| |
| |
| |
Naar het CDA
In het Alblasserwaardse dorp waarin ik opgroeide, woonden geen katholieken. Pas achter in de jaren dertig vestigde er zich één rooms boerengezin.
Bij de geschiedenisles leerden wij wel Jan de Bakker kennen (die was door roomsen op de brandstapel gezet), maar van de martelaren van Gorkum hoorden wij niet. Dat een van hen, de dominicaan Jan van Keulen, de laatste pastoor van Hoornaar was, drong pas tot mij door toen ik al een aantal jaren burgemeester van dat dorp was.
Mijn lectuur ligt bij voorkeur in de hoek van historie, theologie en filosofie. Ik verdiepte mij in de scheidende streep die de rooms-katholieke theologie trekt tussen de natuur en de bovennatuur (een donum superadditum). Ik kende artikel 2 van het Reglement voor de kvp, waarin het kerkelijk leergezag als richtinggevend voor de partij genoemd wordt. Ik wist het verschil tussen het in rooms-katholieke kring levende subsidiariteitsbeginsel en de calvinistische leer van de soevereiniteit in eigen kring. Nog in het nummer van augustus/september 1962 van het kaderblad AR-Staatkunde, kwam ik in een artikel ‘Naar een cdu in Nederland?’ tot de conclusie: zij, die ook in Nederland de cdu-gedachte reeds boven de horizon van de politieke realiteit zien opkomen, vergissen zich in de kracht van eigen beginselen en die van anderen.
Twee jaar later (1964) kwam ik in het hartje van de nationale politiek terecht. De theorie die ik als persoonlijke bagage meebracht en de praktijk die ik daar allengs begon te onderkennen, spoorden niet met elkaar.
Minstens eenmaal in de Binnenhof-week slaat het uur der waarheid. Dat is op dinsdag tussen twee en drie uur, als er gestemd wordt. Voorzitter Van Thiel liet dan eens de voorstanders en dan weer de tegenstemmers opstaan. In veruit de meeste gevallen vormden wij met kvp en chu één zittend c.q. staand blok. Verdeeld stemmen kwam voor bij doorgaans mineure zaken (de nacht van Schmelzer is een lied apart), maar de doorgaande lijn was die van eenstemmigheid.
Dat was dan de praktijk, maar ook in de ‘theorie’ was er beweging
| |
| |
te signaleren. De hervormden en de gereformeerden slepen de scherpste kanten van hun kerkelijke tegenstellingen af. Binnen de kerkprovincie Nederland van de rooms-katholieke wereldkerk voltrokken zich spectaculaire wijzigingen. In menige plaatselijke gemeenschap begonnen christenen elkander over kerkmuren heen te herkennen, groeide onderlinge waardering. Gemeentelijke politici registreerden dat op hun barometers. De gecombineerde lijsten - van ar en chu en van de drie (ar, chu en kvp) - begonnen bij de verkiezingen voor de gemeenteraad hun later niet meer te stuiten opmars. De eerste gemeenschappelijke programma's werden opgesteld.
Terwijl deze beweging aan de basis zich voltrok - de eerste provincies volgden weldra - was het in de nationale politiek voor de betrokken drie partijen bepaald geen rozegeur en maneschijn. De wind der polarisatie veegde over het nationaal-politieke landschap. Het verhaal dat er in principe maar twee echte politieke polen zouden zijn: de socialistische en de liberale, dat de confessionele partijen geen echte politieke groeperingen waren, maar onduidelijke, politieke keuzen vermijdende, logge lichamen die zo snel mogelijk van het toneel dienden te verdwijnen, leek aardig te gelukken. kvp, arp en chu werden - de een wat minder, de ander wat meer - afbrokkelende eilanden in een opgezwiepte polarisatiezee. Een situatie die een dringende oproep in zich borg om niet te zoeken naar wat verdeelt, doch naar wat verenigt. Het had er de schijn van, dat Burger bij zijn formatie-Den Uyl de confessionelen de genadeslag had toegebracht: kvp en arp zaten in de Burgeriaanse bijwagen, de chu was naar de oppositiebanken toegedreven.
