| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
‘Hoor mij aan, vriend, geef je moeite om te begrijpen en leer van mij. Het is niet tot mijn eigen voordeel dat ik spreek, maar mijn menslievendheid kan niet verdragen dat een brave hals al te veel bedot wordt, voor een broeder moet men ook iets over hebben en wie weet, misschien stroomt hetzelfde bloed door onze aderen, je hebt wel gehoord dat de guit die zich mogelijk terecht mijn vader het noemen slordig was wat betrof het ontstaan van zijn nageslacht. Maar luister. Toen ik voor het eerst in Bologna kwam was ik zo onnozel als het lam van de goede herder, dat heel wel Landro had kunnen heten. Ik was, om het pittig uit te drukken het geloof zelf, ofschoon ik toen al gezet begon te worden. Wanneer bijvoorbeeld de hozenmaker mij verzekerd had mij de nieuwe hozen die ik besteld had - ik herinner ze mij als het schattigst kledingstuk dat ik ooit bezeten heb, roomkleurig waren zij, met een voering voor de heupen van een verleidelijk blauw - wanneer hij mij gezworen had ze mij op de dinsdag, voor de middag, thuis te bezorgen, dan geloofde ik en zat onbezorgd voor het open raam te zingen terwijl ik wachtte. Wanneer ik dan, omdat ik immers de gade van een zekere geleerde, die je ook gekend hebt, niet kon laten wachten, eindelijk mijn oude aan moest doen, die in wijn- en olievlekken spraken van mijn kwistigheid, dan was het waarlijk de schuld niet van die schelm, die hozenmaker, meen ik, zo de dag nog naar wens verging. Wanneer bijvoorbeeld een vriend, die zich door de heiligste banden aan mij verbonden voelde, beloofd had alles duidelijk te herhalen wat in de leerzaal werd verteld, zodat ik bij het verhoren mijn naam van een verstandig leerling hoog kon houden, dan bleef ik rustig weg, omdat het vermakelijker was naar het hanengevecht te gaan of onze honden om het hardst te laten lopen. Stipo, dat weet je, het begaafdste dier van zijn dagen, won geregeld en bracht mij veel duiten in de zak. Maar wanneer ik dan ontdekte dat die ware vriend, met een hoofd dom van walgelijke drankjes, zelf bij de wedstrijd stond te brassen, en ik dus de kans liep weer | |
| |
berispt te worden door een leraar die toch al bezwaren tegen rnij had, zie, dan begon de twijfel aan de wereldorde. Het zijn kleinigheden, teleurstellingen die ieder ondervindt, de een minder, de ander meer, maar de een leert uit één letter meer dan de ander uit een heel boek. En ik had niet veel nodig om op een morgen op te staan en te zeggen: het is genoeg, ik verdraag die behandeling niet. Wie geschapen is om later met een stralenkrans om het hoofd in een kerk te worden afgebeeld, mag zich om die schone toekomst te bereiken erop toeleggen onaangename dingen te ervaren, maar de jonkman Taddeo is voor een ander doel voortgebracht. Ik heb een begeerte naar de werkelijkheid gekregen en mijn begrip is niet groot genoeg om twee werkelijkheden aan te nemen, een kenbare en een onkenbare, ik begeer alleen de werkelijkheid die ik aan den lijve voelen kan. En evenals de gelovige liever niet aan akelige dingen gelooft, maar aan een hemel, mooi en welingericht, vol engelen die het aanzien waard zijn, zo vind ik het vanzelfsprekend dat mij alleen aangenaamheden overkomen. Ik zeg niet dat hozenmaker en vriend mijn geloof vernietigd hebben, neen, eerder is het onder hun ruwe behandeling buitensporig gegroeid. Ik geloof aan alles, maar bij voorkeur aan wat mij behaagt. Ik geloof aan zwart, ik geloof aan wit, en ik draag liever blauw; ik geloof aan bonen, ik geloof aan rapen, maar ik heb een zwak voor lever, goed bruin gebakken, met spek en uitjes, of voor een mals piepkuiken, als het kan twee, met jonge latuw. De bonen bewaar ik voor de toekomst, met het piepkuiken houd ik mij voor het heden bezig. Wat weet ik van de toekomst? Wat weet jij ervan? Je smacht maar en je staart naar morgen, en morgen doe je hetzelfde, een beetje bleker en suffer. Ziehier, man, de kostbare waarheid die ik je schenk en waarvoor je mij zegenen zult lang nadat ik als de grootste der legeraanvoerders tot stof ben teruggekeerd: neem, geniet het heden. Het ogenblik is zo mooi, zo kort of zo lang als je wilt. Voor mij, terloops gezegd, is het altijd kort, behalve als ik moet wachten. Neen, luister, de moraal van mijn onderwijs moet nog volgen. Je zou niet geloven dat ik een aangename nacht heb doorgebracht met een grootje van meer dan zestig jaren, ofschoon ik brandde voor een teder meisje dat ik verrassen wilde. Ik zou de jongedochter wel willen kennen die zo goed bewaakt wordt, dat ik geen middel kan vinden om een woordje | |
