| |
| |
| |
Twaalfde hoofdstuk
Zij had van ser Colombe het verhaal gehoord hoe Taddeo en zijn vriend mishandeld waren, hoe zijn dochter in koortsen lag, hij had haar niet verweten, maar bitter geklaagd dat de zedeloosheid waarin Della Rena haar had grootgebracht de oorzaak van al dit leed was, en hij had haar met de hand gewezen heen te gaan van de deur.
Er tintelde in haar een rijk gevoel nu zij wist wat hij gedaan had, zij wachtte dat hij komen zoude in een tedere behoefte om hem te liefkozen met haar trotse vreugde. En na twee dagen zonder hem te zien vroeg zij de eigenaar Bonanni om raad. Hij haalde de schouders op daar hij niet durfde zeggen wat hij vreesde, en hij vergezelde haar naar het paleis van de bargello, hij ging alleen om bij de scherprechter na te vragen, maar niemand wist hem iets te zeggen. Zij zocht Sciarra in de werkplaats en vertelde hem haar angsten, de meester die erbij kwam staan beloofde dat hij Landro bevrijden zoude om hem aan de schoonste vrouw terug te schenken. Tevergeefs echter wachtte zij de lange dagen, telkenmaal moest zij horen dat niemand zeggen kon in welke kerker hij gevangen was. Onrustig liep zij met het kind rondom het huis, zij riep soms snikkend of er niemand was die haar helpen kon, en als zij in de duisternis de eenzaamheid van de avond niet meer verdragen kon, liep zij haastig uit en dwaalde door straat na straat wenend over eigen schuld en over haar verlatenheid in de grote stad. Maar eindelijk kwam Sciarra met goede tijding dat de kardinaal Landro, die tot zijn staat behoorde, voor zijn eigen rechtspraak had opgeëist en hem tot boete in zijn paleis, waar hij veilig was, gevangen hield. Sciarra gaf haar geld en maande haar tot geduld.
Bevrijd van de benauwenis zat zij lusteloos, met tranen van zwakheid, dagenlang voor het venster, zichzelf al het leed verwijtend.
Toen kwam Argentina en vond haar in die bedroefdheid. Zij was een vrouw die veel bemind had, veel liefde had zien voorbijgaan, die het geluk niet meer verwachten kon, doch er zon- | |
| |
der hoop te inniger naar uitzag. En daar zij vond hoe Dianora rijp was voor wat zijzelf gedroomd had, koesterde zij haar om in haar liefde voort te dromen. Maar eerst moest zij de tranen drogen, het moede hoofd aan haar borst laten rusten en troosten dat de geliefde immers spoedig weer moest keren waar het verlangen hem riep en hem dreef. Dianora, die zoveel dagen de stem van het hart niet gehoord had, liet zich warmen in de zusterlijke goedheid en kreeg de glimlach van het behagen weer.
Het was een onaanzienlijk huis waar Argentina woonde aan de hoek van de Pizzo Merlo, met een lage deur en twee tralievensters boven. Binnen echter in de duistere kamers blonk de weelde in voorname luister, getuigend van Argentina's afkomst en haar hoge vrienden. Er werd gezegd dat zij in het Napolitaanse was geboren en dat haar vader daar regeerde, anderen zeiden dat zij zelf niet wist van een vader die eenmaal de tiara droeg. De kamer waar zij zat, met Moors goudleder behangen, had een waranda omslingerd van rode rozen, de muren van de binnenhof waren tot boven toe begroeid. Daar hoorde zij al wat Dianora dacht, al haar hoop en twijfel, zij hoorde soms in woorden die onbewust gesproken werden de heimelijke roerselen, dezelfde zucht die ook haar hart naar de uitersten der liefde trok, die zij geleerd had te dulden zonder hoop. Wanneer zij de volle schoonheid aanzag maakte wel de weemoed over eigen gevallen jeugd haar stil, maar Dianora bezat een gave die zij zonder afgunst immer had bewonderd, de welige lust der zinnen; het verheugde haar te zien hoe de jonge vriendin van een reukwerk de geur genoot, hoe de kleur van haar ogen dieper werd wanneer zij met de hand over een schoon brokaat voer, hoe zij met verborgen innigheid speelde met een vrucht of een bloem. Er leefde in de luid klinkende lach die plots helderheid aan de kamer gaf zulk een ruime sterke vreugde van de wereld dat Argentina de onschuld van haar kindertijd wederzag en medelachte zoals zij sedert lang niet had gedaan.