Dit dieptepunt in de geschiedenis der vaderlandse confessionele politieke partijen werd een geweldige stimulans tot de uiteindelijke eenwording van kvp-arp-chu. Als het cda ooit nog eens legpenningen uitreikt voor verdienstelijk fusiegedrag, dan behoort Burger begiftigd te worden. Het motto werd: ‘Als het op verantwoorde wijze kan, dan behoort het cda er te komen.’ Het gold ook voor mij. Ik heb aan de formatie-Burger twee zaken overgehouden: een kater en een marsorder richting cda.
‘Als het op verantwoorde wijze kan’. Nu, daar is heel wat over te doen geweest. Met name binnen onze arp. Het voltrok zich allemaal onder de schijnwerpers der publiciteit, ik kan er hier kort over zijn. Slechts deze kanttekening: naar mijn indruk was niet alle theologisch-filosofisch vuur op het altaar heilig vuur; bij een aantal ‘anti's’ speelde ook de vrees voor het ‘politieke midden’ mee.
| |
| |
De door het cda aanvaarde documenten: program van uitgangspunten en politiek program, boden deze calvinist voldoende basis en garantie om ‘ja’ tegen dat cda te zeggen. Mijn opstelling terzake was vanaf die constatering zowel naar binnen als naar buiten niet voor tweeërlei uitleg vatbaar, hetgeen van een aantal collega's in fractie en partijtop bepaald niet getuigd kan worden.
Voor mij was zaterdag 11 oktober 1980 - cda een feit! - een mooie dag. Onze drie partijen niet de onbeduidendheid ingeveegd, maar weer een politieke factor waar men in Nederland niet licht omheen kan.
Mijn eerste spreekbeurt voor ‘de drie’ was op dinsdag 12 mei 1970 in Hillegom. Om 20.15 uur kwamen wij in het gebouw naast de rooms-katholieke kerk bijeen. Voor de kvp was er Erik Kolfschoten, kamerlid-burgemeester van Alkemade, voor de chu het kamerlid Schuring. Een druk bezochte, positief reagerende vergadering. Thuisgekomen stond onze zojuist gekochte caravan voor de deur. De zonen Arnold en Adriaan, 13 en 12, staken hun hoofd door de geopende bovenste helft van het deurtje met de op zich overbodige melding, dat zij zich in de nieuwe aanwinst ingekwartierd hadden.
Op 5 juni 1973 bevond de zaak-in-wording zich voor het eerst op het niveau van de drie kamerfracties. In het ‘contact der continenten’ te Soesterberg hadden wij een gezamenlijke bezinningsdag. Inleidingen van Andriessen en Aantjes. Aansluitend verzorgden wij met eigen krachten een oecumenische gebedssamenkomst.
Op de daarop volgende dag - d-day - slaagde dochter Carla voor haar kno-examen.
Dinsdag 2 maart 1976 te twaalf uur, op het ontmoetingspunt van morgen en middag, kwamen de drie kamerfracties voor de eerste maal in onze parlementaire historie bijeen om direct parlementair werk te verrichten: aan de orde was het al of niet fluorideren van drinkwater. In mijn hoedanigheid van voorzitter van de drinkwaterleiding Alblasserwaard en Vijfheerenlanden vond ik dat men voor dit gedenkwaardige ogenblik een slechter onderwerp had kunnen uitkiezen.
Reeds op vrijdag 1 oktober 1971 hadden de drie fractiebesturen al besloten om als fractiebesturen regelmatig samen te vergaderen. De fractiecommissie van Onderwijs en Wetenschappen en die van Milieuhygiëne zouden met elkaar in geïnstitutionaliseerde vorm gaan samenwerken.
| |
| |
De moeilijkste avond van het jaar is voor mij die van 4 mei: dodenherdenking. In 1976 kwam daarbij een treinramp in Schiedam. Toch had die dag in partijpolitiek opzicht een positief gezicht: te twaalf uur ‘at noon’ besloten de drie fracties, in de kvp-fractiekamer verzameld, voortaan gezamenlijk te vergaderen.
Eén week later - 11 mei 1976 - kwamen wij als ar-kamerfractie ‘officieel’ voor de laatste maal bijeen. ‘Officieus’ zou dat toch nog wel gebeuren, maar dat is een pikant ander verhaaltje. Daar kom ik nog op. Die ‘laatste’ ar-fractievergadering begon om half elf, een uur later pakten wij de draad gecombineerd op.
