| |
| |
| |
Zeventiende hoofdstuk
In het licht der zon had zij de schoonheid van haar lichaam geheel gezien en haar ziel wachtte in de grote vraag waarom de geliefde van die schoonheid gevloden was. Zij erkende de schuld, de trouweloosheid der zinnen, maar de klare hemel, het gerucht der menigte toen zij in de glorie reed hadden haar getoond dat geen kleine schuld de grote waarheid deren kon. De schuld was beleden en vergeven, waarom dan wilde zijn liefde niet zien dat haar hart hem smetteloos behoorde, waarom bovenal was hij gevloden van wat zo volmaakt gevormd was dat alle ogen bewonderden. De enige van haar verlangen, de enige wie ieder deel van haar lichaam was toegewijd, schuwde haar. Zij liet zoeken en zij liet vragen waar hij kon zijn, en zij verwachtte dat hij gewis tot haar terug zou keren, zij kon niet geloven dat hij voorgoed was heengegaan.
Maar de afleidingen, de behagelijkheden en verlokkingen, die van morgen tot avond haar naderden van alle kant, deden haar vergeten en stilden het ongeduld van het wachten. Edele heren van het leger kwamen met knechten die geschenken droegen, balen met de zeldzaamste weefsels, vazen met oosterse reukwerken gevuld, maar sieraden en kostbaarheden schonk zij aan de vele vriendinnen die, haar gulheid kennend, haar omfladderden, en de gunst van haar gezelschap aan de dis of op een rijtocht hield zij voor de hoffelijkste of de schoonste man. Het huis op Pizzo Merlo verkreeg die zomer onder de vreemde heren een faam van keurige genoegens die nergens anders te vinden waren. Reeds na de maaltijd kwamen zij er om elkander of bekende vrouwen te ontmoeten, om gesprekken of liederen te horen waar krijgslieden niet aan gewoon zijn. De warme avonden vergingen met luitspel en lonken, met wijn en confituren en bevallige vleierij, en wanneer Dianora eindelijk alleen was in de stilte van de nacht en de zucht voelde zwellen in haar borst, vielen soms de tranen wel, maar zij vloeiden niet uit droefenis alleen, er was ook ergernis en bittere grief. Zij begon te beseffen dat zij verlaten was niet om haar schuldige daad,
| |
| |
want zij wist dat zijn liefde die vergeten kon, maar omdat zij te klein werd geacht, omdat een al te streng oordeel de wereldse neigingen gebreken noemde en de gebreken zwaarder telde dan haar liefde. En zij begon haar kracht weder te voelen en na de tranen rees de trots in haar, zij kon van hem geen minachting verdragen. Toen Sciarra kwam om te zeggen dat hij hem nergens in de stad gevonden had, antwoordde zij dat zij niet meer zoeken wilde. Het was gekrenkte trots, het was toorn die in haar wangen gloeide.
En guller werd zij in het gezelschap, vrijer en luider klonk haar lach en schertsend antwoord, koeler nam zij de geschenken aan en kwistiger deed zij ze weg. Wie haar prees waar velen het horen konden, die zag haar met de glans van haar ogen, de tinteling van haar gelaat, de fierheid van haar gestalte waarlijk allen die bij haar stonden overtreffen. Voor de strelende lof schonk zij haar gunsten zo gewillig dat Argentina haar vaak vermanen moest. Zij echter bemerkte niet hoe soms een heer haar bejegende of zij van lagere afkomst was of behoorde tot de vrouwen die niet meer geteld worden dan de waarde van wat luttel goud. En steeds begeriger zocht zij de roes van genietingen, steeds wufter scheen zij tot zij bij de vriendinnen de naam kreeg van de losbandigste onder hen allen, maar geen wist wat zij verborgen droeg behalve Argentina, de trouwe beschermster die eenmaal zichzelf verwondde toen zij haar het dolkmes uit de hand moest wringen.
Het was een vroege morgen, Dianora had zich gebaad, met zalven en reukwerk verzorgd, zij stond voor de zilveren Spiegel waar fel het licht in flikkerde, zij staarde in haar blankheid en tederste schaduwen. Dan herinnerde zij zich hoe de avond tevoren in een hoek der kamer de naam van Landro was gefluisterd, ook herinnerde zij zich hoe zij geschreid had in een droom die zij niet meer wist, zij zag in de Spiegel hoe afschuwelijk haar mond zich tot een snik vertrok. De handen wanhopig wringend vroeg zij waarom haar onthouden werd wat de hemel haar als een recht gegeven had. Argentina hoorde de kreet, zij kwam haastig binnen en kon de hand met de dolk nog grijpen.
