| |
| |
| |
Der liefde bloesems
| |
| |
Eerste hoofdstuk
De klaarheid der grote dagen glansde nog in de stad Florence na, doch reeds viel de schemer van grauwe tijden over zuchten en klachten en lauwe wrevel, over twijfel en moedeloosheid, verborgen lusten en gruwelen der mensen. Een vreemde geest dwaalde reeds in de straten waar de stenen hersteld noch gereinigd werden, want er schreden geen vorstelijke voeten meer, waar niet gebouwd werd, want kerken en woningen waren al te ruim, waar weinig gerucht uit de winkels kwam, want het koopvolk keerde niet weer. Het was de stemming van vermoeienis en willoosheid die er lag na het heerlijk feest dat onder Lorenzo was gevierd. De geleerden, de bouwmeesters en kunstenaars waren naar Rome of buiten het land getrokken, de rijkste burgers wachtten in ballingschap, vrijwillig of gedwongen, de wisseling der kansen, slechts de magere menigte leefde er ontevreden en lijdzaam met haar dagelijkse taak. Des ochtends op het marktplein, bij het loven en bieden tussen vrouwen van de stad en vrouwen van het land, werd onder de toeschouwende gezellen het wakker vernuft nog gehoord, sprankelend in bevallige spot en in de luid gelach verwekkende kwinkslag; des avonds langs de Arno-kaden of in verlaten buurten klonk wel uit smachtende kelen de zang die verrukt boven alle zorgen uitgaat. In de raad ook verrezen nog mannen om te getuigen van de oude fierheid en van moed tegen de dreigende verdrukking. Dit waren nagalmen van de hoogtijd die voorbij was.
Maar of ook de geestdrift en de felle haat waren uitgedoofd, de vijandschap loerde gevaarlijker in het verborgen nu de strijd van oude en nieuwe begeerten ten einde ging. Voorheen, toen de stad met zichzelve leefde besloten binnen haar muren, hield één band allen te zamen, thans, nu alle steden zich voor elkander openden en gelijke gezindheden zich in breder stromen te verenigen zochten, scheidden wie zich niet waarlijk verwant meer gevoelden. Uit de veelheid der partijen hadden twee zich tot de machten verheven tussen welke beslist moest worden.
| |
| |
De namen en de leuzen waren dooreengemengd, vrijheid, recht en welvaart heetten de geloften die de ene en de andere droegen, en nochtans hadden tegengestelde begeerten de harten verdeeld in kampen verder dan ooit van elkander verwijderd. En niet republiek of heerschappij van enkelen was het die de tweedracht onverzoenlijk gemaakt had, maar een beter goed, uit dieper zucht geboren en tot onzienlijke toekomst reikend.
Er waren twee geslachten, die, bij de heugenis der levenden nog verbonden door bloed, door vriendschap en gelijk belang, in deze dagen tot vijanden waren geworden, omdat het een uit zijn wezen haatte waar het ander al zijn heil van wachtte. En beide wisten dat de vonk zou uitslaan om de strijd te ontsteken, en beide hielden zich gereed. Maar Della Rena scheen de sterkste met zijn zoons en zijn dochter, die zoals hij met de groeiende stroom geloofden, en Ordelmonti stond alleen voor de denkbeelden die verzwonden, want zijn zoon was uitgetogen met ziel en lichaam beide, en zeldzaam waren wie de oude zeden en rechten met hem verdedigden.
En aldus was de aanvang van de strijd, die de jongeren te strijden zouden hebben.
Spina Venturi, een der rijksten van het gilde der groothandelaren, had zijn gade Isotta, nauwelijks zestien jaren, die een dochter was van ser Donato delle Colombe, in zijn kapel in San Felice ten grave gelegd. Onder de menigte die de statige stoet voorbij had zien gaan waren vreemde dingen gefluisterd: de vierde vrouw was deze die Venturi verloor en de anderen, even jong als zij, waren even plotseling gestorven; ook gingen er duistere geruchten over het huis, dat enkel kleine vensters aan de hoogste verdieping had en waar slechts twee oude vrouwen het dienstwerk deden. Diezelfde avond nu kwam ser Colombe bij zijn vriend messer Riccovero Ordelmonti, de rechter, die in dezelfde straat woonde bij San Firenze, en toonde hem een brief van zijn dochter die hij op zonderlinge wijs ontvangen had; het waren woorden van angst en droeve gelatenheid, kort voor het verscheiden bij haar welvaren nog geschreven, waarin haar vader verstond wat hij niet uit dorst spreken. Messer Ordelmonti onderzocht die brief een lange poos in zijn gedachten. Dan bekende hij zijn wantrouwen jegens Venturi, wiens zeden zij immers verafschuwden reeds in de jaren hunner jeugd; maar hoezeer hij hem ook in staat achtte | |
| |
tot de ergste misdaad, hoezeer hij ook geneigd was tot verdenking, zijn oordeel kon in de brief geen reden van aanklacht vinden. Colombe, een zachtmoedig man en droef gestemd, nam getroost de raad om zijn verlies als een beproeving van de hemel te aanvaarden en niet zijn gemoed met onrechtvaardige argwaan te verbitteren. Met een zucht ging hij heen, doch met de ogen helder opgeslagen.
