| |
| |
| |
De media
De politicus bekleedt een publiek ambt. Publiciteit behoort daarbij als de bliksem bij de donder. Een kamerlid, wil er echt iets van terechtkomen, kan niet zonder. Het is zijn water en zijn brood. Wat het vocht is voor de plant, de mest voor de heester, zijn de krant, het tijdschrift, de radio en de televisie voor het kamerlid. Sommigen zijn daar zo van overtuigd dat ze publiciteitsgeil worden. Bij de Kamer geaccrediteerde journalisten kunnen daar boeiende verhalen van vertellen.
Men kan beter de wat moeizamer weg nemen: zorgen dat àls je wat zegt, je inderdaad wat zegt: op een niet-ingewikkelde, ook voor niet-hoogontwikkelden verstaanbare manier; in grammaticaal gaaf Nederlands (de regionale tongval behoeft niet onderdrukt te worden, tenslotte is niet iedereen in Leiden geboren en getogen). Wie daar echt ernst mee maakt behoeft niet achter journalisten aan te hollen, in voorkomend geval weten ze je heus wel te vinden.
Te veel leden van de club van 150 zijn in hun voordracht even boeiend als de tabellen voor de loonbelasting. Die hebben slechts een kansje in komkommertijd, in die periode behoeft men maar een hikje, een boertje, een oprispinkje te laten horen en men staat in de krant.
Voorzie de journalist van correct, bondig, taalkundig netjes ingepakt nieuws. Hij (zij) komt terug! Hun collega's verschijnen ook in jouw winkeltje.
Natuurlijk moet men gelijk elke kleine middenstander in bescheiden mate wel eens adverteren. Als ik iets kwijt wilde, dan loosde ik dat op een spreekbeurt ergens in den lande. Een korte notitie inzake het in mijn opruiming liggende artikel overhandigde ik aan D.J. Hoekstra van het anp (al jaren aan het Binnenhof, een uiterst bescheiden, maar zeer efficiënt opererende journalist). Het anp zette het op de telex en zo rolde het alle redactiebureaus binnen. De bezoekers van de vergadering die de volgende dag hun ochtendblad opsloegen, vroegen zich dan verwonderd af waar precies die journalist gisteravond in de zaal gezeten had.
Ik wil in dit verband nog twee namen noemen: die van Henk E. Janszen van De Telegraaf, samen met die van Jaques Fahrenfort. Dit
| |
| |
duo bracht gedurende een aantal jaren het parlementaire nieuws op grootse wijze. Hun geheim was dat zij hun thuisbasis niet in Nieuwspoort hadden - de gelegenheid waar vele collega's die wel zoeken - maar in het kamerrestaurant. Aangezien ik, afgezien van opnamen, zelden in Nieuwspoort kwam maar des te meer in het kamerrestaurant (de koffiekamer ‘alleen voor leden’ behoort in mijn oog wat te nadrukkelijk tot de Binnenhof-ivoren-toren) ontmoette ik ze nogal eens. In het geval van Henk kwam daar nog bij dat hij van orthodoxen huize was, daar weliswaar niet veel meer aan deed, maar er ook niet van losgekomen was, waardoor wij geestelijke affiniteit hadden. Bij zijn 40-jarig jubileum als journalist in 1972 was er onder voorzitterschap van Carel Enklaar een huldigingscomité; ik zat in dat comité.
Op 8 september 1976 bleef hij op het station van Wageningen - de plaats waar hij met zijn trouwe Ger woonde - plotseling dood. In de plenaire zitting van 10 september hebben wij hem herdacht. Een goede makker was de weg van alle vlees gegaan.
De schrijvende journalist is ermee gediend, wanneer je hem tijdens een interview een verrassende zinswending, een flitsende beeldspraak ‘overhandigt’. Je vond dat dan later in zijn geschreven tekst, olijk in de kolom glunderend, terug. Ik bedacht ze nooit van tevoren. Je weet trouwens niet vooraf langs welke dreven precies de man-van-de-krant je laat wandelen. Zij ‘borrelden’ in de loop van het gesprek op. Voorts is ook spontaniteit in een interview van grote betekenis. Wie het over die boeg gooit, moet er wel op toezien het interview zonder drank-in-het-lijf in te gaan. Een ‘shake’ van onbevangenheid en alcohol leiden gemakkelijk tot ontsporing. Enkele notoire ontsporingen, met name in tijdschrifteninterviews, moeten, denk ik, uit deze ‘long drink’ verklaard worden.