| |
met haar te spreken, dacht ik gisteren en trok eropuit. Het huis hoog, de deur gesloten, de vensters klein, en dan de nachtwacht waar je op letten moet. Maar de voorzienigheid had mij oude kleren aangetrokken en tegen het huis een gootpijp aangelegd, niet al te geriefelijk, moet ik zeggen, ze mocht wel eens nagezien worden. De weg leidde tot het allerhoogste voor ik een venster vond dat openging. Daar werd ik vriendelijk ontvangen door een vrouw die, naar de tast te oordelen, ongeveer de leeftijd had die ik noemde. Natuurlijk bood ik aan haar morgen al het goud te geven dat ik bezit als zij mij bij haar meesteresje wilde brengen, maar zij kon niet zwichten voor die verleiding, want het meesteresje was die eigen ochtend als gelukkige bruid uit het huis geleid, een buitenkansje voor die bruidegom. Wat te doen op zo'n ogenblik? Weer naar beneden klimmen, bij wijze van lichaamsoefening, met de kans om mijn nek te breken en opgepakt te worden bovendien? Heeft men mij daarvoor opgevoed? De gastvrouw, toen ik haar mijn geval had blootgelegd, bood aan het leger met haar te delen. Ik sliep beter dan ik gedacht had te zullen slapen, en vanmorgen bracht de vrome ziel mij een goed ontbijt dat ik anders gemist zou hebben, dus een buitenkansje voor mij. Hier is de moraal, mijn vriend: als je over een halve eeuw niet smachten wilt naar wat je op je twintigste niet hebt gedurfd, als je morgen niet bij een grootje slapen wilt, zoek dan je heil in het levend ogenbhk van nu. Waarom sluip je hier anders iedere dag in de duistere hoeken? Mijn oom Venturi heeft de bedoeling de schone van Giocosa tot mijn tante te bevorderen, en hij is rijk genoeg om soms over de dag van morgen te gebieden. Het heden is nog vrij, waarom zou Landro het niet nemen? Is er één zedenleraar die in ernst de minnarij veroordeelt? Wat mij betreft, als je je in stilte met mijn tante verbindt zal ik je gaarne in stilte oom noemen. Maar doe het snel, morgen is mijn oom Venturi je te slim. En in ruil voor die goede raad verwacht ik een vriendendienst: breng mij in het huis van Colombe, de notaris, ik heb vanmorgen, op straat, zijn dochter innig liefgekregen, een meisje waar een prins om kwijnen zou.’
Landro die, terwijl hij toehoorde, een boomtak van de bladeren had ontdaan en geschild, schreed zonder een woord te zeggen op hem toe met de stok opgeheven. Taddeo Ricci zag zijn bedoeling en week achteruit.
| |
| |
‘Als ik tijd had zou ik een rede over de ondank houden. Ik ben behendig, dapper en sterk, maar aangezien je vermoedelijk sterker bent zal ik een vermoedelijke nederlaag vermijden. Kijk hoe ik lopen kan, zonder wrok, mijn jongen.’
En door Landro achtervolgd snelde hij het pad af in de richting van de poort van Giocosa, waar hij veilig was.
Iedere ochtend had Landro daar in de omgeving gedwaald, soms ook door de bosschages binnen de muur, en de laatste dagen had hij de meisjes niet meer gezien. Dan legde hij zich neder in de schaduw, starend naar de tintelende hemel, vermoeid van het rusteloos wachten. In het denken aan het werk dat hij had achtergelaten zocht hij de allengs machtiger wordende droefheid te overwinnen. Een geur die rondom hem zweefde bracht een warme herinnering, zaligheden die hij niet kende waarden langs hem, en met kloppend hart, met gloeiend aangezicht luisterde hij wat de liefde tot hem spreken zou. En hij fluisterde de naam Dianora met al de verscheidenheden van het verlangen, tot de droefheid hem plotseling overrompelde en hij snikkend zijn hoofd tegen de aarde drukte. Hij wist dat hij de dag dat hij haar gezien had vergeten moest en dat het dwaasheid was te zuchten om een vrouw, die spoedig misschien hem zou vergeten, maar ook wist hij zeker dat de dagen die komen zouden met al wat zij brengen mochten ledig zouden zijn. De hoop echter verlichtte telkenmaal zijn zoekende gedachten en toonde hem vele middelen om haar te ontmoeten en om te verwerven wat hij zich niet voorstelde, maar waar het ongeduld om riep. Het waren middelen buitensporig of onnozel, onuitvoerbaar. De tussenkomst van Bianca had hij niet meer, tot de broeders Palla en Braccio te gaan, die zijn vader hadden beledigd, zou betekenen met hen te vechten. Toen had hij Taddeo, de schoolkameraad, gezocht, daar hij dagelijks gast was in het huis Della Rena, en die had hem enkel zijn grove zotheden geantwoord. Het scheen waar te zijn dat het huwelijk met Venturi werd voorbereid.
