Meleager en Atalante
(1966)–Lukas Schermer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
II. Bedryf.DIanaas auter druipt van stroomend offerbloed,Ga naar voetnoot1
Waar na dcHeldenGa naar voetnoot1 't zwyn in 'r bosch gaan ringelooren,Ga naar voetnoot2
Wyl troostelooze Alkmeen door haat en hefde woedt,Ga naar voetnoot3
Nu Atalante wordt voor haare min verkooren,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Uit welk een razerny de Vorst veel onheil spelt,Ga naar voetnoot5
Schoon Meleagers arm het monster heeft gevelt.Ga naar voetnoot6
| |
[pagina 56]
| |
Tweede Bedryf.
Eerste Tooneel.
| |
[pagina 57]
| |
Van 't Everzwyn, dat hart en lillende ingewanden
345[regelnummer]
Het lichaam uitgerukt vertreden zyn in 't stof.
Kom vluchten wy.
dianira.
Prinses, ons byzyn in het Hof
Is noodig, hy is u ten bruidegom gegeeven,
Het Kalidonsche volk, door blytschap aangedreeven,
Juicht langs de stadt, en roept al zegenwenschend uit,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Lang leeve d'Erfprins met zyn' Vorstelyke bruit.
Hun' Majesteiten zelfs beminnen u, zy hoopenGa naar voetnoot351
U saamen aan den bant des huwelyks te knoopen,
Eer d'avontzon weêrom in 't westen nederdaalt.
alkmene.
Kondt gy, gy zoudt my wel vertroosten, maar verhaaltGa naar voetnoot354-356
355[regelnummer]
Myn droevig nootlot vast, schoon z'alle my beminnen,Ga naar voetnoot355
Ach d'Erfprins bandt alleen Alkmene uit zyne zinnen.
dianira.
Men kan hem dwingen, zo hy weigert uwe trouw.Ga naar voetnoot357
alkmene.
Neen Dianira 'k haat uw voorstel; hoe? ik zou
My dan verbinden aan myn haater; 'k wilde eer draagen
360[regelnummer]
De straf der Goden, en de vreeselykste plaagen
Van 't duistere Acheron.Ga naar voetnoot361
| |
[pagina 58]
| |
dianira.
Helaas Mevrouw, waar voert
De wanhoop u.Ga naar voetnoot362
alkmene.
Ik word noch meer en meer ontroert.
dianira.
Gy zult hem door gebeên en smeeken licht verzachten.Ga naar voetnoot363
alkmene.
Nooit moet dees laffe daat my komen in gedachten.
dianira.
365[regelnummer]
Rampzalige Prinses ei troost u in uw lot.
alkmene.
o Wreede, ben ik dan onwaardig het genotGa naar voetnoot366
Van uwe wedermin, zo hoor naar uwen Vader.
Of treft het zuchten van dien ouden u niet nader,Ga naar voetnoot368
Dan myne traanen? zo zyt gy geenzints zyn zoon,
370[regelnummer]
Geen wettig Erfprins van de Kalidonsche kroon,
Die zo vermetel durft dien afgeleefden trotsen.Ga naar voetnoot371
Gy zyt in 't kille Noort geworpen op de rotsen,Ga naar voetnoot372Ga naar voetnoot372-379
En van een Klipbeerin met haare melk gevoetGa naar voetnoot373
In een spelonk, die nooit de blonde Aurora groet,Ga naar voetnoot374-375
375[regelnummer]
Die nooit de Zon beschynt met flaauwe morgenglanssen;
| |
[pagina 59]
| |
Maar daar Boötes blinkt aan d'onbewolkte transsen,Ga naar voetnoot376Ga naar voetnoot376-377
En schroomt te duiken in den zilten oceaan.Ga naar voetnoot377
Alwaar de winden, uit vier oorden vreeslyk aan-Ga naar voetnoot378-379
Gedrongen, een orkaan verheffen op de baaren.Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Leer Meleager van de winden eens bedaaren:
Op dat Alkmene eens mag de stormen van uw haat
Verandert zien in min, op dat uw trots gelaat
My aanblik met den glans van wederlievende oogen.
