Meleager en Atalante
(1966)–Lukas Schermer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| ||||||||||
[Tekst]Vertoonders.Ga naar voetnoot+
| ||||||||||
Zwygende.Ga naar voetnoot+Gevolg van Atalante. Het Tooneel verbeelt de Hofzaal van Kalidon: het Spel begint met den morgen, en eindigt met den avont.Ga naar voetnoot+
| ||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||
I. Bedryf.D'Arkadische Prinses wordt met het morgenlicht,
Als Jageres van 't zwyn, in Eneus hof ontfangen;
Wyl Meleager, schoon verlooft aan zyne Nicht,Ga naar voetnoot3
In weerwil van zich zelf door liefde wordt bevangen:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Doch eind'lyk, vloekende zyns vaders keure en zin,Ga naar voetnoot5
Zweert scepterrecht en bloet te wagen voor zyn min.Ga naar voetnoot6
| ||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||
Meleager en Atalante,
| ||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||
10[regelnummer]
En zie; hoe d'ed'le Deucht in deeze borst ontbrant,Ga naar voetnoot10
Die langs het smalle pat, door duizende gevaaren,Ga naar voetnoot11
Haar' lievelingen voert, by d'ongenaakbre schaarenGa naar voetnoot12
Der Hemelgoden, in Gradivus heldenkoor.Ga naar voetnoot13
De Vorst zwygt stil, en geeft myn bede geen gehoor?Ga naar voetnoot14
eneus.
15[regelnummer]
Laat af, myn waarde telg, dit onophoudlyk smeeken,Ga naar voetnoot15
Het vaderlyke hart poogt gy vergeefs te breeken:
't Belang van Kalidon hangt van uw leven af.
Gy ziet; hoe d'oude vuist dees diämanten stafGa naar voetnoot18
Al zidderende zwaait, hoe 'k, afgeslooft van jaaren,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Vorst Cignus pluimen tart met deeze zilv're haarenGa naar voetnoot20,
En, wars van heerschappy, voor een gerusten staat,Ga naar voetnoot21
Myn zoon den luister geef van 't purper ryksgewaat.
't Is Meleägers tyt myn zetel op te klimmen,Ga naar voetnoot23
De Lykbus eischt myn asch, en d'Elizeesche schimmenGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Myn geest, die lang genoeg dit lichaam heeft verzelt:Ga naar voetnoot25
Verhaast uw doot dan niet, maar leef gelyk een helt,
Om schrand're wetten, voor het oor der onderdaanen,
Te spreeken; dit 's een weg langs 't spoor der glori baanen,
Indien g'u zelven spaart tot welstant van myn kroon.
| ||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||
meleager.
30[regelnummer]
De wakk're Helden, van alle oorden op ontboôn,Ga naar voetnoot30
Zyn vaardig, om, door kracht van hun' gespanne boogen,Ga naar voetnoot31
Het Everzwyn te doôn; uw hofstat opgetogenGa naar voetnoot32-33
Vloeit samen, om te zien deeze ongewoone pracht;
De flaauwe Morgenzon, verdryvende den nacht,
35[regelnummer]
Bespiegelt zich in hun' gepluimde krygshelmetten;Ga naar voetnoot35
De jagers oeff'nen zich, op 't klinken der trompetten,
En wachten met gedult naar 't Koninklyk bevel:Ga naar voetnoot37
Hier ziet men Thezeus en zyn trouwen metgezelGa naar voetnoot38
Perithoüs vol moet hun' bruine kleppers spooren,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Daar fieren Jazon, uit een ed'len stam geboren?Ga naar voetnoot1Ga naar voetnoot40
Gints ziet men in 't verschiet de zoonen van TindaarGa naar voetnoot41Ga naar voetnoot41-43
Twee Legerbliksems by den ridderlyken schaar
Op 't hoogst uitschitteren in edelmoedigheden,Ga naar voetnoot43
En pracht van wapenen, 't sieraat van hunne leden,
45[regelnummer]
De dapperheit blinkt elk in 't moedig wezen uit:Ga naar voetnoot45
En Meleager zou, als een ontaarde spruit
Van Vader Enêus, dan zyn lafheit moeten toonen,
En met een yd'len glimp van ryksbelang verschoonen?Ga naar voetnoot48
| ||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||
Neen gryze Vorst gy vergt eene ed'le ziel te veel.