In de herfst van dat jaar 1976, op 11 november, was ik een van de drie sprekers bij de presentatie van het cda als voldongen lokaal feit in Scherpenzeel (provincie Utrecht). Ik reed tien minuten rond voor ik mijn auto zonder kans op parkeerbon tot stilstand had gebracht. Dat wat de opkomst betreft. De andere sprekers waren Schmelzer (een ministerschap van Buitenlandse Zaken achter de rug) en Beelaerts van Blokland (een ministerschap van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor de borst). Initiatiefnemer aan ar-zijde, mr. Klaas Groen, oud-directeur van het Wetenschappelijk Instituut van de arp, de dr. Abraham Kuyperstichting; zoon van mijn in hoofdstuk 1 van dit boekske met respect geïntroduceerde directeur van onze Gorkumse kweekschool, Cornelis Groen.
Ook het cda was mensenwerk. Dat ervoeren wij op 26 mei 1977. De dag ervoor was het voor het eerst in de race om de kamerzetels in de piste zijnde cda solide uit de stembus gekomen: 49 zetels, in plaats van fusieverlies 1 zetel winst. Op de 26ste mei (donderdag voor Pinksteren) vergaderden wij als de eerste direct gekozen cda-fractie in de Handelingenkamer van het Kamergebouw. De leiding was in de vertrouwde handen van de kvp-er Cor Kleisterlee, de spirituele nestor (qua dienstjaren) van die club van 49. Het leed generlei vorm van twijfel dat Dries van Agt, onze lijsttrekker, fractievoorzitter zou zijn. Maar wie zou er ‘vice’ worden?
Het ligt binnen de cirkel der redelijkheid in fusietijd, dat de eerste man van de tweede club in de kongsi op de tweede plaats terechtkomt. Minder ingewikkeld: Willem Aantjes behoorde de eerste secondant van Dries van Agt te worden.
Wat doet die allereerste cda-fractie?
26 stemmen voor Frans Andriessen.
14 stemmen voor Willem Aantjes (daaronder de mijne).
| |
| |
Kat in de fractiegordijnen.
Willem verbolgen.
Terecht!
Andriessen vraagt een korte tijd voor beraad. Neemt vervolgens verkiezing aan. Nieuw beraad, Frans stelt zijn mandaat toch weer ter beschikking. Zo gingen wij uiteen teneinde het Pinkstergebeuren - de uitstorting van de Heilige Geest - in kerkelijke en familiale kring te gedenken.
Anna had die 26ste mei beduidend beter besteed. Terwijl wij aan het Binnenhof zaten te kissebissen over bloedgroepen en wat een fractie daaraan verplicht zou zijn, was zij op Schiphol aanwezig om aldaar, na drie jaar toegewijde en veel persoonlijke offers vragende inzet in Zambia, onze oudste dochter Lia, haar man Fokke Goudswaard en onze in Mkusi geboren kleinzoon Tabo te omarmen c.q. te knuffelen.
Het Pinksterweekeinde zijn wij door de jaren heen op de camping Kempenbos in Diessen, onder de rook van Hilvarenbeek. Een allergenoeglijkst samenzijn met alle (klein)kinderen. Daar zag ik onze kleine ‘Zambiaan’ voor het eerst.
Even na Pinksteren was Willem tweede man in de cda-fractie. Op 3 maart 1979 waren de ogen van politiek meelevend Nederland gericht op de Flevohof in Zuidelijk Flevoland. kvp en chu hadden groen licht gegeven aan het cda, wat zou de arp doen? Mannen als Bob Goudzwaard en vele anderen verzetten zich. Ik kon de schermutselingen vanaf het podium volgen. Als eerste ondervoorzitter van de cda-fractie was ik de verbindingsofficier naar de arp. Maar liefst 57 sprekers voerden het woord. Tussen zes uur en half zeven viel de beslissing: groen licht. Daaraan heeft het partijbestuur onder voorzitterschap van Hans de Boer zich correct gehouden. Op de afgesproken dag - zaterdag 11 oktober 1980 - was het cda een feit. Plaats van handeling: Congresgebouw in de residentie. Gezeten tussen mijn vriend Karel van Rijckevorssel (jarenlang kamerlid, nu staatsraad) en oud-minister-president De Quay heb ik dat heuglijke ogenblik beleefd. Wat de arp betreft, vooral bewerkt door de basis. De meerderheid van de fractie was er niet bijster van gecharmeerd, een aantal collega's was er gewoon tegen.