De reeds genoemde voorwaarden voor een geslaagd interview - inhoud, eenvoud, goed Nederlands - gelden in versterkte mate voor radio en televisie.
Een artikel kan men herlezen, de luisteraar/kijker heeft maar één (snel vervliegende) kans om jouw boodschap op te pikken. In dat opzicht had ik baat bij mijn opleiding. Wat de taalbeheersing betreft: in een vergeelde opbergmap zit de middelbare akte Duitse taal en letterkunde; Duits is een uiterst logisch geconstrueerde taal, de wiskundige noot in het talenpakket; ik raakte bedreven in verbuigen en vervoegen, wist op den duur onderwerp en gezegde, antecedent en betrekkelijk voornaamwoord feilloos op elkaar te
| |
| |
laten kloppen. Een zin in het Engels kan men nog wel eens ‘achteloos’ laten vallen. Bij een zin in het Duits moet men vanaf de hoofdletter-aan-de-kop tot aan de afsluitende punt permanent op zijn hoede zijn. Grammaticaal stoeien met de taal behoort tot mijn geliefkoosde intellectuele genoegens. Ik vind het een uitdaging een zin van start te schieten, een klein intermezzo in de vorm van een bijzin binnen te halen, en dan de hoofdzin weer op de grammaticaal-correcte pootjes te laten landen.
Op het punt van de presentatie (de vorm waarin, de wijze waarop) ben ik aan hen die ik in de loop van vele jaren via radio of televisie bereiken mocht, een verontschuldiging schuldig. Ik heb ze, zonder uitzondering, in de schoolbanken van het tuinlokaal van de christelijke mulo aan de Westerstraat in Gorinchem gezet. Wie mij via Lopik ‘hoorde’ of ‘zag’, ‘zat’ daar. Ik zal mij nader verklaren.
Twee cursusjaren (1941-42, 1942-43) gaf ik les aan die school. De leiding splitste het leerlingenbestand in twee porties: een stadsklas en een buitenklas. De leerlingen uit Gorinchem en die uit de wijde (drie provincies instekende) omgeving. De stad leverde de a-klassen en voor de streek was b gereserveerd. Omdat een leerling vanuit de regio in die tijd in de regel slechts naar Gorinchem werd ‘uitgezonden’ als er werkelijk wat inzat, stak de b-klas als geheel boven de a-klas uit.
Welaan dan, in het tuinlokaal (met zicht op de breedgeschouderde, door Menno van Coehoorn ontworpen vestingwallen; welk een uitzonderlijke veldflora) zat 2b. Ik kwam daar vrij veel. Buitenkinderen, 14 à 15 jaar oud, niet op hun achterhoofd gevallen, meer dan middelmatig geïnteresseerd in de - al lang niet meer zo onbezorgde - wereld om hen heen. Toen de sd mij in oktober 1943 dwong om deze mij na aan het hart liggende mulo-klas in de steek te laten, heb ik hun ‘foto’ in mijn affectieve geheugen opgeborgen. Ik haalde deze te voorschijn wanneer ik in zwakke momenten wanhoopte aan de toekomst van volk en vaderland (zonder de belaste hoofdletters). Ik ‘zette’ ze ook voor mij bij interviews voor radio en televisie. Dan legde ik deze jongelui uit hoe het in elkaar stak, wat ik ervan vond, hoe ik het zag aflopen. Ik ‘zag’ ze voor mij zitten op een heldere winterdag, tegen het einde van de middagschooltijd, de tas al gepakt voor de thuisreis, nog even aandachtig luisterend naar wat ‘mijnheer’ ten besluite te vertellen had.
Honderden malen ben ik geïnterviewd. Over een veelheid van onderwerpen. In het kamergebouw, in de nos-studio, ernaast, op
| |
| |
het Binnenhofplein, bij ons thuis, in het gemeentehuis, in vergadergebouwen elders in den lande.