Iedere dag zon zij wat zij haar liefs kon bieden, een vermaak, een geschenk, een onverwachte verblijding, en daar Dianora allengs minder van verdriet over de afwezige sprak, zweeg ook zij daarvan. Van de bezoekers die gewoon waren te komen werden slechts weinige ontvangen, oudere vriendinnen, vrouwen van wie zelden werd gesproken, en enkele wellevende jonge- | |
| |
liedendie zich in dit huis niet anders gedroegen dan aan het hof van een eerwaardig heer.
De eerste keer dat de neven Corso en Fragnano Orsini kwamen was het een stille zwoele avond, de geur der rozen zweefde de duistere kamer binnen waar slechts één lichtje brandde voor het beeld der Heilige Maagd. Argentina lag in de kussens te luisteren naar de liederen die de jongste zong; Dianora voelde hoe de ander, die zwijgend voor zich staarde, alleen aan haar dacht, zij wist de eerste stonde al dat haar bekoring hem gevangen had. En toen hij eindelijk sprak hoorde zij in zijn stem een verre smeltende toon die haar ontroerde.
Met een gemoed vol vaag gemurmel keerde zij huiswaarts, de nacht was stil, zeer stil en drukkend rondom haar, aan de hemel trilde slechts een enkele zwakke ster. Het blaffen van een hond verschrikte haar zo dat zij beefde, en toen zij de deur achter zich gesloten had beving haar een angst gelijk zij nimmer had gehad, zij voelde in de stem die zij gehoord had een dreigend onheil, en in een diepe zucht riep zij om Landro. Behagelijk echter ontwaakte zij in de morgen, de frisse regen ruiste voor het venster. En zij tuurde wat de dagen brengen zouden, en zij mijmerde van die jonkman Fragnano, wat het zijn zou als hij sprak.
Die middag, in de lachende vertrouwelijkheid met Argentina, wachtte haar hart. Maar hij kwam niet. En de volgende dag was het alleen Corso die hen onderhield. En ofschoon ongeduld haar prikkelde en zij zich ergerde dat zij iets gewacht had, voelde zij zich verlicht dat de ander niet gekomen was. Vele brieven schreef zij aan Landro, vragend wanneer de kardinaal hem vrij zou laten, zij wilde met hem heengaan uit de stad en aan het meer van Bracciano het geluk weer zoeken, zij smeekte hem aan haar eenzaamheid te denken.
Eenmaal zat zij met Fragnano alleen op de waranda. Hij sprak veel zonder haar aan te zien en zij wenste dat Argentina komen mocht om haar te verlossen van de onrust.
Toen volgden dagen dat zij inkeerde tot zichzelf. Indien zij waakte om trouw aan de waarheid van haar hart te blijven, had zij immers niets te vrezen van wat niet anders dan een begoocheling der dwalende neigingen was, indien zij slechts luisterde naar de stem van Landro, die uit de lieve herinnering in haar boezem fluisterde, kon zij vergeten de verdwazing en het leed | |
| |
van die ene zomernacht, en de gevaren zouden voorbijgaan van haar armen, immer open maar voor hem alleen.
En in de duisternis, waar koel gemurmel van water ritselde, hief zij haar koude handen tot het aangezicht dat zich over haar boog, het verlangen smeekte om lafenis, de ziel smeekte hoger om ontferming voor het geweten. Er was verdediging noch berouw over de kus terwijl Fragnano haar medevoerde, zij bekende zichzelve dat hij in haar liefde was binnengeslopen.