Die gedachte aan haar recht begon haar te beheersen. Zij voelde zich gezond in de zwellende begeerten en sterk in de behoeften, en groot en glanzend voelde zij zich in de streling der lusten. Wanneer zij uit de kerk kwam waar zij gebeden had | |
| |
voor Landro, smekend dat de lieve Maagd de hardheid van hem weg mocht nemen, liep zij langzaam door de straat, recht voor zich ziend te midden van veler blikken, en het behagen verwarmde haar. Onder de blakende zomerzon vervulde haar een geluk dat zij zo geschapen was en de kracht van haar zinnen gaf haar het fier besef dat zij recht had op voldoening en verzadiging. Haar schone vorm was gelijk al het schoon der aarde uit de goddelijke adem voortgekomen opdat het leven een lust zou zijn, de dorst was haar gegeven om gelest te worden, en om de heerlijkheden van het bestaan te genieten dreef de behoefte haar naar alle vreugden van het heden. Indien zij met zo grote begeerte geboren was kon geen wet, geen gebod, geen zede goed zijn die haar een natuurlijk recht onthouden wilde. En indien hij met wie haar ziel verlangde verenigd naar de aardse zaligheid te gaan, naar het allerliefste dat voor mensen te vinden is, indien hij haar versmaadde en ontweek, had zij het recht voor haar ledige boezem te nemen wat het toeval bood. Zij wist wel dat er altijd verdriet zou zijn om de smaad, en wrangheid in de kus die slechts haar lippen begeerden, maar haar trots wilde het een vergeten en de drift van het bloed wilde het ander niet kennen.
Aan het eind van zulk gemijmer zat zij met een zucht en met een traan die zij vallen liet voor wat geweest was of had kunnen zijn, en het was haar wil dat de stem van Landro niet meer in haar hart zou fluisteren.
Zij nam het geld dat haar rijkelijk geschonken werd, de kooplieden brachten hun duurste kostbaarheden naar Pizzo Merlo. Albasten vazen stonden er met paarlen die eenmaal een godinnebeeld in het oosten hadden versierd, er lagen op de vloer kunstig gesneden cameeën eenmaal door keizers van Byzantium gedragen, de klederen van Moors brokaat of Chinese zijde, zwaar van gouden lovers, de ivoren flesjes met amber, kruiden en oliën vulden iedere hoek der kamer. De vriendinnen vonden er de fijnste suikerwerken bij hun kout en scherts, de geurigste muskadel om de ogen weer te doen schitteren, de koelste lafenis voor hun vermoeide lippen.
Toch waren er dagen dat zij zich opsloot en niemand wilde zien, dat zij Argentina die haar spijs en versnapering kwam brengen zwijgend van zich weerde. Dan schreide zij over haar verlatenheid en riep zij de hemel aan haar te straffen voor al het kwaad. En haar mond fluisterde tedere woorden of hij bij haar | |
| |
was met zijn arm over haar schouders. Maar als het stil werd in het vertrek en zij begreep dat haar berouw en tranen nutteloos waren, als zij in de spiegel haar gezwollen ogen zag, voelde zij weer hoe zij gekrenkt was en vernederd, en zij rees met een zacht verwijt aan de afwezige. Dan kwam zij weer beneden in de behagelijkheid van scherts, muziek en wijn, en in de bedwelming vergat zij het schrijnend wee. Uit behoefte nam zij wat zij begeerde, maar voor de nooddruft van het hart die niet geholpen werd, zocht zij meer en steeds meer dan bevrediging alleen, zij verzon buitensporigheden en achtte geen vermoeienis.
Die zomer begon de pest weer in de stad. Een edelman die haar behaagd had stierf, zij koos een ander. Maar toen het leger aftrok en de Orsini wederkeerden, de verwanten van Fragnano die zij duchtte daar hij immers om harentwil verslagen was, vroeg zij de vriendin een huis te zoeken in Isola, en zij ging er heen met andere vrouwen die voor de geschuwde kwaal beveiligd wilden zijn. Daar, waar de zachte hand van Argentina haar niet terughield, gaf zij zich roekeloos over aan onmatigheden die de anderen verbluften, zij kende niet meer wie of hoe of wat. Taddeo kwam er met zijn vrienden, de nachten werden zo wild van drinkgelagen en uitspattingen dat het schandelijk gerucht ervan in de stad van mond tot mond ging. En toen in het heetst van het seizoen Dianora door de moeraskoortsen te bed moest liggen, fluisterden de vriendinnen verschrikt te zamen, zij ontvluchtten haar allen tegelijk, vrezend dat de straf des hemels voor de lasterlijke zonden ook hen zou treffen. Ook de brassers, die van krankheid hoorden en geen zorg kenden dan voor de pest, vermeden het huis.
Zij lag alleen, vele dagen, zich voedend met wat een vrouw van het land haar toevallig bracht, en om de angsten van de eenzaamheid te verdrijven bedwelmde zij zich met wijn. In september, toen het keizerlijk leger wederkeerde, herkende een der edelen haar en uit mededogen gelastte hij zijn knechts haar op een baar naar de stad te dragen.