Het interview right-from-the-shoulder vond ik het aangenaamst. Geen voorgebakken opnamen. Dat laatste vermindert levendigheid en echtheid. Een enkele keer deed de reporter het om technische of andere redenen nog eens over. De kwaliteit van het gebodene werd er wat mijn aandeel betreft door repetitie niet beter op. Dat wat betreft het geven van commentaar op de dingen-van-de-dag.
Daarnaast was er de medewerking aan programma's van langere, vaak ook recreatieve aard. Ik zaaide, naar een bekend bij belwoord, aan alle wateren. Slechts in twee programma's, beide van de vara, ben ik nooit als gast aanwezig geweest: Haagse kringen en De rooie Haan. Voor de laatste heeft Jan Nagel mij wel eens uitgenodigd, maar op zaterdag had ik altijd veel vergaderwerk. Bovendien waren er ‘loyalistische’ collega's die bij de redactie veel geliefder waren. Die pasten beter in hun journalistieke formule. Voor het overige had ik ook met de vara goede relaties. De van de kro overgekomen Frits van der Poel lag mij goed. Hij heeft het imago van een linkse rakker, maar hij is een vakman en niet in de markt om zijn ‘slachtoffer’ een pootje te lichten. Tweemaal was ik zijn gast bij de start van een nieuw programma: op 25 maart 1968 in Bellevue Amsterdam (Veldkamp zat ‘in de stoel’, ik werd aan de tand gevoeld over wegenbouw en democratie); op 5 oktober 1971 vanuit het Haagse ‘House of Lords’ in een nieuwe formule voor Achter het nieuws, met Anneke Goudsmit debatteerde ik aan de bar over het aanstaande bezoek van de keizer van Japan, Hirohito. In haar televisiecommentaar schreef Trouw (6-10-1971): ‘Het enige vaste punt in de hele uitzending was de heer Schakel (arp), die zijn plaats aan de bar had gevonden en die niet meer verliet.’ Goede herinneringen bewaar ik aan Hans Jacobs en Herman Wigbold (met de laatste had ik op 10 februari 1969 vanuit studio Vitus in Bussum in aanwezigheid van Ed van Thijn en een negental deskundigen een indrukwekkende uitzending over drugs en druggebruik). Met genoegen ontmoette ik in de vara-studio de zoon van oud-collega Suurhoff.
De vpro heeft in ‘rechts’ Nederland niet zo'n beste naam. Deze ‘rechtse’ politicus is in die kring altijd correct behandeld. Op 7 april 1967 discussieerde ik in studio Concordia te Bussum in de rubriek Ja, neen, geen mening met Hans van Mierlo over de gekozen (Van
| |
| |
Mierlo) of benoemde (Schakel) burgemeester. Ik praatte 6% van het gehoor ‘om’. ‘Van Mierlo leed zijn eerste nederlaag,’ schreef Nico Scheepmaker in zijn omroeprubriek van 8-4-1967. Een vakvrouw met een fijn ontwikkeld invoelend vermogen in andermans situatie is Netty Rosenfelt. Op 3 oktober 1972 maakte zij van Anna en mij een goed gelijkend portret, dat op 26 oktober in het Gat van Nederland werd uitgezonden.
Bij de kro zat ik op 10 november 1970 samen met Frans Andriessen in een Brandpunt Special over een kiesdrempel (hij voor-ik tegen). In die uitzending werd Charles de Gaulle herdacht.
Het verhaal van mijn telaatkomen in de veel beluisterde radiorubriek van Mia Smelt Moeders wil is wet wil ik niet achterwege laten. Ik zou met mijn collega Scholten (burgemeester van de vestingstad Heusden) een gesprek hebben over de combinatie van dat ambt met andere functies. Thuis was Anna onze ‘wekker’. Maar 17 oktober 1972 viel in de herfstvakantie; de schoolploeg behoefde niet naar Gorinchem op te stomen, Anna sliep lekker uit, te 8.45 uur werd ik met schrik wakker, de uitzending liep al een kwartier, ongeschoren sprong ik in de auto, het mistte geducht, via de boordradio hoorde ik de waarschuwingen van Mia aan mijn adres om geen onverantwoorde risico's te nemen, vier minuten voor het eind parkeerde ik de auto op de stoep bij de studiodeur, de grammofoonplaat werd gestopt, ik had nog twee minuten om mijn visie op de zaak te geven.