Een frappant staaltje: op 4 mei 1976 - ik meldde het al - viel de beslissing met de drie fracties voortaan gezamenlijk te vergaderen; maar op 25 augustus vergadert de ar-fractie toch weer alleen, van zeven uur tot maar liefst half elf, onderwerp: al of niet één lijst bij
| |
| |
de komende verkiezingen, Aantjes geeft een negatief advies, uitslag: 9 tegen en slechts 5 voor die ene lijst. Die negen maakten over dat onderwerp de deling niet uit: die ene lijst kwam er bij de verkiezingen van 1977 gelukkig wel. Ik verzuchtte in die maanden nogal eens: het cda komt er, maar niet dank zij, doch ondanks jullie!
Het ‘basisme’ van Van Agt en Schakel noemde Jan Joost Lindner dat in een artikel in de Volkskrant van 24 februari 1979.
Hier volgt een lang citaat daaruit:
Het meest interessant was de reactie van Schakel, de welbespraakte handige advocaat, rechts in de fractie, en invaller voor Lubbers: ‘Hooggeleerde partijgenoten mogen hun overwegingen hebben, tienduizenden eenvoudige werkers aan de basis hebben op hun beurt hun benadering. En de basis wil het cda’. Het nieuwverworven ‘basisme’ (of populisme) in christen-democratische kring krijgt hier een pregnante bijkleuring. Moeilijke intellectuelen en hooggeleerden als Goudzwaard en Vermaat kunnen programma's schrijven en in commissie's zitten die mooie rapporten maken, als het om de daad gaat - het cda maken - zijn die lieden overbodig, want het gezonde volksgevoel aan de basis heeft al lang beslist. Dat Goudzwaard en Vermaat evenzeer het cda willen als Schakels ‘basis’, wordt voor het gemak over het hoofd gezien.
Van Agt maakt school. Schakel en veel andere politici weten met demagogie en simplisme direct tot de basis te spreken, daarbij moeilijkdoeners en inhoudelijke problemen zoveel mogelijk opzijschuivend, want daar moet de gezonde, eenvoudige werker niks van hebben. De even eenvoudige, rechtse staatsman heeft een directe band met de basis. Diens zeer globale wil wordt uitgevoerd en verder mag de staatsman rotzooien wat hij wil.
Een grondprobleem van de democratie is onmogelijkheid voor bijkans het hele volk om het steeds ingewikkelder overheidsbeleid te kunnen begrijpen en te toetsen aan eigen morele uitgangspunten en grenzen (hoe divers ook). Democratie is begonnen en uitgebouwd als georganiseerd wantrouwen tegen machthebbers, maar vraagt feitelijk vertrouwen in personen die het geheel wel kunnen overzien en ook ethisch beoordelen. Als dat vertrouwen de machthebbers zelf betreft, heeft het democratische proces tijdelijk weinig praktische betekenis: er hoeft niet ingegrepen en gecorrigeerd te worden.
Zo kunnen Van Agt en Schakel tegen de ‘eenvoudige werkers aan de basis’ zeggen dat zij hun zin krijgen en de partijgenoten in regering en parlement voor de rest zorgen. Intermediaire kaders en opinion leaders als Goudzwaard, Vermaat of licht dissidente fractieleden kun- | |
| |
nen daarbij gemist worden. Als dat lukt is de controle op het beleid zoek en daarmee een wezenlijke mogelijke begrenzing. Dat is het essentiële gevaar van het rechts populisme, zoals dat door vvd- en cda-politici steeds meer in woord en geschrift wordt uitgedragen.
De brave, progressieve borst Jan Joost Lindner - overigens toch echt niet op zijn achterhoofd gevallen - had van mijn relatie tot de antirevolutionaire achterban niets, maar dan ook niets begrepen.