Ordelmonti bemerkte dat de brief vergeten was blijven liggen op de tafel en las hem nogmaals. Toen peinsde hij voor het open venster van de binnenhof, en hij besefte dat hij wel gedaan had. Door heimelijke berichten hem in zijn ambt toegekomen wist hij dat Venturi een vorige gade mishandeld had, en ook zij had voor haar eind om hulp gebeden op dezelfde wijs als Colombes dochter geschreven had in haar brief; bewijs had men niet, en de aard der mishandelingen waarvan hij had gehoord was van een schandelijkheid zo onuitsprekelijk dat Ordelmonti het genadig oordeelde zijn vriend in onwetendheid te laten. Ook begreep hij dat het moeilijk zou zijn om Venturi te bewaken, daar hij in grote gunst stond bij de vrienden van kardinaal Giulio die kort tevoren in Rome de hoogste waardigheid verworven had; noch durfde hij, nu in deze tijd de trouwsten weifelden wie zij dienen zouden, met de heren van de raad te overleggen.
De derde dag na de plechtigheid in San Felice werd hij verbaasd en zeer geërgerd. Het vroege voorjaar kwam over de stad met nieuwe zonneschijn en zachte winden uit het zuiden. Ordelmonti, die geen lusthuis op het land bezat, genoot de natuur in zijn kleine hof, waar aan de muur vele potten met zorgzaam gekweekte bloemen stonden, en licht als het leven der planten was zijn mijmering. In zijn aandacht hoorde hij zelfs zijn dienaar niet toen deze Spina Venturi voor hem leidde, zodat hij eerst bij de begroeting zijn hoofd ophief. Hij toonde echter zijn verbazing niet, doch voerde hem hoffelijk mede naar zijn zaal. In de tijd toen zij genoten waren, dat was toen de stad, van de heerschappij van Piero Medici verlost, in geestdrift leefde voor vroomheid en recht, had messer Ordelmonti de ander voor een veinzer leren kennen, die in het verborgen deed wat ieder eerzaam man verachtte, en zij hadden getwist en nimmermeer gesproken. Nu kwam Venturi en reikte hem de hand, die hij echter niet nemen wilde voor hij hem had aangehoord.
| |
| |
Na vele fraaie woorden die de wens naar verzoening en welwillendheid uitspraken, na enkele redenen ook waarom hij geen rouw bedrijven kon, stond hij op en deed in bevallige vorm de rechter het verzoek hun beider huizen te verbinden door hem zijn enige dochter Constanza tot gade te schenken. Ordelmonti rees, rood van gramschap uit zulk een mond de naam van zijn jongste kind te horen, en voor hij zich beheersen kon ontviel hem een grievende belediging, die de glimlach op het gelaat van Venturi verbleken deed. Zij wisselden woord noch groet meer, maar ofschoon het ongesproken was wist de een wat de ander innerlijk gezworen had toen hij vertrok.
Doch Ordelmonti achtte het niet daar hij niet vreesde, en na korte tijd dacht hij aan het aanzoek slechts als een onbeschaamde dwaasheid, zelfs vergat hij Spina Venturi in de zorgen van zijn ambt.
Te dier tijde gebeurde het dat ser Colombe een groot geding had dat thans, nadat een ander rechter geen vonnis had kunnen geven, door de balie ten onderzoek aan messer Riccovero Ordelmonti werd onderworpen. Het gold een groot bedrag aan geld dat Colombe ter betaling vorderde van Della Rena de bankier in Santa Croce, die, indien hij zulk bedrag geheel betalen moest, wellicht tot nooddruft vervallen zou. Ofschoon hij, vroeger trouw aan hem verknocht, thans in onmin met de rechter leefde, zo zij dachten wegens verschil van mening over het bestuur der stad, in waarheid echter wijl de een het nieuw geloof aan de grootheid van de mens aanhing en de ander het geloof in God alleen, had hij nochtans zozeer vertrouwen in zijn smetteloze eerlijkheid dat hij gaarne van hem het oordeel over zijn zaak aanvaardde. Van zijn kant droeg Ordelmonti hem wel een goede gezindheid toe uit vroeger dagen nagebleven, doch immer ergerde hij zich aan hem, aan zijn praalzucht en aan zijn spotzucht, bovenal aan zijn verraad jegens de republiek. En er was sedert lange jaren tussen hen geen omgang meer geweest.