Geef dit o Venus, die, naar uw geducht vermogen,
385[regelnummer]
Hem my doet haaten, my hem minnen, die zyn min
Heeft opgedraagen aan een vreemde Jagerin.Ga naar voetnoot386
Zie daar my dunkt hy komt met vriendelyker wezen,Ga naar voetnoot387-393Ga naar voetnoot387
Een goede balszem, om myn hartwont te geneezen:
O ja, ik zie hem: kom myn minnaar, laat ons gaan
390[regelnummer]
Naar 't bloeiend mirtebos, langs dees kamillepaân,Ga naar voetnoot390
Daar 's koele lommer, daar kan ons de Zon niet steeken,Ga naar voetnoot391
Daar zullen w'ongeveinst van onze liefde spreeken,
Gemengt met kusjes en met duizent tederheên.
Maar ach! daar vlucht hy weêr. o Wreede! zyn gebeên
395[regelnummer]
Dan machteloos? zo zal ik gaan de hel bestooken,
Met helsche Furiën, en opgevloekte spooken,Ga naar voetnoot396
Tot paajing van myn wraak u volgen, waar ik kan.Ga naar voetnoot397
dianira.
Mevrouw ...Ga naar voetnoot398
| |
[pagina 60]
| |
alkmene.
Hoe durft gy noch, o eerlooze, o Tiran
My treeden in 't gezicht.
dianira.
Verzamel uwe zinnen,
400[regelnummer]
Zo veer verstrooit.Ga naar voetnoot400
alkmene.
Hoe my noch spreeken van te minnen!
ô Neen, myn wraakzucht heeft myn liefde al lang verkoelt,
Vertrek uit myn gezicht, eer gy myn strengheit voelt,
Ontaarde, ga naar uw Diaan, maar wacht haar' slagen,Ga naar voetnoot403
Licht zal z'u, spoorelooze, Akteons straf doen draagen.Ga naar voetnoot404
dianira.
405[regelnummer]
Prinses!Ga naar voetnoot405
alkmene.
Ach Dianier zyt gy het, 'k word helaas
Geslingert door de drift van myne liefde, ik raas
Gelyk op Nizaas top de reien der Bacchanten.Ga naar voetnoot407
Ach ondersteun my, ik bezwyk, aan alle kanten
Breekt my het klamme zweet 't vermoeide lichaam uit.
dianira.
410[regelnummer]
Help, help, wie nadert ons?Ga naar voetnoot410
| |
[pagina 61]
| |
Tweede Tooneel.
| |
[pagina 62]
| |
alkmene.
Wie komt my naaken?
Zyt gy 't o bleeke schim! en rust gy niet beneên,Ga naar voetnoot421
Voor gy tot paajing van uw wraak d'ontmenschte AlkmeenGa naar voetnoot422
Ziet nederstorten; kan ik met my zelf betaalen.Ga naar voetnoot1Ga naar voetnoot423
Geniet dan eeuwig rust in d'Elizeesche dalen.Ga naar voetnoot424
eneus.
425[regelnummer]
Bedaar myn Nicht hy leeft.Ga naar voetnoot425
alkmene.
Ja daar de Heldenstoet
In 't groen Cipressebos malkaar omhelst en groet.Ga naar voetnoot426
althea.
o Neen; hy zal haast in verwinning herwaarts koomen.Ga naar voetnoot427
alkmene.
Wat stem verquikt myn ziel zo ras. Hoe, zyn het droomen?Ga naar voetnoot428
Waar ben ik? ... dat myn dienst den Vorst en Ryksvorstin
430[regelnummer]
Zich onderwerpe.
eneus.
Ach Nicht keert uw verdwaalde zin
Eens weder.
alkmene.
'k Bid verlof, om myn vermoeide leden
Wat uit te rusten.Ga naar voetnoot432
| |
[pagina 63]
| |
Derde Tooneel.
| |
[pagina 64]
| |
450[regelnummer]
'k Was naauw'lyks na den dienst den tempel uitgegaan,
(Gy weet het alles) of een nachtuil op de transsen
Van 't hof gezeeten hief een naar geschreeuw, de glanssen
Der zon verflaauden door een opgedrongen mist.Ga naar voetnoot453
't Ontroerde my, doch 'k veinsde, en, zonder dat gy 't wist,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Ging voor een korten stont op myne slaapkoets leggen;Ga naar voetnoot455
De slaap bekroop mijn leên; maar ach, ik schroom 't te zeggen,
o Droom, o voorboo van den grootsten tegenspoet!