Na die eerste nacht klaagde in het donkerst van haar hart een verlatene om wat zij had verloren, een jeugd waarin vol frisse knoppen de enige onvergankelijke zekerheid had gebloeid. Indien de zuchten die haar ontvloden onbeteugeld konden gaan, waar dan moest zij de ster zoeken om haar te leiden? Indien de liefde zich deelde, wie kon zij toebehoren? De droefheid zonk tot op de grond van haar gedachte, dieper werd de klank van haar stem en over haar glimlach bleef de schaduw.
Het was om de koestering van de troost of van het vergeten dat zij weder medeging, maar toen zij die niet vond gaf zij zich over, en ofschoon zij begreep dat het een waan moest zijn wilde zij geloven in de waarheid dat het haar recht was te beminnen zo haar hart verkoos. Zij verschool zich in verontschuldigingen en redenen: de bloem om te bloeien vroeg niet naar wie of wat, de liefde had geen grens of wet. Maar de angsten stilden, de gedachten zwegen toen zij eenmaal had toegestemd dat Fragnano haar medevoerde naar een huis dat hij bezat in de omtrek van Isola. Het kind gaf zij in de hoede der oude lieden.
Nu zwelgde zij in de weelde van de zon der dagen, van de nachtelijke ruimten, en in haar ogen brandde een doffe gloed. Wel wist zij dat er pijn sluimerde in de wellust van geen enkele band te voelen, maar zij kon niet denken, al de kussen moest zij ontvangen die op haar lippen vielen.
Fragnano, in de oorlogen gegroeid, was een driftig, sterk man, gewoon te gebieden en voldoening te vinden voor iedere gril; hij zag niet de ogen aan en kende de bewondering niet, noch boeide hem de tedere bedoeling van het kleed, het waren enkel de vormen die zijn lust verwekten en, naakt, ongetooid, hem immer meer ontstaken. En trots verhief zich Dianora tegen zijn geweld, en zijn hartstocht ontmoette haar vuriger, maar edeler kracht. Zij wist dat een andere liefde hoger heerste over | |
| |
haar, maar in de warmte van haar leden voelde zij de zekerheid dat ook de strijd der zinnen door de liefde werd gevoerd.
De heetste maand van het jaar gloeide over heuvelen en akkers en iedere dag, wanneer westwaarts de zon in de luister van gele nevels daalde, verschenen snel over de oostelijke toppen de onweerswolken, de windvlagen rukten aan de eenzame populieren, de bliksems schoten door het duister. De nachten waren zwaar van de reuk van geschroeide grond en welkend loof. En vermoeid van het genot van de overvolle dag lagen zij op de vloer voor het raam, zich lavend aan de zwoelten die binnenvielen, het rommelen in de verte klonk voor de ongestilde vragen in Dianora als muziek die haar rust schonk en verdoofde.
Maar door de sluiers der vergetelheid flitsten scherpe herinneringen op en vaak, wanneer zij, na veel omarming onbevredigd, in grauwe gedachteloosheid had gestaard, richtten zich haar blikken weer naar de weg die zij gekomen was. En eenmaal had zij de hardheid van zijn hand gevoeld, de kille glans in zijn oogappel gezien, en eenmaal, terwijl hij sliep, was zij van zijn vreemdheid teruggeweken, met een verlichting voor haar borst. In de droom had zij toen een geluid gehoord dat haar riep en bij het ontwaken moest zij schreien door een gedachte aan haar kind. Zij wenste dat zij nimmer de vlaag die haar overvallen had met de naam van liefde had genoemd, want hoe de begeerte haar ook bezeten had of bezitten mocht, bij het moede einde der kussen bleef altijd de behoefte aan de eeuwig onuitsprekelijke tederheid waarvoor zij te klein, te zwak gebleken was. Toen zij besefte dat zij Landro, wiens beeld plotseling in haar hart begon te schitteren, beroofd had, sloeg zij zich in het gelaat, en zij rees en spuwde toen Fragnano haar lachend tot zich riep.