50[regelnummer]
Dees uittocht was naar recht myn en geen anders deel:Ga naar voetnoot50
En weigert gy my noch, om met dees vreemdelingen
Op 't woedend Everzwyn helthaftig in te dringen?
Zo is myn rust by 't volk eene opspraak, maar geene eer;Ga naar voetnoot53
Het schrapt om eene fout den luister van zyn' Heer,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Schoon diep geklonken in metaale en marm're boogen.Ga naar voetnoot55
eneus.
De vaderlyke zorg en liefde, van vermoogen
Zo groot, zo teder, heeft uw bede wel ontzeit,Ga naar voetnoot57
Maar aarselt door 't bewys van uwe dapperheit:Ga naar voetnoot58
Rechtschaape zoon ga heen, voldoe uw welbehaagen,
60[regelnummer]
Gy toont, hoe waart gy zyt myn goude kroon te dragen,
Ga dwing het monster, door de krachten van uw schicht,Ga naar voetnoot61
Op dat de lantman juiche, en door een liefdeplichtGa naar voetnoot62
Genoopt de zoomen kus' van uwe feestgewaaden,
Als een Verwinnaar, die zyne akkers door uw daaden
65[regelnummer]
Gezuivert hebt, van dit verderfelyk gedrocht,
En 't omgeleege lant in zynen bloei gebrocht.
meleager.
'k Omhels den Vorst en kan zijn heuschheit niet betaalenGa naar voetnoot67
Met dankbaarheit; zyn zoon mag dan de zege haalen
Met d'and're Ridderschap, en naar die glori staan,Ga naar voetnoot69
| ||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||
70[regelnummer]
Die eeuwig roemen zal de juichende onderdaan,Ga naar voetnoot70-71
En veilig na dees daat op Meleäger steunen!
My dunkt, 'k zie reets van veer het schrikdier, door het dreunenGa naar voetnoot72
Der Jachtklaroenen en het hoefgeklep gespoort,Ga naar voetnoot73
Zyn hol ontspringen, en, belust op menschemoort,
75[regelnummer]
Het heir der Ridderen al woedend tegenstreeven,
Die elk om 't ieverigst zich in 't gevaar begeven,
Braveerende de doot in 't mager aangezicht.Ga naar voetnoot77
eneus.
Alkmene zal dan zyn het loon voor uwen plicht,Ga naar voetnoot78-82
En myne rykskroon, 't is van daag myn welbehagen,
80[regelnummer]
U met dit huwelyk myn scepter op te draagen.
Op dat Etolië dees dagh als plechtig hou,Ga naar voetnoot81
Die Meleäger kroont, en kluistert door de trou,
En 't schriklyk boszwyn ziet verslagen voor zyn voeten.
Laat ons de gramschap vast der Jachtgodin verzoetenGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Door offerhanden in haar heilig tempelkoor.
meleager.
‘Alkmene, o wreet besluit!Ga naar voetnoot86Ga naar voetnoot86-87
eneus.
Wat zeit myn zoon?
| ||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||
meleager.
