warmte gekoesterd, slaperig luisterden, en de vuurschijn in de schittering der traag dalende vlokken deed menigeen denken aan een schoon weleer. Maar aan het eind der verhalen werden droeve woorden over de dagelijkse nood beantwoord, rustig en gewis, met woorden van vertrouwen op de komende tijd. En zo stil werd het ten leste, dat de honden naderbij dorsten sluipen om naar beenderen te snuffelen.
Die nacht voelde Aldebrand de wang zijner vrouw nat en koud aan de zijne. Hij nam haar aan zijn borst. Zo lagen zij bij elkander, wakend tot de grauwe dageraad, zij spraken niet. Maar het eerste woord toen zij buitenkwamen om naar de hemel te zien, klonk van zijn lippen: Blidmonde. Toen kuste zij zijn hand, dankbaar die naam van hem te horen.
Lang en geestdriftig sprak de vorst in de raad over de krijgstoerusting, over de weg die zij weldra gaan zouden, over de steden die verwoest zouden worden. De nieuwe wapenen, getoond en gekeurd, wekten nieuwe mannenkracht en verlangen naar daden op de wekelingen die voor een dode knielden. Het was in die stormende dagen die de lente voorafgaan, toen ongeduld en nooddruft de gemoederen verwarden, of de zwaarden in speelse woestheid vanzelve bewogen, jonge krijgers verwondden hun makkers, de raad werd roerig van hartstocht en twist. En de vrouwen, wrevelig door het onduldbaar geklaag der kleinen, keven met hun mannen, en des nachts was er krijten in menige tent.
Aldebrand zag men vaak met de jonkman en zijn éénarmige vriend ver weg waar de sneeuw blanker op de hellingen lag, hun gebaren waren naar het zuiden gericht.
En met de zware wolken en de onweders van het voorjaar kwamen nieuwe duizenden van dezelfde stam uit het noorden. Er was groot geraas van verwanten, vrienden die elkander wedervonden, van oude vijanden die vloekten van vreugde elkander weer oog in oog te zien.
De eerste dag ener nieuwe maan was de eerste van windstilte, de warmere zon deed de stemmen der mensen milder klinken. De vorst trad in het midden van de mannenkring met de punt van zijn zwaard omhoog. En de enige vrouw die daar was verhief haar stem, hoog en zwak: De maan voor geluk, gaat voor zij vol is! Zij was de oudste van het volk, wier woorden de oudste mannen geloofden. Toen riep Aldebrand dat de tijd