Voorts dat zijn vrije wil door het zedelijk beginsel verhinderd kan worden - ‘conscience makes cowards of us all’ -, dat echter, ook zonder de keuze, een goddelijke macht hem drijft de daad te volbrengen. De vloek van Timon over het gruwelijk bestaan is de wanhoop aan een verlossing.
Maar de gedachte rijpte ten laatste tot het nederig begrip der nietigheid, verwarmd en verlicht door het geloof aan de enig zaligmakende genade die de liefde is. Hamlet had al gezegd: ‘A man's life is no more than to say: one’.- De hertog in Measure for Measure: ‘What's but in this that bears the name of life?’ - Macbeth had het verachtelijk uitgesproken: ‘Life's but a walking shadow’. - In de laatste stukken worden de mensen vertoond blijmoedig in hun kleinheid, gelijk kinderen die spelend door hun morgen, middag en avond gaan, schertsend, foppend, plagend, ten leste dansend in de kring, hand aan hand. In Cymbeline en in de Winter's Tale wordt zulk een spel gedaan met de zuiverste vrouwenharten; in het een is een lichtvaardige weddenschap, die de ijdelheid van een snoever moet strelen, de oorzaak van beproevingen, in het ander wordt om een dwaze vergissing een kind voor de dieren geworpen, een moeder jarenlang verbannen. Maar de ijverzucht van Leontes, de schuldeloosheid van moeder en kind, de grofheid, de zotternij, het verdriet, het onrecht, het is alles niet waard anders dan met een glimlach aan te zien, en de reine vreugde straalt in die glimlach, omdat er liefde en trouw in de harten is, zoals in Hermione en Perdita, in Imogen en haar broeders. Indien men het ernstig beschouwt zou het hart kunnen breken, indien men het lichtzinnig aanziet kan men vrolijk zijn.
In de Tempest spreekt de dichter zijn wijsheid, die hem een wonderbaar geschenk is, een toverboek waarin slechts de zeldzaam begenadigde kan lezen, in klare woorden uit. De mens is een zeer klein schepsel, meestal zelfzuchtig, dat doen mag wat hij wil hier op aarde, ook het slechte. Maar wat hij ook wil, hoe vrij hij ook moge zijn in zijn keuze, een onbegrijpelijke oppermacht, waarvan wij niet anders kunnen geloven dan dat zij is de volmaakte goedheid, zonder toorn, zonder oordeel, beschikt over de gevolgen van zijn daad, omdat al zijn werk een deel is van het werk van wat de natuur wordt genoemd, die zelve een deel is van die oppermacht. Indien de mens niet gelukkig is, pijn gevoelt en lijdt, moet hij dit zichzelf en zijn broeders wij-