'k Ben voor
Uwe edelmoedigheit verplicht, ik was dit leeven
Onwaardig, zo 'k dit heil zou spoor'loos wederstreeven.Ga naar voetnoot88
Maar zie Plexippus.Ga naar voetnoot89
| ||||||||||
Tweede Tooneel.
| ||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||
95[regelnummer]
Die in 't paleis verryst, en doet den morgen zwichten,Ga naar voetnoot95
Gelyk Dianaas glans het heir der mind're lichten.Ga naar voetnoot96
Naauw scheen de daghtoorts, na het wyken van den nacht,Ga naar voetnoot97
Wanneer de morgenstar verliet haar hemelwacht,Ga naar voetnoot98
Of ziet een Nimfje, vreemt, doch vol bevalligheden,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Zo blank als elpenbeen, drong schielyk, vlug van schreden,Ga naar voetnoot100
Door 't saamgerotte volk, dat met een graag gezichtGa naar voetnoot101
De Helden aanschout, die, gereezen met het lichtGa naar voetnoot102
Zyn' Majesteits verlof verwachten met verlangen:Ga naar voetnoot103
Men zag een pylbus aan haar linkerzyde hangen,Ga naar voetnoot104Ga naar voetnoot104-108
105[regelnummer]
En een balynen boog in haare rechterhant,
Haar ongeplooide kleet met een satynen bant
Van purper opgestrikt, haare ongevlochte haaren
In eenen knoop gelegt, gelyk de maagdeschaaren
Van 't hoog Arkadië, Jachtnimfen van Diaan.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Gy Helden, riep zy, die, door uw gevreesde daân,
Zyt strenge geessels in de vuist der Hemelingen.Ga naar voetnoot1
Gy Godentelgen, die, om 't monsterdier te dwingen,
Vast in het harnas blinkt, en tart de felle doot,Ga naar voetnoot113
Vergunt een teed're maacht te weezen deelgenoot
115[regelnummer]
In uwen uittocht, in uw glori, in uw daaden,Ga naar voetnoot115
'k Beken, 't is veel gevergt, doch 't kan uw roem niet schaaden,
Mits 't my genoeg zal zyn, indien een scherpe schicht,Ga naar voetnoot117
| ||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||
Gevlogen van myn pees, het everzwyn maar licht
Mag treffen, zo 'k de doot met u mag tegenstreeven,Ga naar voetnoot1
120[regelnummer]
Gy Ridderen, die, door een edelvuurGa naar voetnoot2 gedreeven,
Het ryk van Kalidon zult redden, hebt den lof,
Dat gy het schrikdier slagt, en sleept door 't bloedig stofGa naar voetnoot122
Voor Vader Eneus troon, op 't hantgeklap der schaaren:Ga naar voetnoot123
't Is roems genoeg, dat ik in 't nypen der gevaaren
125[regelnummer]
Uw medestryster ben, schoon ongelyk van kracht.Ga naar voetnoot125
En sneuvel ik, 'k heb lang naar zulk een doot gewagt,Ga naar voetnoot126Ga naar voetnoot126-127
Die edelmoedigheit doedt by den Nazaat leeven.
Hier zweeg de maacht, en kon aan elk reets blyken geeven
Van dapperheit, door 't vuur dat uit haare oogen blonk.Ga naar voetnoot3
130[regelnummer]
Wanneer ik naderde, en met heusheit haar ontfongk,Ga naar voetnoot130
En poogde te vergeefs dit groots besluit te breeken.
Haar wensch was eindelyk zyn Majesteit te spreeken.Ga naar voetnoot4
Waar na ik haar, met haar vertroude, zo het scheen,Ga naar voetnoot133
Hier heb op 't hof geleit.
eneus.
Gy melt ons wonderheên.
135[regelnummer]
Myn Broeder; deedt zy haar niet kennen?Ga naar voetnoot135
plexippus.
Haar kleaadje
Verbeelt een woutnimf uit de bossen van Arkaadje,Ga naar voetnoot136
Maar zelfs verbergt zy ons haar naam en Vaderlant.Ga naar voetnoot137
| ||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||
meleager.
Wanneer is haare komst?Ga naar voetnoot138Ga naar voetnoot138-139
plexippus.
Wie weet het?
eneus.
