IV
En stille dagen volgden, toen het loof geelde in het park, toen de winterzon vroeg achter de kale bomen onderging. Rose-Angélique talmde lang in bed nadat zij geroepen was en na de middagmaaltijd zonderde zij zich in haar kamer af met een boek, maar zij las niet, zij zat slechts stil met soms een gedachte aan iets onbelangrijks, een zakdoek die zij verloren had of iets dat zij vergeten had in een brief te schrijven. Gedempt zweefde de galm van de torenklok tot haar oren en zacht klonken haar de woorden, die met genegenheid werden gesproken door Marion en haar zusters.
Het was haar of al wat haar omringde vervuld was van een rustige liefelijkheid die langzaam naderde.
Doch na Kerstmis werd de rust verstoord. Zij had bemerkt dat haar vader, wanneer hij een brief had ontvangen, tot haar spreken wilde en het uitstelde, tot hij eindelijk op een morgen, glimlachend en in sierlijke zinnen, zeide dat voor haar en Germaine de tijd was gekomen voor de plichten des levens; zij zouden terugkeren naar Parijs, ditmaal als gasten bij hun tante madame Favelart, om de toebereidselen voor hun huwelijk te maken. Na de hartklopping en de blos zag Rose-Angélique in haar verwarde gedachten de beelden der mensen die zij daarginder ontmoet had, vage, verre beelden of zij niet werkelijk bestonden, maar als schimmen bewogen, soms slechts als een gebaar of een houding. Het hinderde haar, want zij wilde aan de mensen denken zoals zij waren, daar zij immers weldra onder hen moest leven.
Bij het kiezen en pakken der klederen bleef haar geest in de nevelen gehuld, haar gedachten werden door veel onbegrepen dingen bewogen, maar de gebeurtenissen besefte zij niet.
Zij kwamen in Parijs, in het hoge donkere huis van hun tante Philomène Favelart, waar ook de ongehuwde tante Marie Denise woonde, beiden bejaard; de kinderen Favelart hadden alle drie reeds eigen gezinnen. Van die eerste dag, een koude dag van wind en hagelbuien, voelde Rose-Angélique, dat zij dieper in