zij werd zacht en vriendelijk jegens lieden wie zij tevoren nauwelijks haar hand ten kus had kunnen reiken. Zij hoorde ook de vertrouwelijkheid aan van een vrouw die in moeiten verkeerde, door een geval waarover niet gesproken mocht worden; zij poogde te helpen, schreef en ontving briefjes in het geheim; er werden haar knipoogjes gegeven en zij moest gefluisterde boodschappen overbrengen. Na een poze schenen dan degenen die zij had willen helpen haar af te weren, maar de uitdrukking op hun gelaat was even troebel gebleven. Uit al wat haar omringde had zij geleerd, dat het huwelijk niet de vereniging van twee gelukkige harten was en thans bemerkte zij, dat men ook in de betrekkingen, die geheim werden gehouden, het geluk niet vond.
Waarom kunnen zij niet allen gelukkig zijn? vroeg zij Marion.
Marion antwoordde: Ach, omdat zij allen iets anders willen dan goed voor hen is.
Rose-Angélique meende dat zij feesten en vermaken bedoelde, en zij zag niet in dat die niet goed konden zijn.
Met haar echtgenoot ging zij als colombine gekleed naar het maskeradebal in de Opéra. De kleurigheid van zonderlinge, zwierige klederen, van lampions, vlaggen en guirlandes, bekoorde haar, de muziek en de zang maakten haar vrolijk, zij wierp lustig confetti en danste met een vreemde. Alleen wenste zij dat de aangezichten niet bedekt waren, omdat zij geloofde dat daar de vreugde het schoonste straalde. Laat in de nacht, toen het feest luidruchtig en bandeloos werd, overvielen haar de teleurstellingen. Eerst, terwijl zij zich afzonderde achter de pilaren om iets aan haar kleding te schikken, zag zij een danseresje dat zich ongezien waande en een zakdoek voor de mond hield om een snik te bedwingen. Zij keerde snel terug naar de zaal en zocht haar echtgenoot. In de dansende woelende menigte werd zij aangesproken door een gemaskerde wiens stem zij herkende; hij vroeg haar hem te ontmoeten op een plaats die hij noemde. Toen zij niet antwoordde sloeg hij zijn arm om haar leest, naderde dichter tot haar oor en fluisterde enkele woorden zo afschuwelijk en onbeschaamd dat zij vluchtte en hulpeloos rondzag. Haar echtgenoot die haar vond vroeg waarom zij beefde, doch zij antwoordde slechts dat zij terstond naar | |
| |
huis wilde keren. Het was hem niet mogelijk haar te begeleiden daar hij nog een belangrijke afspraak had, hij bood echter aan de karos voor haar te doen komen. Hij zond een dienaar, geleidde haar naar de voorhal en liet haar alleen om naar zijn afspraak te gaan. Rose-Angélique voelde plotseling de vermoeienis in haar benen. En terwijl zij wachtte zag zij een vrouw komen die wankelde en soms stil moest staan. Nabij haar, toen de feestgangster weder stilstond, viel het masker een weinig af en zij herkende in het doodsbedroefd gelaat haar zuster Germaine, die zij sedert een jaar niet gezien had. Sprakeloos bleven zij te zamen tot de karos werd afgeroepen, sprakeloos zaten zij naast elkander te kijken naar de schemerige straat waar slechts weinig mensen gingen, nachtbrakers, vroege werklieden, vrouwen met manden. En thuis, nadat zij haar zuster in de blauwe kamer bij zich op de sofa had doen nederzitten, vroeg zij haar toch eindelijk te zeggen wat haar verdriet was, hoe zij in Parijs kwam. Toen legde Germaine het hoofd aan haar schouder en begon te snikken, eerst zacht, dan hevig en diep, tot Rose-Angélique zonder woorden het verdriet verstond en met haar schreide. Marion vond hen toen met de betraande wangen aan elkander. In de namiddag, toen na haar rust Germaine verteld had hoe een avontuur dat zij de liefde noemde haar gedreven had de grote reis van Rouen naar Parijs te doen, hoe zij op het bal alle hoop had verloren en thans niet terug durfde te keren, moest Marion iets bedenken om de heer Lorinot het onverwacht bezoek van madame Leroux Derville aan te kondigen.
Rose-Angélique zag terwijl zij gekapt werd in de spiegel haar voedster aan en vroeg: Zijn het waarlijk de feesten die het ongeluk brengen?
O, niet de feesten, antwoordde zij, maar wat men er zoekt.
De liefde?
Neen, mijn kindje, maar wat men er voor houdt.
Zij bleef haar plichten vervullen, doch duidelijker dan tevoren zag zij de grijns op de aangezichten. En soms, wanneer zij zich plotseling zeer vermoeid gevoelde, bleef zij in haar kamer met de zachte duisternis en zocht in haar gedachten naar iets liefs uit vroegere tijd om aan te denken, de dartele dagen in het klooster of de koele ruimte van la Rousseraye. Na zulk een verpozing in eenzaamheid verscheen zij ongepoederd aan de maaltijd, omdat | |
| |
zij in de spiegel de zuivere blos op haar wangen had gezien en die niet verbergen kon.