Myn verstant
Is byster, of zy is gezonden van de Goden.
140[regelnummer]
Ik ga haar zien, en zelfs tot dezen uittocht nooden,Ga naar voetnoot140
In 't aanzien der Vorstin en Meleagers bruit.Ga naar voetnoot141
Wat Sterveling doorgront het Hemelsche besluit!Ga naar voetnoot142
Wie twyffelt? of Diaan, bewogen door het treurenGa naar voetnoot143
Van zo veele armen, door den rook der wierookgeurenGa naar voetnoot144
145[regelnummer]
Haar gramschap toegezwaait, door zo veel naberouw,Ga naar voetnoot145
En schulterkenning zent ons moog'lyk deeze vrouw,Ga naar voetnoot146
Om uit te voeren, daar de Ridders voor bezwyken.Ga naar voetnoot147
Licht redt haar dapp're hant myne uitgeteerde ryken.Ga naar voetnoot148
Wel aan, ik ga om haar dit groots besluit te raân.Ga naar voetnoot149
| ||||||||||
Derde Tooneel.
meleager.
150[regelnummer]
GOon! welke rampen moet een Vorst niet ondergaan!
Die hy van daag ontvlucht, moet hy weer morgen draagen,
Hier dwingt hem Staatsbelang, daar hevige oorlogsplaagen,
| ||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||
Gints muiteryen van het wispelturig volk,
Hier bergt zyn grootste vrient, op wien hij steunt, een dolk,
155[regelnummer]
Tot Vorstenmoort gewet, om op den troon te raaken.Ga naar voetnoot155
De luister is wel schoon van 't konink'lyk scharlaken,Ga naar voetnoot156
De naam van Majesteit geheiligt by 't gemeen,Ga naar voetnoot157
Maar nimmer dringt het oog door 't gloejend purper heen,Ga naar voetnoot158
Men schraacht niet op den nek de ryksbekommeringen,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Men merkt niet aan den ramp der staatsverwisselingen.Ga naar voetnoot160
Een Koning is alleen een dienstknecht van 't Geval,Ga naar voetnoot161
Een slaaf van staatsbelang. Hoe weinig is 't getal
Der Vorsten, die 't geluk by goude scepters vinden,
Veel wispeltuuriger, dan 't draajen van de winden!
165[regelnummer]
Dit overwegende verhef ik het gelukGa naar voetnoot165-174
Van eenen Akkerman, die, vry van hoofschen druk,Ga naar voetnoot166
d'Opgaande zon begroet, in 't krieken van den morgen,
Die veel geruster, en, ontlast van zwaare zorgen,
Veel veiliger als wy op 't elpe Ledekant,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Zich in de lommer leit te rusten op zyn hant.Ga naar voetnoot170
Hy zoekt zyn glori niet in brandende gevaaren,
Maar zegeviert, als hy de zwang're korenaarenGa naar voetnoot172
Naar zynen dorsvloer sleept, hy is in 't hart verblyt,
Door hoop van sob'ren winst. Waar is die blyde tyt,Ga naar voetnoot174
| ||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||
175[regelnummer]
Saturnus gouteeuw, daar d' Oprechtigheit in bloeide,Ga naar voetnoot175
De Deucht veel weeld'riger, danGa naar voetnoot1 olmen opwaarts groeide,
En de Rechtvaardigheit beklom den hoogsten troon!
Nu slaat de bliksem ons der gramme Hemelgoôn,Ga naar voetnoot178
Om 's menschen ondeucht, door geen duizend offerstieren,Ga naar voetnoot2
180[regelnummer]
Te paajen. Kalidon gy voelt de felle vierenGa naar voetnoot180
Der gramschap van Diaane ontbranden op uw hooft.