My dacht, ik zag Diaan, terwyl men 't offerbloetGa naar voetnoot458
Uitstortte in 't midden van de Kalidonsche volken,
460[regelnummer]
Uit d'oogen bliksemen van gramschap in de wolken.
De Pylbus rammelde aan haar zyde, wyl haar hantGa naar voetnoot461
Den gulden Jachtboog zwaaide. o Kalidon! o lantGa naar voetnoot462-463
Van myn getergde wraak, zo riep zy, wil niet waanen,
Dat ik zo licht verzoen door offerbloet en traanen.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Gedwonge Godtsdienst heeft de minste macht op my.Ga naar voetnoot465
Uw wreev'lig hof, dat noch, van straf en plaagen vry,Ga naar voetnoot466-468
Van verre u kermen hoort in d'opgepronkte zaalen,
Wil 'k zonder uitstel mee zyn reuk'loosheit betaalen.
Uit hadt z', en, nederziende op 't zuchtend hofgezin,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Doorschoot uw blanke borst, myn' lieve Koningin,Ga naar voetnoot470
Alkmene volgde uw lot, en haar bedroefde vader.
Dit zag ik oude man, wat droefheit trof ooit nader!Ga naar voetnoot472
En, door den schrik ontwaakt om zulk een felle strafGa naar voetnoot473
Vloog ik al beevende van 't hooge rustbet af.
| |
[pagina 65]
| |
475[regelnummer]
Rampzaalig Kalidon, wat lot staat u te treffen!
't Is noodeloos u zelf grootmoedig te verheffen
Op Meleagers arm, gy stryt nu met de Goôn.Ga naar voetnoot477
Gy zult dien jongen helt, nastreever van myn kroon
Met hantgeklap nu niet in zegepraal ontfangen.
480[regelnummer]
Uw feestgejuich zal haast in droeve lykgezangenGa naar voetnoot480
Veranderen; 't gesteente en 't waardig goutsieraatGa naar voetnoot481
Met roufloers zyn gedekt, als d'eerzuil van uw staatGa naar voetnoot482
Wordt in het hof gebracht van 't heiloos zwyn vertreeden.Ga naar voetnoot483
althea.
Zwaarmoedigheit en vrees voor zo veel tegenheedenGa naar voetnoot484
485[regelnummer]
Heeft uw gemoet ontstelt, en wekte in uwen droom
Dit ydel denkbeelt, 't welk is 't voorwerp van uw schroom.Ga naar voetnoot486
Myn Vorstgy moet dees waan door vreugde weêr verzetten.Ga naar voetnoot487
eneus.
Zou ik beletten, dat geen Godt zelf kan beletten.Ga naar voetnoot488
Wie weert d'indruksels, die, naar tyts gelegentheit,Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Ons brein verheugen of ontstellen? ga, bereit
Gy vast het feest, ik moet in weerwil my dus draagen.Ga naar voetnoot491
althea.
Heeft dan een yd'le droom den Ryksvorst dus verslaagen?
eneus.
Wie heeft een yd'len droom niet dikwils zien vervult.
| |
[pagina 66]
| |
althea.
De vrees is tweederlei, voor straf van onze schult,
495[regelnummer]
Of voor 't verliezen van het geenen wy beminnen,
En krygt zy d'overhant, z'ontstelt steets onze zinnen
Door 't minste voorwerp, ja beneemt al onze vreucht,
En brengt den ouderdom door 't quellen van de jeucht.Ga naar voetnoot498
Een, die vol vrees is, denkt op duizende gevaaren,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Op droomen, voog'lezang, en blinde wichelaaren,
Die yd'le boden zyn van leven of van doot.Ga naar voetnoot501
't Is ongegront, myn Vorst, te vreezen buiten noot.Ga naar voetnoot502
Wy hoorden even noch d'orakelprofecye,Ga naar voetnoot503
Dat op het hantgeklap der blyde borgerye
505[regelnummer]
't Geslachte zwyn eerlang voor 's Konings voeten zouGa naar voetnoot505
Geoffert worden.
eneus.