De rechter hoorde beide partijen en nadat hij met zijn raadslieden de rekeningen en bescheiden nauwkeurig had onderzocht vond hij klaar en zonder twijfel dat Colombe toekwam wat hij eiste. Het was een rustige morgen in de grote rechtszaal van de Signoria, de heren hadden geen andere zaak meer dan deze te behandelen. Andrea della Rena, een donker, bleek man | |
| |
trad van zijn recht bewust naar voren met zijn zoons Palla en Braccio, allen in hun weelderige nieuwerwetse dracht. Gelijk van oudsher gewoonte was ontblootte de rechter zijn hoofd, vouwde zijn handen en bad de hemel zijn verstand te verlichten, doch slechts Colombe stemde met het amen aan het einde in; dan, met uitvoerige verklaring, sprak hij het vonnis dat de bankier gebood het geld te betalen. Della Rena schrok en schoot in hevige toorn, hij sloeg met beide vuisten op de tafel, in tranen zwerend dat hij het wreken zoude, en ook zijn zoons, hoewel zij vreesden hem op strafbare wijze te beledigen, riepen de rechter hun driestheid toe. De wachters van de zaal verwijderden hen, rustig en lachend, want zij wisten wel dat de toorn van wie met ongelijk werden heengezonden niets was dan een hete damp die vervlucht, en de rechter sprak het dankgebed en groette de andere heren.
In de middag reeds werd het geld betaald. Toen bemerkte Ordelmonti dat zijn beslissing zijn voormalige vriend zozeer getroffen had dat hij hulp had moeten zoeken bij de rijke Spina Venturi, en hij overwoog of het zijn plicht was hem te waarschuwen zonder de sluwerd openlijk aan te klagen. Want ofschoon Della Rena een driftig man was had hij nimmer ernstig met hem getwist en de wrok die hij na het vonnis wellicht verwekt had mocht hem niet beletten een groot kwaad te voorkomen.
Op een zondag kort daarna, toen hij de deur van San Marco uitkwam waar hij gebeden had, zag hij Della Rena die voor hem liep, en hij ging tot hem en nodigde hem tot een wandeling buiten de poort om rustig met hem te spreken. Zij gingen zwijgend tot zij buiten waren. De zon scheen warm op de stoffige weg, de lucht was vrolijk van het veelvuldig geluid der klokken. In de schaduw der kastanjes begon Ordelmonti dan te spreken, voorzichtig zijn woorden zoekend, van de zeden die in die dagen zo verontreinigd waren dat de stad veracht werd en beschimpt door de vreemdelingen, van de lasterlijke ontucht die door aanzienlijken onder bescherming van het gezag straffeloos bedreven werd, over het algemeen verval sedert de mensen dezer landen meenden dat genot het beste doel is; dan sprak hij hoopvol van de kentering die hij al naderen zag en van de plicht der vaders om het leven hunner kinderen in zuiverheid te houden. En tot een voorbeeld noemde hij een zekere | |
| |
koopman die zijn dochters naar een klooster over de Alpen had gezonden om ze voor besmetting van geest en lichaam te behoeden. Toen vroeg Della Rena hem duidelijk te zeggen waar hij op doelde. Hij stond stil en maande hem in oprechtheid voorzichtig te zijn met de vrienden die hij koos, hij aarzelde niet, maar noemde de naam Venturi. Het antwoord kwam eerst in een bitter lachje dat het een vriend was die voor hem gekozen had, maar dan plotseling viel hij heftig uit met vervloeking en verwijt dat hij Ordelmonti het ongeluk te danken had, terwijl zijn hand omhoog stiet met de flikkerende dolk, en Ordelmonti strekte zijn arm uit ter verdediging en gaf aldus onwillens de eerste slag. Zij vielen worstelend op de grond. Mannen snelden schreeuwend toe om het gevecht te zien waar het stof opwarrelde, maar zij moesten ze scheiden want de een was ongewapend en de ander in razernij, en toen zij ze hadden losgerukt herkenden zij de rechter messer Ordelmonti die hevig bloedde en niet op kon staan. Enige ambachtslieden die hem genegen waren vielen toen woedend op Della Rena aan zodat hij zich nauwelijks weren kon en spoedig, deerlijk geslagen, met gescheurde klederen weg moest lopen, met joelende hoon achter hem.
De rechter, wiens arm bij de schouder diep gewond was, werd naar de arts gedragen en nadat hij verbonden was brachten dezelfde mannen hem naar zijn huis terug, waar zijn kleine dochter Constanza jammerlijk begon te schreien. Hij lag zeer stil dagenlang, de arts bezocht hem dikwerf daar de wonde gevaarlijk was; zwaarmoedige gepeinzen bedrukten hem nu hij duidelijk inzag dat hij de vijandschap niet af kon wenden. Na een tijd begon hij te herstellen van de verzwakking, maar zijn zwaarmoedigheid verergerde toen hij bemerkte dat hij zijn arm niet meer bewegen kon zodat aldus om een nietige twist, een misverstand, het werk tot een ellendig einde kwam en het kind zijn bescherming ontberen moest, die het thans meer dan voorheen behoeven zoude. Hij riep zijn vriend Colombe tot zich en overlegde met hem. Dan verzocht hij hem een brief te schrijven aan zijn zoon in Rome om zijn leertijd af te breken en spoedig terug te keren, want hij had het voornemen hem in zijn gilde te doen treden. En toen de brief verzonden was, voelde hij zich gerust, hij nam zijn dochtertje mede naar de zonneschijn in de kleine hof en leerde haar van de planten en de geurige bloemen.
|
|