Later voerde Brangeene hem in de kemmenade.
Vanwaar die ring? sprak Isolde.
Van heer Tristan, die krank ligt en u bidt te komen om hem te helen.
Houd uw bark zeilree voor morgen bij de dag, voer mij snel over de zee.
Waarheen, vrouwe, zo haastig? vroeg Marke aan de poort.
Naar die koopman op zijn schip, sprak zij, hij heeft een kleinood dat mij zegen brengt.
De zeilen klapperden aan de mast, het vaartuig danste van ongeduld. En als Isolde met haar getrouwe binnen was werd het roer gekeerd, de zeilen zwollen en het schuim spatte voor de boeg.
Gezwind, golven, rept u, bruist de muziek van mijn hart, snel wind, slaat in de zeilen, uw gieren is zoet voor mijn verlangen. Eenmaal toen de zee ons droeg welfde de tijd zonder einde boven ons, maar nu Tristan wacht bid ik dat de uren nederstorten.
De tijd hoorde, de machtige wolken uit het westen opgesprongen wierpen hun duisternis van de einder uit, de wind sloeg de zee tot grauwe reven zodat de baren brulden in de verte, wolken en water te zamen slingerden het vaartuig voort. De zeelieden, aan de touwen vastgeklemd, riepen hun heiligen aan, maar de vrouwe Isolde, recht en lichtend in de glorie van het wapperend goud om haar hoofd, gebood de storm te haasten en lonkte tegen het schuim dat haar omving.
Maar zelfs voor de zielsgebeden van Isolde kon de tijd de wet niet breken, hij herstelde zich opdat zijn uren de sterveling zouden bedelen naar de rechte maat. Dit moge de verontschuldiging zijn voor wat een gril scheen, dat zo de mens te veel neemt of te weinig, een ander te weinig of te veel hem gegeven wordt. De maat voor Tristan en Isolde lag in geen ander dan het enkele uur waarop het vaartuig de haven van Karke moest binnenvallen.
De storm verzwond, de wolken vloden achter hun bleke sluiers. Een zilveren hemel, een regenboog, een murmelende zee hoorden het smeken der vrouwe Isolde niet. Drie lange dagen bad zij roer en zeilen haar te helpen, terwijl de zeelieden voor haar tuurden naar wind en kust.
Iedere dag liet Tristan zich op zijn leger dragen in de schaduw