Met plezier denk ik aan een coproduktie van de Vlaamse tv met de kro; in de gelagkamer van herberg Het zwarte paard in Noordeloos had ik een genoeglijk interview met Karel van de Wispelaere uit Damme.
Onze huisomroep is de ncrv. Daarmee had ik de stevigste relatie. Enkele uitzendingen zijn mij bijgebleven.
Op 2 september 1968 werden in Bellevue in Amsterdam de hoofdredacteur van de Volkskrant, Godfried Bomans, Albert Mol en ik door drie leerling-journalisten geïnterviewd. Op 14 april 1972 liet Kitty Knappert mij in haar programma Eenmaal, andermaal, gezeten in een antieke leunstoel op de bovenverdieping van ‘De Gouden Leeuw’ in Hoornaar een tekst van Louis Davids zeggen. Kitty was door een kettingbotsing bij Jutphaas zeer verlaat.
Op 3 augustus van dat jaar - wij zaten middenin de lijmpoging-Scholten - liet Dick Bikker (zijn vader, zendeling onder de Toradja's, was van Noordeloos geboortig) mij ‘ontvoeren’. Ik kwam
| |
| |
terecht boven de slagerij van Jongejan op de hoek van Amandelen Sinaasappelstraat in Loosduinen. Daar zat onder meer ncrv-medewerker Aart van Bergeyk, schoolvriend van zoon Maarten. 30 december 1974 en 31 december 1976 zat ik in een lange studiouitzending; in 1974 samen met Anneke Goudsmit van 8.45 (de wekker liep om half zeven af) tot 10.30 uur in Plein publiek, allerlei zaken werden ons per telefoon aangereikt; op oudejaarsdag 1976 zat ik met Noortje van Oostveen in de eerste uuruitzending van Hier en Nu op Hilversum 4.
Op 19 mei 1979 vertegenwoordigde ik tijdens het spektakelstuk dat een provinciespel is - compleet met werkplaatsen, toiletwagens en Rode Kruis - Zuid-Holland.
Tegen het einde van mijn politieke carrière maakte Gerard van den Berg mij hoofdpersoon in een aflevering van Globaal. Mijn leitjeswoord was rak: een recht stuk in een rivier.
De avro zond op de avond van dodenherdenking 1975 (30 jaar bevrijding) een interview uit van Sonja Barend met Anneke Goudsmit, Michel van der Plas en mij. De opname was op 1 mei in Concordia te Bussum. Ons gezin had vanaf 19 april onder grote spanning geleefd. Zoon Maarten had die dag samen met zijn vrouw Peggy (zwanger van de tweede) een auto-ongeluk gehad. Rijdend op een voorrangsweg was hij door een van links komende wagen gegrepen. Peggy werd eruit geslingerd (bij de geboorte van een kerngezonde Joris bleek beschadiging van de wand van de vruchtblaas). Maarten had een gebroken linkerbeen en werd naar het ziekenhuis in Gorinchem gebracht. Het leek mee te vallen, maar in de nacht werden wij met spoed naar het ziekenhuis ontboden. Er was beendermerg in de bloedbaan terechtgekomen, vetembolie, de longblaasjes sloeg dicht, in coma lag zijn body tegen de dood te knokken. De specialisten konden ons geen hoop geven, maar speelden vol inzet hun schaakspel met diezelfde dood. Eerst elf dagen later konden zij ons de troost bieden dat Maarten uit zijn coma zou komen. Wat is er in die dagen gewaakt en gebeden. Wat hebben wij God uit het diepst van ons hart gedankt. Wat heb ik een respect gekregen voor de moed en het Godsvertrouwen van zijn vrouw Peggy. Vanuit die gezinservaring toog ik op 1 mei naar Concordia. Zoon Arnold ging op mijn verzoek mee. Daar zat een stukje symboliek in. Hij heet voluit Arnoldus Lodewijk Hendrik. Arnoldus naar zijn in Neuengamme omgekomen oom. Lodewijk naar mijn op Lombok gesneuvelde oom van moederszijde. Hendrik naar mijn aan tering gestorven oom van vaderszijde.