Ach kon uwe troost Mevrouw
't Denkbeelt verwinnen, 't welkdoedtGa naar voetnoot1 beeven al' myn leden,
En meer gevoet wordt, als ik al d'omstandigheden
Van 't droevig voorspook moet herdenken. Is 't niet goet
510[regelnummer]
Te vreezen? als het valt in een stantvast gemoet,Ga naar voetnoot510
't Welk, door geen kleen gerucht van enig ding bewoogen,
Een ongeluk voorziet met meer dan Argus oogen,Ga naar voetnoot512
En wapent zich by tyts, om 't fors te wederstaan.
Te zorgeloos te zyn was nimmermeer geraân:
515[regelnummer]
De zorgeloosheit is een pest in alle staaten,
| |
[pagina 67]
| |
Roeit gantsche ryken uit en geeselt d'onderzaaten.
Maar vrees, gevest op rede, is nimmermeer beklaagt.Ga naar voetnoot517
althea.
Voor my 'k voorspel iets goets, laat vreezen, dien 't behaacht.
| |
Vierde Tooneel.
| |
[pagina 68]
| |
licidas.
De Helden waaren naauw twee uuren veer gekoomen,Ga naar voetnoot527-637Ga naar voetnoot527
Of raakten in het bosch van Faunus, dicht van boomen,Ga naar voetnoot528
En nimmer door de byl gekerft in 't heilig hout.
530[regelnummer]
Hier spanden anderen de netten, and'ren, stoutGa naar voetnoot530
Op den aanstaanden roem, ontkoppelden de brakken,Ga naar voetnoot531
Wyl anderen het zwyn door kreupelbosch en takkenGa naar voetnoot532
Opspoorden over al, in weêrwil van 't gevaar.
Daar leit een duistere vallei, heel diep en naar,Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Wiens binnenste is begroeit met riet en wilgespruiten:
Hier schiet het schrikdier, als een bliksem, uit naar buiten,
En stuift heel vreeselyk op zynen vyant in.
De Jagers schreeuwen, elk steekt met een kloeken zin
De jachtspeer, scherp van spits, voor uit, om 't aan te randen.
540[regelnummer]
Maar 't wilt schiet echter toe, en ryt met scherpe tandenGa naar voetnoot540
| |
[pagina 69]
| |
Den buik der bassende jachtrekelen van een.Ga naar voetnoot541
Echions taaje speer, die d'eerste was, vloog heen,Ga naar voetnoot542
Doch miste, en wierdt in een ahornen stam gedreeven.
De tweede spiets hadt in den rug een wont gegeeven,
545[regelnummer]
Zo zy niet was te fel geworpen uit de vuist
Van den Tessaliër helt Jazon, die ze juistGa naar voetnoot546
Daar boven heen schoot. Toen riep Ampix zoon', myn dagenGa naar voetnoot547
O Febus, hebbe ik steets ten dienste u opgedraagen,Ga naar voetnoot548
Vergun uw dienaar dan, dat zyn gevelde speer
550[regelnummer]
Mag treffen 't woedend wilt, Apol gaf hem deeze eer,Ga naar voetnoot550
Hy trof het, doch vergeefs, vermits Diaan, vol tooren,
De spiets in haaren vaart hadt afgekapt alvooren,Ga naar voetnoot552
Waar door de stompe steel weêr afstiet zonder bloet.
