Nochtans verzwegen beiden een vaag geheim: de ene noemde nimmer de vrienden der andere, de vijanden haars volks, en Blidmonde sloot vast haar lippen wanneer zij de naam van de Heiland hoorde. Iedere dag sprak de priester, in liefderijke drift ten hemel wijzend, over het heil, en vroeg en vermaande, en zag dat zij verstond, en herhaalde zijn smachtende vragen waar geen antwoord op volgde. En de dag daarna, als hij ze in de gaarde niet vond, zocht hij ze in de zaal waar zij het vrouwenwerk deden, en vertelde hij weder het verhaal van het kruis dat hij teder in zijn arm droeg, blozend en met ontroerde stem. Dan, terwijl Witte, de dwaze knaap, verwonderd toezag, knielde hij neder met het kruis voor haar opgeheven en smeekte de heidin. Zij zweeg, recht voor haar naaldwerk gezeten. Salviene droogde haar tranen en durfde niet spreken, zij voelde de tedere inhoud van het zwijgen. Wanneer de priester terneergeslagen was heengegaan, kwam Witte met zijn zinloze ogen onder het beeld en mompelde ertegen. Blidmonde werkte voort.
Maar eens toen de veldheer, die haar liefhad, haar aangezicht strelend zijn wens uitsprak dat zij een bloem welke hij haar bood zou leggen aan de voeten des Verlossers, stond zij rustig op, voor hem, en werd groter dan zij scheen. Met een blos, klaar schoon moeilijk in de vreemde taal, zei zij dat haar vader de dode god niet diende, dat zij later, later daar wilde gaan waar haar vader ging. Toen verborg zij haar gelaat. Witte bromde iets dat van medelij klonk. En de veldheer streelde haar weder, opziende naar de gesloten ogen aan het kruis, en glimlachte goedertieren daar hij de zaligheid voor kinderen wist te bestaan. Wel kwam voortaan de priester nog iedere ochtend, maar om te bidden, niet om het verstand van een sterveling te overtuigen.
De meisjes kenden elkanders liefste gewoonten reeds als twee zusters, toen in het heetst van de zomer de veldheer zijn jonge zoon Florian uit het zuiden ontbood om de wapenen te leren. Zij wachtten de bende aan de weg buiten de stadsmuur, onder de bomen, de dwaas, die de ganzen nadeed, hen volgende. De ruiters verschenen met hun glinstering van koper en staal, de knaap vooraan naast zijn wapenmeester. Eensklaps traden twee jonkvrouwen aan de wegkant en hieven hun armen en wierpen bloemen. Florian, zijn zuster herkennend, juichte en sprong af, maar groette schuchter, verwonderd de andere te zien met het