En Landro, gevoelend dat het de grootste tijd van zijn leven werd, waarin hij het liefst geluk kon winnen of verliezen, hoorde in zichzelf een stem van radeloosheid. Hij vloekte en verachtte zichzelf, dat hij om een vrouw de ganse dag dwaas door velden en tuinen zwierf, hij bad de hemel vergiffenis, dat hij zijn geluk had gevloekt.
| |
| |
En toen hij Taddeo weder ontmoette, die hem lustig tegentrad, het hij zich willig door hem medevoeren naar de herberg Paradiso, en hij hoorde hem aan onder het lommer der eiken, tevreden tenminste één te zien die kort tevoren in haar aanwezigheid had gestaan. De gouden wijn fonkelde vóór hem, de warme morgen koesterde hem. Taddeo lachte en sprak: ‘Ser Colombe is al zonder je hulp mijn beste vriend geworden. De onschuldige man is verzot op die oude flesjes en potjes die de werklieden bij het graven vinden, ik heb hem er een keurig stel van gegeven voor zijn verzameling, hij kreeg bijna tranen van dankbaarheid. En Chiarissima heeft de sierlijkste handjes van heel Toscane. Maar dat is een andere zaak. Ik toon je alleen wat de levenskunst vermag. Mijn vader hield mij altijd voor de deugd te betrachten, die de kunst is, zei hij, van goed te leven. Een glorierijke toekomst wacht mij, want ik mag mij nu al een virtuoos noemen, op deze tedere leeftijd. Maar genoeg gebluft. Laat ik je eerst onthalen op die confituren die de roem zijn van Paradiso, en dan, zweer dat je mij niet aan zult raken als je hebt gehoord. Dianora heeft mij doorgrond en gezien dat ik in mijn wezen een koppelaar ben. Voor mij is het een vermaak mijn oom een loer te draaien, ik houd niet van hem en dat komt omdat zijn benen niet recht zijn of omdat hij een schavuit is en te vrijpostig met de vrouwen. Kort en goed, zij heeft mij gevraagd je te zeggen dat zij je spreken wil, over een zaak die een belangrijke grootte kan krijgen, denk ik. Hier, in dit briefje staat te lezen waar en wanneer. Houd je daaraan, waag je vooral niet binnen Giocosa, de broers zijn wel niet zo sterk, maar veel slimmer dan jij, en het zou je niets geven ook, want de schat wordt streng bewaakt sedert men de dief heeft gezien. Ik heb met je te doen, kameraad, ik versta de liefde. Tot gistermorgen toe heb ik met popjes gespeeld, nu is het uit met lachen, nu brandt mij de dorst naar meer,
altijd meer. Ja, ik moet gaan. Vergeet het niet, gebruik het ogenblik, en de rest.’
Dianora schreef dat zij hem verwachtte op een afgelegen plaats, morgenavond. Met een licht hoofd en benen die dansen wilden liep hij langs de weg, hij wist nu wat hij wel eerder had geweten, maar niet zo zeker; zij hadden elkander alleen in het bijzijn van Lionella ontmoet en nimmer iets uitgesproken, ofschoon hij in het nederslaan harer ogen, in het nijgen van haar hoofd, in de klank van haar stem vooral bespeurd had wat hij | |
| |
hoopte; dit briefje nu, haar wens hem te zien was het heerlijk bewijs. Hij wilde het aan een ieder zeggen, hij wilde zijn vader smeken tot Della Rena te gaan, want als het ook haar geluk was zou immers haar vader niet anders willen.
En zijn vreugde werd luid toen hij binnen de poort van San Gallo komende Fra Pieruccio zag, die hartelijk ontroerd hem in zijn armen sloot. De broeder, oud geworden, sprak met zachtere stem dan voorheen, hem vragend naar zijn leren en zijn werk, en zij hadden nog geen honderd schreden gelopen of Landro had hem verteld van de vreugde die over hem straalde, van de twist ook tussen de beide vaders, van het schrikbeeld dat zij, wier naam zacht van zijn lippen viel, een ander zou toebehoren.