Uw landen leggen woest, van hoop en vrucht berooft,Ga naar voetnoot182
En 't opgeschoote graan vertrappelt op den akker:
De Ryksschat wordt verteert, mits d'onderdaan, zo wakkerGa naar voetnoot184
185[regelnummer]
Voorheen in 't geeven, nu bezwykt in zynen plicht:
Elk speelt de droefheit in het treurende aangezicht,Ga naar voetnoot186
En ziet geen kans om 't woên van 't Everzwyn te stuiten.Ga naar voetnoot187
Het mompelende graauw, begerig om te muiten,Ga naar voetnoot188
Wordt naauw gebreidelt door beloften van den Vorst,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Die al' dees' rampen vast op zwakke schoud'ren torst.Ga naar voetnoot190
Hy noodt de wakkerste der Griekenlantsche Ridderen,Ga naar voetnoot191
Die op hun oogwenk doen den ruimen aartbol sidderen,Ga naar voetnoot192
En nu reeds vaardig zyn, om 't monster te verslaan.Ga naar voetnoot193
Ik, ook begeerig om naar deezen roem te staan,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Wordt afgezet, en kan myn' Vader naauw verzetten,Ga naar voetnoot195
Die hier beletten wil, dat hy niet kan beletten,Ga naar voetnoot196
| ||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||
Hy aarselt eindelyk, en stemt myn bede toe.Ga naar voetnoot197
Doch 't schynt de plaag is nooit in het vervolgen moe,
Wat heil voorspelde ik my! Doch schielyk weer verslaagenGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
Wil hy Alkmene my ten huwelyk opdraagen.Ga naar voetnoot200
O neen Alkmene beeld u zulks in 't minsten in;Ga naar voetnoot201
Ik bind my niet aan u, door opgedronge min.
Geen trou bestaat, waar in geen weêrmin wordt gevonden:Ga naar voetnoot203
Zo my geen liefde bindt, zo blyf ik ongebonden:
205[regelnummer]
Geen staatsbelang ontrooft myn vryheit, ik verlaat
Myn Vaders kroon voor zulk een afgepersten staat.Ga naar voetnoot206
Maar hoe weerhoude ik best het opzet van den Koning?Ga naar voetnoot207
Hoe vinde ik best voor my eene eerlyke verschoning,
Al dobb'rende op een Zee van twyffelmoedigheit?
210[regelnummer]
Ik moet ondankbaar zyn aan zyne majesteit,
Of tegens wil en dank met haar in 't huuwlyk treden.
Poog ik de Koningin myn moeder, met gebeden,Ga naar voetnoot212
Te winnen, op dat zy wat uitstel van de trouGa naar voetnoot213
Den Koning afsmeeke, het was vruchteloos, ik zou
215[regelnummer]
Den Vorst veel eerder dan de Ryksvorstin verzetten.Ga naar voetnoot215
Waar vinde ik toevlucht, om dit onheil te beletten.
Of zou ik 't weigeren in 's Konings aangezicht?
Hy zou my grimmig, als ondankbaar in myn plicht
Myne oneerbiedigheit met bitse reên verwyten.Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Hoe zou hy uit zyn hooft de zilv're haaren ryten,
En zeggen, heeft zo lang het Nootlot my gespaart,
Dat ik myn Zoon zou zien van een ondankbren aart
En myne goetheit zo hartnekkig tegenstreeven?
Heb ik hem niet belooft myn scepterstaf te geeven,
| ||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||
225[regelnummer]
En wordt myn heuscheit dus onheusch van hem beloont?Ga naar voetnoot225
Ga Meleager, ga, uw Vader is gehoont,
Die u het leeven gaf, dien wilt gy 't leeven rooven.
Ondankbaar streeft gy al d'ondankbaarheit te booven,Ga naar voetnoot228
Het slimste monster dat Hidaspes steenrots voedt.Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Dus sprekende gispt hy met rede myn gemoet,Ga naar voetnoot230
En Meleager is nu walglyk in zyne oogen.