Die innerlijke tegenzin tegen het cda binnen een groot gedeelte van onze fractie, gevoegd bij het feit dat er na negen maanden onderhandelen niet een kabinet-Den Uyl 2, maar het kabinet Van Agt 1 uit de bus kwam, zijn de wezenlijke oorzaken van het ‘loyalisme’ en ‘dissidentisme’, waarmede de allereerste cda-kamerfractie ‘gezegend’ werd. Het heeft de persoonlijke verhoudingen binnen de fractie meermalen onder heftige spanning gezet. Het heeft het kabinet, waarin eigen mensen in een 10-6 verhouding vertegenwoordigd waren, enkele malen aan de rand van de afgrond gebracht. Het heeft voor de nieuwe partij hier en daar nog wel ‘behoudend’, maar bepaald niet ‘verwervend’ gewerkt. Het heeft een minderheid in de fractie een te grote manipuleermogelijkheid over de meerderheid geboden. Het heeft voor de loyalisten zelf, naarmate de jaren voortschreden, in toenemende mate frustrerend gewerkt. Het heeft de beginners onder de ar-leden van de fractie onder een mijns inziens te zware druk gezet (in dit verband noem ik met ere Bert de Vries, die zich niet liet inlijven - bewijs van karakter - en Fred Borgman, die bij de olieboycot ondanks zware psychische en welhaast fysieke druk weigerde mee te werken aan de val van het kabinet).
Het heeft binnen de fractie enkele malen tot duidelijke factievorming geleid met alle kwalijke bijverschijnselen van dien. Dit laatste, toen Aantjes van het toneel verdwenen was. Hij was zonder enige twijfel hun auctor intellectualis. Hij verstond de kunst om twee klavieren tegelijk te bespelen: hij was fractie- en loyalistenleider. Na zijn aftreden ontbrak het de groep aan evenwichtige leiding, men maakte bokkesprongen (zo werd er af en toe separaat vergaderd - men kwam elkaar dan zogezegd toevallig tegen), wat ten slotte kon leiden tot persoonlijk politiek harakiri (want denk erom, dat als de naar-huis-zend-poging van Van Agt met de zijnen gelukt zou zijn, de meeste van deze collega's hun politieke matje op
| |
| |
termijn wel hadden kunnen oprollen; mestkalkoenen die voor het vervroegen van Kerstmis stemden).
De man die door dit alles het meest geteisterd werd is Ruud Lubbers. Zonder dat hij veel parlementaire ervaring bezat, kwam de leiding van de fractie van de ene dag op de andere op zijn bordje terecht. Hij was tweede man onder Aantjes. Bij diens aftreden werd binnen de arp nog wel met de gedachte gespeeld om Hans de Boer op die stoel te brengen. Daar is eind november, begin december 1978 het nodige over heen en weer gepraat, maar diep in de nacht van 7 op 8 december verwierf Lubbers 34 en De Boer 9 stemmen (1 blanco).
Lubbers was niet echt op de hoogte met de wijze waarop antirevolutionairen in de politiek opereren. Dat was een handicap voor hem. Groot respect heb ik voor zijn onbaatzuchtige inzet, zijn passie om tegenstellingen te overbruggen, zijn onverdachte loyaliteit ten aanzien van Van Agt c.a., zijn persoonlijke, nooit aflatende worsteling om de loyalisten binnen de touwen te houden (trouwens niet alleen de loyalisten: men denke aan de afhandeling van het wetsontwerp zwangerschapsonderbreking). Eén- en andermaal na een kantje-boordstemming heb ik hem met de einduitslag gelukgewenst en met een stevige handdruk mijn gevoelens van dankbaarheid aan hem overgebracht. Ergens mag Lubbers de loyalisten ook dankbaar zijn: het is ten slotte de oefening, die de kunst baart. Lubbers werd een goed fractievoorzitter.
Er moest een nieuwe tweede man komen: van ar-huize. Aanvankelijk dacht men aan Hans de Boer. Daar kon ik mij in vinden. De Boer stond in voorkomend geval weliswaar gedecideerd aan één bepaalde kant van een sloot, maar borg voldoende overbruggend vermogen in zich om succesvol de stoel van voorzitter te beklimmen. Zijn gezicht staat sommigen niet aan, maar het is een gave vent. Daar kwam nog bij, dat ik Lubbers in zijn presidium van drie naast de wat behoudende Van Leijenhorst graag de als meer progressief te boek staande De Boer gunde. Maar de partij nam die overstap niet, De Boer bleef in deze kritieke fase van de fusie partijvoorzitter. Toen kwam de naam Van Houwelingen in het geding. Dat kon mijns inziens niet. Van Houwelingen was een kamerlid dat duidelijk boven de middelmaat uitstak, hard werkend, goed op de hoogte met de zaken die hij onderhanden heeft. Maar hij is onverwoestbaar overtuigd van eigen gelijk. Heeft zich bij hem een opvatting eenmaal vastgezet, dan brengt niets en nie- | |
| |
mand hem daar meer vanaf. Collega's konden in commissievergaderingen een keur van argumenten aandragen, urenlang van gedachten wisselen, praten als Brugman, daar resteerde aan het eind van de rit maar één conclusie: het grootste gelijk van de wereld was toevallig in de schoot van Jan gevallen.