Haar schoonzuster Florine Lorinot, een bescheiden en tenger meisje, bracht haar de verkwikking der natuurlijkheid van het hart. Deze jongste dochter was een oorzaak van onenigheid tussen de oude Lorinot en zijn echtgenote: de vader wist dat hij gemakkelijk een aanzienlijke naam voor haar kon vinden, de moeder echter, telkenmaal wanneer er sprake was van een aanzoek vertederd door haar smeken, wilde haar niet tot een huwelijk brengen tegen haar wil. Rose-Angélique had haar eens een briefje zien verliezen, Florine had gebloosd en toen haar geheim toevertrouwd; zij beminde een jonkman die door haar ouders gewis te ver beneden haar geacht zou worden, ofschoon hij thans reeds zelf een winkel bezat. Zij konden elkander alleen op straat of in de kerk in het voorbijgaan ontmoeten. Rose-Angélique sprak er haar voedster over, en toen Marion op onderzoek was uitgegaan en terugkwam met geestdriftige lof van de jonge man die, hoewel coiffeur, veel aangenamer en beleefder was dan menig heer die zij in de salons zag, maakten zij een afspraak om Florine te verrassen. Zij zonden haar een briefje om een nieuwe coiffure te komen zien. En toen Florine de bevallig opgestapelde vlechten bewonderd had, de fijn gegolfde lokjes in de hals en de keurige poedering, mocht zij de meester die dit gewrocht had zelf aanschouwen. Na de verbazing en de vrolijkheid verzocht Marion haar meesteres mede te gaan voor een huiselijke bezigheid.
De coiffeur, Jean Dirix, kwam twee ochtenden in de week. Hij was een forse man die ondanks de reukwerken en de strijkages van zijn beroep, de frankheid van het landvolk in het noorden behouden had. Rose-Angélique liet hem rustig met het kapsel begaan, en hij, dankbaar voor haar hulp en haar minzaamheid, vertelde haar alles van zijn eenvoudige lotgevallen, ginder in zijn dorp en hier in de stad, en de opmerkingen die hij maakte kwamen zo oprecht uit het hart, dat zij met hem spreken kon zoals zij enkel met haar voedster deed.
Zij zag de tegenstelling tussen Florine en haar minnaar en de anderen: dezen die streefden naar dingen welke met rijkdom, aanzien of slinksheid waren te winnen, die alle gevoeligheid verstaken om niet bespottelijk te zijn en die slechts lachten om | |
| |
wat geestig werd genoemd, genen die spraken zoals een kind spreekt en leefden naar de vormen welke zij bij ingeving kenden. Met Eugénie had zij lange gesprekken over de zeden van hun stand, en zij bemerkte dat het de vriendin was die, schijnbaar sterk, niet anders dan bittere meningen had om zichzelf en haar omgeving te verontschuldigen, terwijl zij slechts met zachte afkeuring vroeg waarom alles zo moest zijn.
Zij zat ook in de stilte van haar kamer met een gedachte die zij niet eerlijk durfde aan te zien. Wat Florine weigerde, keer op keer, had zij gedaan. Maar Florine was geschonken wat zij derfde, en had daarin haar kracht gevonden. En als zij deze wending zocht voelde zij dat in de gloed op haar wangen schaamte was. Dan staarde zij slechts uit het venster naar de modderige straat, de bedekte lucht.
Wanneer zij ontwaakte zag zij moedeloos de kwelling van de lange holle dag tegemoet; zij antwoordde onverschillig op de vraag welk kleed zij wenste. Wijder strekte zich haar eenzaamheid, het was of zij dwalend ging over een grauwe vlakte naar een onbekend doel, of de ruwe stemgeluiden uit nevelen tot haar kwamen. De innigheid die zij soms zoeken moest om niet te schreien, vond zij in een lach of een wens van het minnend paar, dat in haar kamer op de sofa zat.
Jean Dirix bracht haar een geschenk, een sijsje in een kooitje met helder blinkende koperen tralies. Zij zat lange pozen te kijken naar het vogeltje hoe het wipte van het stokje naar het bakje en terug, hoe het dan zeer zacht, een hoog geluidje kweelde. Een zacht gekweel hoorde zij in haar ziel, een fijne toon die niets beduidde dat zij zou kunnen noemen, en slechts herinnerde aan iets dat ver was. Dan mijmerde zij en zag wel een beeld van iets dat lang geleden voorbij was gegaan, dan vroeg zij zich wat haar nog wachten kon. Het was vaag en schemerig rondom, maar ook voelde zij een gewisse bescherming over haar, en dan dacht zij aan de brief die zij bewaarde, de wens voor geluk, waaraan zij ook nu nog geloofde. Het vogeltje kweelde en zweeg of het luisterde naar zichzelf, Rose-Angélique herinnerde zich een gelaat zoals zij het gezien had in zonlicht onder lovers. Een tederheid, zacht als de eerste warmte der lente, vervulde haar hart, waar een vraag steeg die zij niet durfde te verstaan.
Rustig ging zij door eetzaal en salons, met een stille glimlach luisterde zij naar gesprekken die ver van haar bleven. Men acht- | |
| |
te Lorinot benijdenswaardig om de zedigheid en de eenvoud zijner jonge vrouw. Voor Rose-Angéligue was de liefste plek haar stille kamer waar het sijsje zijn geluidjes maakte en waar zij zich veilig voelde in een onbekende belofte.
|
|