Rampsalige ga heen, en toon uw groot vermogen
In 't slachten van het zwyn, uw glori wordt bevlekt,Ga naar voetnoot233
Mits uwe ondankbaarheit u meer tot schande strekt;Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Of trouw Alkmene, en roof de vryheit van uw leeven.
Maar 'k zwyg, zyn majesteit komt herwaarts zich begeeven,
Verzelschapt met ...Ga naar voetnoot237
| ||||||||||
Vierde Tooneel.
| ||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||
atalante.
Zyn Majesteit vergeef de vryheit eene maacht,
Die weereloos uw troon, noch scepterstaf belaagt,
Maar als een vreemdeling, door enkele eer gedreeven,Ga naar voetnoot243
U afsmeekt, om zich mee ten uittocht te begeeven,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Om deelgenoot te zyn in 't slachten van dat beest,Ga naar voetnoot245
Zo lang door 't gansche ryk van Kalidon gevreest.
En gy, ô Erfvorst van uw Vaderlyken zetel,
Vergun me, dat ik, schoon in driften te vermetel,Ga naar voetnoot248
My voor uw' voeten werp, o Helt, die, door uw daân,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Met eerbiet wordt genoemt, daar vader OceaanGa naar voetnoot250
In 's werelts ander deel, met zyn gevreesde handen,
Den Zeevork zwaajt en stroomt langs d'afgeleege stranden,Ga naar voetnoot252
Vergeef my, die een vrou iets mannelyks besta:Ga naar voetnoot253
Diana eist myn plicht, ik volg haar godtheit na.Ga naar voetnoot254
meleager.
255[regelnummer]
Rys op o schoone rys, op dat ik my verneêre,Ga naar voetnoot255
Wy weigeren van u deeze al te waardige eere;
Niet te vergunnen aan de brooze sterflykheit.
atalante.
Eerbiedig buige ik voor uw 's Vaders Majesteit,
De Ryksvorstinne, en hun' verheeve Stamgenooten.
260[regelnummer]
Hoe, komt deeze eer niet toe aan Koninklyke looten,
En Koningen? mits zy, op hun' verheven troon,Ga naar voetnoot261
| ||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||
althea.
O neen mevrouw, zy die onsterfelyk regeeren,
En ryken naar hun wil verdelgen of vermeeren,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Wier bliksems Koningen zo wel als armen slaân,
Vereischen meerder eere als wy; merk, hoe Diaan
Ontbrandt in gramschap op de Kalidonsche staaten,
Te min geviert, en in haar' tempelen verlaaten.Ga naar voetnoot268
plexippus.
Zyn Majesteit, 't is tyt te haasten naar 't altaar,Ga naar voetnoot270
270[regelnummer]
't Gekranste slachtvee staat reets vaardig, en de schaar
Der Priesteren gereet om 't offerbloet te plengen.
atalante.
Niet eerder voor den Vorst myn bede zal gehengen.Ga naar voetnoot272
meleager.
‘O Hemelsch beelt waar voert gy Meleager heen,Ga naar voetnoot273-275Ga naar voetnoot273
‘Door 't roozebloet, gespreit op 't zuiver elpenbeenGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
‘Van uwe kaaken, door het lonken van uwe oogen!
atalante.
Is dan zyn Majesteit tot noch toe niet bewogen?
eneus.
'k Was ongevoeliger, als marmersteen, Mevrou,
Zo ik deeze eedle drift in u beteug'len wou:
Wy stemmen 't toe: ga, toon, dat gy, een Jagerinne
280[regelnummer]
Van 't hoog Arkadië tot eer der Jachtgodinne,
Geene Oorlogshelden wykt van 't strytbaar Griekenlant.Ga naar voetnoot281
| ||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||
meleager.
‘Belet dit Goden, houdt dees schoonheid uit den brantGa naar voetnoot282-283
‘Van 't veege Jachtgevaar!Ga naar voetnoot283
atalante.
Hoe zal een teed're toonen
Haar volle dankbaarheit, en zulk een weldaat loonen.