| |
| |
Anneke Goudsmit beleefde de oorlog als ondergedoken jodenkind, Michel van der Plas verkeerde in de nog betrekkelijk beschermde sfeer van het seminarie, ik had én in de meidagen van 1940 én enkele dagen voor de bevrijding de dood in het grijnzende gelaat moeten kijken. Vooral dat laatste relaas - mijn gemoed schoot vol toen ik van mijn gevoelens voor moeder en verloofde in de nacht voor mijn executie gewaagde - maakte indruk in de uitzending van 4 mei. Ik heb hem zelf niet gezien, ik sprak die avond in de dodenherdenkingsdienst in Schoonhoven, de zilverstad, waar mijn vrienden en vriendinnen mij in de vroege ochtend van 23 april 1944, net op het nippertje, uit de politiecellen gekraakt hadden.
Op 13 oktober 1977 kaapten terroristen de Landshut, een Boeing van de Lufthansa met 87 mensen aan boord. Via landingen in Doebai en Aden kwam het toestel terecht op de luchthaven van Mogadisjoe. Captain Schumann werd vermoord. Men eiste de vrijlating van de leider van de Baader-Meinhofgroep en nog tien anderen benevens een losgeld van dm 40 miljoen. Het dreigement anders het toestel te zullen opblazen en de ontvoerde werkgeversvoorzitter Schleyer te zullen executeren leek zeer reëel. De wereld hield de adem in: zou de Duitse regering toegeven?
Op zaterdag 15 oktober spoorde Jaap van Meekren mij in hotel ‘De mallejan’ te Vierhouten op. Wij hadden daar met onze badminton-club voor het weekeinde geboekt. Ik had weinig trek om naar zijn rubriek Televizier te komen, maar hij hield zeer aan en stuurde een taxi. In de nos-studio stelde hij mij de centrale vraag: toegeven en mensenlevens redden of niet? Ik maakte duidelijk, dat ook tegen deze eventuele zeer hoge prijs de Duitse overheid voor chantage niet mocht bukken. In de nos-studio waren voor een ander programma-onderdeel Hans Wiegel (toen kamerlid) en zijn Pien. Hij had respect voor mijn opstelling, voegde eraan toe dat hij zielsgelukkig was die vraag niet voorgelegd gekregen te hebben. Later, als minister der Kroon, is zij hem wel degelijk voorgelegd; dat brok verantwoordelijkheid droeg hij toen met ere.
Men zal zich de afloop herinneren: op 18 oktober bestormden zestig manschappen van de Grenz Schutz Gruppe 9 onder leiding van commandant Ulrich Wegener het vliegtuig, doodden de kapers op één na, de gijzelaars waren bevrijd.
Mijn op 17 november 1980 uitgezonden afscheidsportret voor de televisie componeerde Jan Aagten, een bijzonder sympathieke
| |
| |
medewerker met wie ik in de loop der jaren veel ‘zaken’ deed. Hij behoorde onder meer tot de Slag om Nieuwspoort-ploeg, met Leo Pagano, Van Houtert, Gerrie Verkerk, een team waardoor ik mij met genoegen liet ‘strikken’. Die relatie is ook na mijn politieke emeritaat bestendigd. Ik adviseer het team en treed in voorkomend geval als commentator op.
Vanzelfsprekend was ik ook bij de nos te gast. Die had in mijn tijd een programma Frontaal geheten. Met een ‘andersdenkende’ debatteerde je ten aanhore van een onpartijdige jury over een bepaalde stelling. De jury stemde over die stelling voor en vervolgens na het debat. Beide debaters brachten drie getuigen ter ondersteuning van het betoog mede. Je ondervroeg ook de getuigen van de tegenpartij. Ik heb er driemaal aan meegedaan (1971-al of niet roulette in Nederland; 1971-al of niet steun van kerken aan gewapende verzetsbewegingen; 1978-al of niet gratis openbaar vervoer), ik heb het debat driemaal op punten gewonnen. Het duidelijkst op 5 april 1971. Mijn tegenvoeter was vvd-collega Geurtsen (met Van Schaik indiener van een initiatiefontwerp tot het wijzigen van roulette). Een van zijn getuigen was Henk Vonhoff, de huidige Commissaris der Koningin in Groningen. De mijnen ir. Weber (de grootste deskundige op het gebied der kansspelen), Willem Scholten (nu vice-voorzitter Raad van State), mevrouw Slaa-de Jong (huisvrouw te Wageningen). Er waren 21 juryleden. Voor het debat 13 voor en 8 tegen roulette. Na het debat 9 voor en 12 tegen. De verschuiving in mijn richting was het kleinst in het op 16 februari 1978 uitgezonden debat met oud-staatssecretaris Van Hulten over al of niet gratis openbaar vervoer. (Van Hulten voor-ik tegen.)