Bij Argentina herstelde zij dra, maar, met de spiegel in de hand, staarde zij vaak naar de vloer en een doffe toon die zij nooit gehoord had klonk in haar stem, zij wist wel dat het niet de zwakte of de vermoeienis van het lichaam was die haar neerslachtig maakte, maar een wanhoop die zij nog niet be- | |
| |
greep. Zij had gezien hoe nutteloos de vergetelheid was waarin zij leefde. Het genot dat zij haar recht noemde bleef verre van haar zo slechts een geringe krankheid haar nederlegde, de trots van haar schoonheid moest haar smaad worden indien een koorts haar vermagerde, en de mensen met wie zij haar vermaken zocht, de vrienden en vriendinnen, zouden haar schuwen zodra haar ogenblik voorbij was. Wat dan, wanneer zij alles had genomen wat zij nodig had, wanneer de hete kracht in haar verflauwde en verviel? Met ledige handen zou zij moeten bidden en hij zou vragen wat zij gedaan had met wat hem toebehoorde. Boven alle nietigheden van wanhoop die voorbij was en ellende die niemand had gezien zou de liefde blijven, maar de blijdschap die in haar leefde zou zij hem onthouden hebben. En plotseling openden haar ogen en zag zij dat waar zij over mijmerde reeds waarheid werd, de blankste lusten van haar jeugd had zij verspild met genot nu lang vergeten, de blijdschap kwijnde en de eerste sluiers die het aardse leven eenmaal hullen daalden reeds. Wanneer hij te morgen terugkeerde zouden haar ogen niet kunnen glanzen gelijk zij glansden in de lente van Giocosa en in haar wang zou de gloed niet meer tintelen die hij smachtend had aangeschouwd. Zij wilde niet schreien, zij wilde wat zij nog goeds bezat wel bewaren.
Die winter leefde zij rustig met haar kind en Argentina, slechts een enkele vertrouwde kwam in de stille kamer op Pizzo Merlo. De uiterste kracht had zij voor die beheersing nodig, want de dagen waren lang en in de lange ledige uren kwelden de eentonige gedachten. Een waas van dromen en staren, van tranen die weerhouden werden glansde voor haar ogen, een matte bleekheid lag op haar wangen en haar lippen waren strak gesloten. Zij hield Nannina veel op haar knieën, met een droeve lach.
Bij het carnaval deed zij voor het eerst weder een sierlijk kleed aan om de zotternijen en de spelen te gaan zien. Zij bemerkte toen hoe mager zij was geworden en op straat, wanneer een bekende op haar toetrad, moest zij telkenmaal de uitroepen van verbazing horen. Er was minachting in de blikken der vrouwen, onverschilligheid in die der jonge edelen.
Toen, op een morgen na snikken en geklaag, rees zij hartstochtelijk op, zij kon de schoonheid en de vreugde van de wereld waar de brandende dorst om riep niet voorbij laten gaan,
| |
| |
zij schreeuwde het uit dat de jeugd die nog in volle bloei moest komen haar recht wilde hebben, geen kwaal en geen verderf kon erger zijn dan de hopeloze verlatenheid. Indien het wrede lot zo beschikte dat zij hem in dit leven niet meer mocht toebehoren kon zij niet anders dan berusten, maar het vuur zou blijven branden en gevaarlijk worden zo zij het te zeer bedwong. Zij achtte Argentina's lieve raad noch zuchten, zij verzorgde en tooide zich en ging weer met de glinstering der begeerte tot de uitbundigsten, de wildsten der vriendinnen.
Zij meende dat het laster was die de fortuin had doen keren, want haar vormen, haar bevalligheid en heldere lach had zij weldra teruggewonnen, en haar toonde de spiegel het donker in haar ogen niet dat door de lichtzinnigen angstig werd geschuwd, noch sprak Argentina, die het wist, ervan dat het soms slechts één enkele bloesem is die de jeugd zalig maakt en dat al de bloei die volgt vergeefs kan zijn. Landro die uit haar ogen had gestraald, hij was het die haar zo recht, zo blinkend, zo schoon gemaakt had dat alle ogen haar begeerden, en zijn geest was het, tronend in haar binnenste, die voor haar de heerlijke gloed over al het aardse had gelegd. Nu hij haar verlaten had, nu zij niet meer hoopte was zij een vrouw te midden van andere vrouwen, wedijverend om hun rechten op genot of dagelijks brood. De droefheid van haar ziel, verlaten en zonder geloof, boog haar neder tot haar val.
Vaak zat zij alleen bij feest of schouwspel, hoe zij ook trachtte te behagen. Wanneer de anderen naar huis often maaltijd waren gegaan met de jonge, de edele, de hoofse heren, met de schitterendste der vriendinnen, liep zij met een gering man door de straten waar zij meende niet gezien te worden. Soms kwam een stadswacht dreigend en vloekend aan de deur of zij er een uit Ripa was. De ongeziene zorgen van Argentina bedekten veel van haar schamelheid, maar wanneer een der genoten, die een jaar tevoren haar geschenken had aangenomen, haar smadelijk had gekrenkt, zat zij stil, zeer stil bij haar kind. En zij bedacht dat zij toch eenmaal de rijkste van allen was geweest.
|
|