Cor Kleisterlee, de kvp-nestor, zei het beeldend: Jan is nog te hoekig, die moet nog een tijdje met zijn vriendjes knikkeren.
Een voorzitter moet harmoniseren, uiteenstrevende bewegingen op een noemer brengen, in de huid van een ander kunnen kruipen, iets van de betrekkelijkheid van een groot aantal zaken doorschouwen. Onder die omstandigheden stelde ik mij kandidaat voor de post van eerste voorzitter van de fractie. Nu, dat heeft binnen het ar-smaldeel nog heel wat gebaard. Dagenlang is er gelobbied. Dat soort zaken motiveert bepaalde bezige bedrijvigaards.
Maar op 13 december 1978 werd er ten slotte gestemd. Na drie stemmingen haalde ik het met de hakken over de sloot (21-19). Vanaf die dag nam ik deel aan het wekelijkse beraad met de delegatie van cda-bewindslieden op Algemene Zaken, onderhield ik het contact met de arp (ik sprak op de partijraden van december 1978 in Rotterdam en van 18/19 mei 1979 in Zutphen, woonde alle db- en hb-vergaderingen bij) en met het cda-in-wording.
Om ruimte voor dat werk te maken moest ik enkele mij dierbaar geworden functies neerleggen: lid db van het streekziekenhuis te Gorinchem; voorzitter van de Vereniging voor Christelijk Middelbaar en Voorbereidend Hoger Onderwijs te Gorinchem (was ik ruim dertig jaar).
Mijn fractievoorzitters wisten van mij dat ik voor een post van minister of staatssecretaris niet in de markt was (het neerleggen van het burgemeesterschap in onze dorpen konden noch Anna noch ik opbrengen). Het maximum dat er voor mij aan het Binnenhof inzat, was tweede man. Dat werd in december 1978 een feit in de fractie en op prinsjesdag 1979 in de Kamer. Kleisterlee, die de post van eerste ondervoorzitter bekleedde, aanvaardde een topfunctie op crm. Met 114 van de 118 uitgebrachte stemmen werd ik tweede man (onder Dolman). In het presidium was ik in het bijzonder belast met personeelszaken: echt menselijk, maar veel tijd vergend werk-achter-de-schermen.
Het cda ontstond onder de druk der omstandigheden. Toch heb ik het als een climax in mijn politieke carrière ervaren, mijn laatste ‘dienstperiode’ in dat bredere verband te hebben mogen beleven.
| |
| |
Het antirevolutionaire volk had de liefde van mijn hart, daar niet van, desalniettemin ervoer ik het als een verruiming en verrijking dat oude ar-vaderhuis achter mij te laten en in een nieuw thuis mij te koesteren aan de milde christelijk-historische tolerantie en warme roomse blijmoedigheid. Ik mocht die eerste cda-fractie. Die fractie mocht mij. Wat wil iemand, die ‘afgaande onder de mannen is’ nog meer?
Gedateerd 6 juli 1981 kreeg ik van het cda de volgende dankbrief.
Geachte heer Schakel,
Na de verkiezing van de nieuwe Tweede Kamer der Staten-Generaal op 26 mei jl. bent u op eigen verzoek niet teruggekeerd in de Kamer. Gedurende een lange reeks van jaren heeft u, onder vaak moeilijke omstandigheden, uw beste krachten gegeven aan de Nederlandse christen-democratie. Als cda-Kamerlid heeft u vaak op de bres gestaan voor de belangen van het cda. Mede door uw bijzondere inzet is het cda een factor van stabiele betekenis in de Nederlandse politiek gebleken.
De partij is u zeer erkentelijk voor uw grote en betekenisvolle inzet en wil u hiervoor zeer hartelijk danken.
Met vriendelijke groet en hoogachting,
|
|