Zij gingen langzaam door de stille buurten, arm in arm, tot zij weer buiten de poort kwamen, en daar Pieruccio rusten wilde zetten zij zich neder in het prieel van dezelfde herberg Paradiso die Landro een uur tevoren had verlaten. Landro zweeg nu omdat hij aan het beloofde uur dacht, maar dan, zich herinnerend dat de vreugde hem ontnomen kon worden, vroeg hij raad, of zijn goede vriend hem niet helpen kon. De broeder trachtte hem te troosten.
‘Wat heb je aan wijsheid die de moeilijkheden van het dagelijks leven niet verlicht? Wat heb je eraan of ik zeg dat ik wel de weg zou weten voor mijzelf? Ik heb altijd gedacht dat God, die in ieder hart woont, gehoorzaamd moet worden en dat het onze plicht is de wil van God zuiver te verstaan. Hier zijn drie mensen in wie de eeuwige adem werkt, zij, Landro en een andere man. In haar en in Landro is de wil gelijk, naar zichzelf genegen, in de ander is hij eenzaam en onvruchtbaar. De natuur wil dat twee die elkaar beminnen zich verenigen, niet twee die niet elkander zoeken, en wie niet doet naar de natuur, dat is het maaksel waarin de maker heerst, die doet verkeerd. Dat is een mening naar je zin. Maar hoe? Denk eraan, jongen, wie vreugde zoekt vindt een lege schijn, alleen de goede daad is onze krachten waard. Of er een doel is waarvoor wij leven weten wij niet, wij moeten alleen zuiver doen wat in ons is. De tekening die ik gisteren heb gemaakt heeft nu niet meer haar eerste waarde voor het allerheiligste hierbinnen, maar het tekenen heeft mij goed gedaan, ik heb het scheppend vuur vrij laten branden. Als een meisje mij nodig was zou ik haar niet nemen | |
| |
enkel om de vreugde haar te hebben, maar omdat ik meende goed te doen, voor haar, voor mij, voor de wereld, voor God. Zie nu, wat heb je aan al die woorden als anderen, die de natuur niet volgen of haar in zichzelf verdorven hebben, je verbieden? Ik heb altijd mijn best gedaan om Gods wil te kennen en ik zou er veel van weten als niet de gang van de wereld anders was geweest dan wat ik meende te verstaan. Maar in het dagelijks leven ziet men vaak dat men niet altijd wijs handelen kan. Misschien is het voor die bloemen, waarvan wij denken dat zij zuiver leven, evenzo. Toch moeten wij blijven streven naar het rechte dat God in ons verlangt. Als het waar is dat jij en dat meisje te zamen horen, doe dan je best. Maar wees zeker dat het waar is, vergissingen in de liefde worden vreselijk gestraft. Ja, ik zie dat licht wel onder je wimpers, daar geloof ik aan, en als het de eerste keer is dat je die warmte voelt houd je haar voor de waarheid. Rustig, Landro, laten wij zien of wij rust voor je kunnen vinden. Kom mee, ik weet een heerlijk vrouwenbeeld van Ghirlandajo, en vertel mij dan of zij schoner is dan dat beeld. Blond is het mooiste, het blond van koren dat pas begint te rijpen, op een vroege junidag. Van de ogen is het de kleur niet, ik heb ze gezien blauw als een meer onder de hete zon, grijs als de zilveren nevels van de lenteregen, bruin zoals kastanjes uit de bolster springen, of zoals de borst van sommige vogeltjes. Maar het is de glans, de gloed, het waas. Neen, het is ook dat niet. Kom, je weet beter dan ik wat een paar ogen schoner dan alles maakt, zeg het mij, dan kan ik weten of je ze waard bent.’
Zij zaten de ganse middag voor de muurschilderingen in het koor van Santa Maria Novella, waar Landro, ofschoon hij ze kende sedert hij een jongen was, nieuwe heerlijkheden ontdekte, verbaasd hoe al waar hij naar zag veel groter was dan hij geweten had. Bij iedere schoonheid die hij aanwees hoorde hij diep in zichzelf een galmend geluid, en toen onverwachts zijn lippen de naam van Dianora fluisterden viel hij schreiend aan Fra Pieruccio's borst. De broeder leidde hem voor een altaar waar zij knielden, de een dankte voor de goedheid waaruit de heilige adem geboren wordt, en de jonkman lag in innig luisteren.
Die avond ging Fra Pieruccio naar het huis van Della Rena.
|
|