Het Zwyn, hier door verhit gelyk een bliksem, woedt,Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Afgryselyk, het dreicht met vreeselyke blikken,
Snuift vuur ten neuze uit, en doedt zelf den stoutsten schrikken.Ga naar voetnoot556
Gelyk een zwaare kei, die uit een stormschut snort,Ga naar voetnoot557
Op torens, vol van volk, en wallen nederstort,
Zo schichtig vliecht het toe op 't heir der Jachtgenooten.Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Eupalamon wordt fluks ten zadel uitgestooten,Ga naar voetnoot560
Met Pelagon, beide aan den rechter drom gestelt:Ga naar voetnoot561
| |
[pagina 70]
| |
De jagers rukkenzeGa naar voetnoot1 terstont van 't bloedig velt;
Dus wierdt Enezimus ter aarde neergesmeeten,Ga naar voetnoot563
En schoon hy bevende 't ontvluchten wou, gebeetenGa naar voetnoot564
565[regelnummer]
De gantsche knieschyf af. En Nestor hadt misschienGa naar voetnoot565
Den blyden uitslag van dees' zege nooit gezien,
Zo hy niet, smytende zyn' speer en schilt ter zyden,
Was op den naasten boom geklautert, daar hy 't strydenGa naar voetnoot568
In veiligheit kon zien. Terwyl het Boschzwyn gramGa naar voetnoot569
570[regelnummer]
Door't ringelooren wet zyn tanden op den stamGa naar voetnoot570
Eens eikenbooms, 't schiet toe op d'ed'le strytgenooten,
En, steunende op zyn' kracht, rukt het den dy des grooten
Orithias van een met zyn gescherpt gebit.Ga naar voetnoot573
Kastor en Pollux, door een braave wraak verhit,Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Op witte rossen, trots den Adeldom, gezeeten,Ga naar voetnoot575
En, sling'rende met kracht hun' spietsen op 't vermeetenGa naar voetnoot576
Boschmonster, hadden 't schier getroffen, maar 't stoof heenGa naar voetnoot577
Ter zyden af in 't wout, alwaar geen paart kon treên,
En 't dichte kreupelbosch weêr afstiet al de slaagen
580[regelnummer]
Der speeren. Telamon, te driftig in het Jaagen,Ga naar voetnoot580
Valt door een wortel, die hem stuitte, neêr in 't zant,
| |
[pagina 71]
| |
En, wyl hem Peleus helpt, zet moedige AtalantGa naar voetnoot582
Een pyl op haare pees, die, van den boog gevloogen,
't Woutmonster onder 't oor getroffen heeft, voor d'oogen
585[regelnummer]
Der Jag'ren, die, beschaamt om 't dapper vrouwenwerk,
Malkander moedigen, en, heffende aan het zwerk
Een yselyk geschreeuw, in 't hondert hunne schichten
Verspillen, om niet voor dees Jachtheldin te zwichten.
Maar 't groot getal belet malkander in zyn' vaart:
590[regelnummer]
Waar onder Anceus een Arkadiër, van aartGa naar voetnoot590
Vermetel, moedig zwaait den zwynspriet in zyn handen,
Om, trots den gantschen hoop, de doot zelf aan te randen,Ga naar voetnoot592
Hy roept, nu zult gy zien, o Spitsbroers, 't onderscheit
Van Heldendaaden, by een vrouwedapperheit.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Benyt myn roem maar niet, ik sal het Boschzwyn moorden,
In weerwil van Diaan: wyl hy dees dolle woordenGa naar voetnoot596
Uitsnorkt, en, staande op zyne teenen, fluks de speerGa naar voetnoot597
Wil werpen, smakt het Zwyn den armen stoffer neêr,Ga naar voetnoot598
En hort hem in den buik met twe geschaarde ryenGa naar voetnoot599Ga naar voetnoot599-600
600[regelnummer]
Baktanden, scherp van beet. 't Gedarmte hing ter zyen
Den wont uit, en het bloet liep neder in het stof,
Toen ging Perithoüs op zynen Vyant of,Ga naar voetnoot602
Maar Thezeus, wien 't gevaar zyns metgezels deedt weenen,Ga naar voetnoot603
Riep in den vollen troep van veer hem toe: waar heenenGa naar voetnoot604
605[regelnummer]
Myn vrient, dien 'k meerder, als myn eigen zelf bemin?Ga naar voetnoot605
| |
[pagina 72]
| |
Blyf staan, myn halve ziel, een helt van dappren zinGa naar voetnoot606
Houdt zich wel scheutvry, en blyft echter onbesprooken.Ga naar voetnoot607
Vermeet'le kloekheit is Helt Anceus opgebrooken.