Zij aarzelde niet, zij zeide dat zij tot Landro en haar kind terug moest keren. En toen hij opstaande haar in zijn armen nam weerde zij hem af en barstte in wanhopig schreien, want zij ervoer dat door het lichaam, ofschoon zij zo helder had gezien welke macht zij toebehoorde, onder de beroering der vreemde handen de gevreesde siddering was gegaan. Met een moeite die haar de adem benam wrong zij zich los, zichzelf verafschuwend. Zij durfde hem niet aanzien noch horen naar zijn stem, zij haastte zich om uit de verleidingen heen te komen.
De zon straalde over de weg, over de akkers waar het gele | |
| |
graan door de winden lag neergeslagen, over de wijnstokken op de glooiingen waar reeds vele bladeren dorden, het warme stof steeg in wolken op waar zij zwijgend naast elkander reden. Dianora berekende dat de lange tijd die zij in vergetelheid had doorgebracht niet meer dan tien dagen had geduurd, tien luttele dagen voor het eindeloos tal dat volgen zou met zoeken en onzekerheid, met berouw en de immer wederkerende onlesbare begeerte. Zij voelde dat zij de man naast haar haten kon om zijn lach en zijn zelfzucht, dat zij hem haten moest dat hij, enkel nemend het genoegen van een ogenblik, het ogenblik niet zo groot gemaakt had dat er geen ledigheid op volgen kon. Maar door de tranen die voor haar ogen vloeiden begon zij te zien wat zij soms vrezend had vermoed: alles wat leefde op de aarde kon zij haar mond geven en alles kon zij nemen aan haar borst, maar alles moest haar eenmaal koud ontvallen voor zij er genoeg van had omdat zij in niets de laatste zoetheid vinden kon dan in één alleen. Geen oog dat haar glinsterend aanzag zou verzadiging geven, geen stem waarin de strelende belofte zong zou haar tot vreugde voeren, geen kus op haar lippen blijven zo er niet in leefde de geest die zij gezien had, ginder onder de blanke boom in de lentenacht van Giocosa. Armzalig was de wereld die niet beminde zoals zij, die zij nochtans beminde. Haar tranen vielen voor Landro, hem die haar de vreugde gaf, hem wie haar ziel behoorde, hem moesten haar dwalende zinnen vlieden. Voor de poort San Pelegrino steeg zij af en zij liet Fragnano haar tranen drogen en haar handen en lippen kussen, stil met een glimlach.
Thuis overstelpte haar het kind met zijn kreetjes en zijn lachjes. Maar één slechts kon haar uit de droefheid heffen en verlichten, en daar hij niet kwam en zij vreesde dat de nacht bij het slapend kind haar al te lang zou kwellen, ging zij tot Argentina om bij haar te klagen en te rusten. Zij hoefde niet veel te zeggen, Argentina koesterde haar met warme handen en met tranen die opnieuw vloeiden uit de eigen onbegrepen droefenissen van weleer, zij legde haar op het bed en drukte haar in haar armen, met de ongesproken innigheid voor een die leed zoals zij geleden had. De geur van deze liefde was nieuw voor Dianora, zachter, lichter dan zij ooit gekend had, het was of de weemoed die er vaag in fluisterde van iets dat niet kan zijn haar beter laafde dan alle lusten; roerloos lag zij in het duister, gestreeld van de adem der vriendin.
| |
| |
De morgen daarna werd het troostbehoevend hart weder diep beroerd. Zij vond een briefje van Landro: ‘Hoe is het dat ik geen antwoord krijg? Schrijf toch, ik wil je horen daar ik niet komen kan.’
Aan de borst van Argentina snikte zij, en als zijn beeld voor haar verscheen en zij zijn ogen zag richtte zij zich op en hief haar lippen, maar zij verschrok en verborg zich in de kussens, zij hoorde de stem van een ander, vleiend, spottend, gebiedend. En wanneer zij uit de sluimer vermoeid ontwaakte peinsde zij hoe zij overwinnen kon om weer zuiver voor hem op te staan, in haar ziel murmelde het verlangen om de hemelse waarheid te zien.
Maar zij kon niet wachten, zij wilde terug gelijk zij was tot hem die zij trouw moest zijn.
|
|