onbewust zoekend naar één ogenblik van inniger samenzijn vóór de sluiers van een andere leeftijd vielen. De zon straalde warm over de aarde, dicht bij elkander gaande zochten zij de heuvelen waar de lichte schaduw der olijven was. Daar lagen zij en spraken in voorzichte woorden.
En eensklaps schrokken zij, haastig naderde een man door het geboomte. Zij zaten bevend hand aan hand. Toen slaakte Blidmonde een kreetje van verbaasde vreugde, en de andere medevoerende liep zij hem snel tegemoet, de lieve makker van vroeger, Ruthbert als landman gekleed. Zij stond voor hem en zag tot hem op, de oude ontroeringen harer kindsheid ontwaakten in haar borst, zij kon niet spreken, en de minnaar lachte stil terug uit de liefste vreugde van zijn leven. De zachte zon schitterde in het loof.
Maar als hij haar beduidde dat zij zich reppen moesten en zij aarzelde en ten leste met tranen zei dat zij thans nog niet naar haar vader terug kon keren, verging de blijdschap van zijn gelaat. En na het zwijgen klonk de stem van de krijgsman. Hij nam haar op in zijn linkerarm, met de andere hand leidde hij Salviene mee. Die ging gewillig, want in de onderdrukte snikjes harer zuster hoorde zij wat zij kort tevoren bijna hadden uitgesproken.
In een woud, tussen hoge groene stenen, bleven zij staan. Toen hoorden zij het geluid van Witte, en verder gaande ontwaarden zij hem liggend in de kruiden met Willeric en drie paarden stonden nevens hen.
Zwijgend reden de meisjes achter elkander door het koele bos dalend en stijgend, de mannen hielden de teugels. In de middag kwamen zij aan de voet van een berg. Daar rustten zij. Toen, biddend voor haar brood, gevoelde Salviene haar eenzaamheid bij de vreemden. Blidmonde sprak niet.
En tot lang na de zon reden zij voort, moeilijk in de duisternis over de gesteenten des bergs, achter elkander. Het enig geluid somwijlen was de stem van Witte. Onder een steile rots die de helft van de hemel en de sterren verborg, spreidden de mannen een leger voor de meisjes en zij lagen dicht bij elkaar. Zij sliepen van vermoeienis, maar dra ontwaakte er een, verwonderd over de frisheid van de nacht en de hemel daarboven; dan zag zij de gedaante van de man die de wacht hield en herinnerde zich iets en weende. En als zij na een poze weder ontwaakte voelde zij