285[regelnummer]
Leef leef o Majesteit, lang zie d'alziende Zon
U wetten geeven op den troon van Kalidon,
En door de heirbyl van uw zoon dit ryk vermeeren.Ga naar voetnoot287
meleager.
Wy wenschen dat mevrou in zegepraal mag keeren,
Naar 't Vaderlyk paleis, dat zy door haare kracht,
290[regelnummer]
Tot een verwondering der Ridd'ren, 't monster slacht.Ga naar voetnoot290
atalante.
Neen Prins, naar deezen roem moet Meleager streeven,
't Is eer genoeg, dat ik my mag ter jacht begeeven,
Met zo veel Ridderen, waar van de werelt waacht.Ga naar voetnoot293
eneus.
Mevrouw, indien gy ons graag wederom behaacht,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Wy wenschen dat g'ontdekt, uit wien gy zyt gesprooten.Ga naar voetnoot295
meleager.
‘Gewis uit Koningen, of Koninklyke looten.Ga naar voetnoot296
| ||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||
atalante.
Ik weigerde dit nooit, o Vorsten, die gy ziet,Ga naar voetnoot297
Die zo veel heuschheit in uw gastvry hof geniet,Ga naar voetnoot298
Is Atalante, een spruit van Jazius den Koning.Ga naar voetnoot299
eneus.
300[regelnummer]
Is 't mooglyk Jupiter!
althea.
Prinses ik bid verschoning,
Zyt gy niet in ons hof ontfangen naar uw staat.
atalante.
Uwe edelmoedigheit, Vorstin, en heuscheit gaatGa naar voetnoot303
Veer boven myne macht van dankbaarheit te pleegen.
meleager.
Wees welkoom andermaal Prinses.
eneus.
De Hemel zegen
305[regelnummer]
Den Vorst uw' Vader, myn getrouwsten bontgenoot,
En u, zo waardig, dat gy uit zyne aad'ren sproot.Ga naar voetnoot306
Kom gaan wy (het is tyd, de Zon begint te branden)
Dianaas gramschap door kerkplichtige offerhandenGa naar voetnoot308
Verzoenen. Hemelgoôn, u is ons lot bekent,
310[regelnummer]
Dees dagh ryst wonderlyk, geeft maar een heilzaam ent.Ga naar voetnoot310
| ||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||
Vyfde Tooneel.
meleager.
ZO gaat gy, ach, hou stant bevallige, overschoone!
Op dat ik eerst aan u myn tedre liefde toone,
Kom Atalante, ik brande, ei blusch myn minnegloet.
Kom edelmoedige, die zulk een grooten moet
315[regelnummer]
In uwen boezem draagt, gy hebt my overwonnen.
Pcleponezer maacht: wat zeg ik onbezonnen?
Zy is Diana zelfs, de schoone Jachtgodin,Ga naar voetnoot317
Vermet'le laat dan af te voeden zulk een min,
Vermetelheit verdient de goddelyke plaagen.
320[regelnummer]
Nochtans Rampzaalige, toen haar myne oogen zaagen!
Met welk een vriendlykheit heeft zy my toegelonkt!
Ik brand, hoe berg ik best myn hartvlam? 'k ben ontvonkt,Ga naar voetnoot322
En mag het voorwerp van myn liefde niet beminnen.
Alkmene is uwe bruit, stel dan op haar uw zinnen;
325[regelnummer]
O Meleager, dit 's een Hemelsch beelt. Maar achGa naar voetnoot325
Zy heeft myn min gemerkt, en met een zoeten lach
My toegeknikt, als scheen zy my wat hoop te geeven.
Wel aan dan laaten wy in haare liefde leeven,
Of sterven, 'k offer my gewillig aan haar haat,
330[regelnummer]
Indien haare ongena my met haar bliksems slaat.
Einde van het eerste Bedryf. |
|