Dit sprak hy: maar die Prins dreef een kornoeljen schichtGa naar voetnoot609
610[regelnummer]
Met eenen koop'ren punt naar 't boschzwyn, dat hy licht,Ga naar voetnoot610
Heel fix op 't werpen, hadt ter aarde neergeschooten,Ga naar voetnoot611
Zo niet een eekeltak den schicht hadt afgestooten,Ga naar voetnoot1Ga naar voetnoot612
Daar na dreef Thezeus ook de jachtspeer uit zyn vuist,
Die, mits zy by geval het doel niet raakte, juistGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
Een fellen jachthont door den darm aan 't aartryk hechtte.
Toen Meleager zich ook eindelyk oprechtte,Ga naar voetnoot616
En twee zwynspeeren van verscheide uitwerks'len dreef,Ga naar voetnoot617
Want, d'eerste, die hy naar den woutschrik smakte, bleef
In d'aarde steeken, maar zyne andere afgezonden
620[regelnummer]
Met beter toeleg quam die akkerpest te wonden.
Zy draeide al woedende, gelyk een tol, in 't ront,Ga naar voetnoot621
En, wyl zy schuimbekt, en het bloet braakt uit den wont,Ga naar voetnoot622
Stort zy ter neder, en de dapp're Meleager,
Zyn kans nu ziende, sart, gelyk een edel jager
625[regelnummer]
Het neergeworpe zwyn, zyn weergaloozen buit,
En wringt den jachtspriet in zyn borstelige huit.
Straks ryst'er een gejuich der Ridderen naar booven,Ga naar voetnoot627
Zy geeven hunne hant den lantverlosser, looven
Zyne overwinning, en verwonderen zich zeer
630[regelnummer]
Om 't groote Jachtzwyn; elk doopt zyn beproefde speerGa naar voetnoot630
Noch eenmaal in den wont. Dit 's nu die groote zegen,
| |
[pagina 73]
| |
Gelukkig Koning, door den arm uws Zoons verkreegen,
Helt Meleager d'eer der Helden onzer Eeuw,
Die, edelmoedig als een Afrikaansche Leeuw,Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
En dapper, d'aarde schuimt van woedende gedrochten,Ga naar voetnoot635
En van Dianaas plaag u wrykGa naar voetnoot1 heeft vrygevochten,
Hy nadert met zyn buit in zegepraal uw troon.
eneus.
Wat offer geeven w'u onsterfelyke Goôn,
Tot volle dankbaarheit! wat heil mag ons gebeuren!
640[regelnummer]
Het ryk Arabië geef' nu zyne eelste geuren,
Om, groote Jupiter gevreesde Vader, voorGa naar voetnoot641
Dees overwinning in uw hooge tempelkoor
U toe te zwaajen, dat nu honderd witte stieren
Uwe auters heiligen, terwyl wy zegevieren,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Op deezen feestdagh, die nooit grooter is gezien.
althea.
Geluk myn Vorst, wy staan verbaast. Ach kan 't geschien,
Dat ons de Goden dit geluk zo spoedig geeven.
Wie doch beseft het heil, hetgeen wy nu beleeven!Ga naar voetnoot648
Kom gaan wy Licidas, herhaal uw rede weêrGa naar voetnoot649
650[regelnummer]
Aan Meleagers bruit, die door zyn afzyn teêrGa naar voetnoot650
Getroffen is: hoe zal deeze ed'le maacht verquikken!Ga naar voetnoot651
| |
Vyfde Tooneel.
| |
[pagina 74]
| |
Wy zyn door dit geluk 't aanstaande nootlot niet
655[regelnummer]
Ontworstelt. Tegenspoet volgt steets na vreugdetyden,
Ons heil is al te groot, ja waardig te benyden
Van Hemelgoden zelfs,Ga naar voetnoot1 Hoe kan het dan bestaan!Ga naar voetnoot657
Daar 't alles onvolmaakt op aarde, en alles aan
Een staage wisselkeer der wereltlyke dingenGa naar voetnoot659
660[regelnummer]
Is onderworpen? Laat dan and're feestzang zingen;Ga naar voetnoot660
'k Hou myn' gedachten, maar bidde u, o Hemelgoon,
Dat g'ons uw straffe onttrekt, doch zegent van uw troon.
Einde van het tweede Bedryf. |
|