Voor het debat: |
voor 34 |
2 geen mening |
14 tegen. |
Na het debat: |
voor 30 |
6 geen mening |
14 tegen. |
Mijn getuigen waren Van Strien (hoofd voorlichting ns) en Wallis de Vries (toen wethouder Den Haag, later staatssecretaris crm, nu voorzitter avro.
De ruigste uitzending was mijn twistgesprek met dr. Ter Schegget (onlangs na veel controverse hoogleraar in Leiden geworden) over al of niet steun van kerken aan gewapend verzet. Ter Schegget was voor, mijn mening is dat de kerk noch wapens moet zegenen, noch ze direct of indirect financieren. Mijn getuigen waren Bouke Roolvink, dr. Jansen Verplanke (burgemeester van Ridderkerk) en prof. Velema (hoogleraar Theologische Hogeschool christelijk gereformeerde kerken, Apeldoorn).
| |
| |
De nos was op de dag van de opname (15 november 1971) in het Hottheater bij station hs in Den Haag) verre van neutraal. In de loop van de middag trachtte men ons ‘ondersteunende’ dia's in de maag te splitsen, waarvan Verplanke wist dat het Angolacomité ermee werkte om aan te tonen hoe koloniale mogendheden moordden. Zonder enige waarschuwing vooraf stapte ik de opnamezaal in, zij was bezet met Angolacomité en aanverwante clubs (Sjaloom, Bond van Dienstweigeraars), opgesierd door spandoeken met niet voor tweeërlei uitleg vatbare teksten, de vijandelijkheid was te snijden. Ik voelde mij in de leeuwekuil, dacht: straks gooien zij met bierblikjes.
Wat als intimidatie bedoeld was, betekende voor mij een enorme opsteker. In zo'n situatie gaat het partisanenbloed in mijn aderen kloppen. Het werd een fel dispuut. Ter Schegget ging erin. Ik zal mijn lezers de tonelen besparen die zich na afloop van de opname in het Hottheater afspeelden. Slechte verliezers!
Op 30 maart 1975 debatteerde ik met mevrouw Kalma-Staal (echtgenote van een hoofdinspecteur van politie in Rotterdam) in een twintig minuten durende uitzending van de nos, vanuit studio Concordia over de bvd. De verslaggeving in de pers illustreerde hoe gepolariseerd onze samenleving met betrekking tot dit soort onderwerpen is.
Enkele uittreksels uit aan mij gerichte brieven: ‘Wat heb ik heerlijk genoten van het debat van die juffrouw Staal met u. Voor zoveel stommigheid had u “bijna” geen woorden’ (Den Haag, 9 april 1975). ‘Graag wil ik u even laten weten hoezeer ik u van harte heb bewonderd tijdens dit gedenkwaardige televisie-treffen. Ik heb het grootste respect voor uw zelfbeheersing en uitermate stijlvolle houding’ (Wassenaar, 9 april 1975). ‘De heer Schakel verdient ons respect, dat hij in deze ongelijke strijd van 1 tegen 3 zo beheerst repliceerde’ (Haren, 4 april 1975). ‘De dame demonstreerde ons wat ons te wachten staat als het volksfront de baas zou zijn. Vele Rotterdamse politiemensen zullen zich geschaamd hebben’ (Enschedé, 2 april 1975).
Bij tijd en wijle optreden voor de televisie betekent dat mensen je onderweg herkennen. Eens was ik met Anna in een hotel in Oostenrijk. Je ziet het aan het gedrag aan andere tafeltjes dat de herkenning daar is. Na twee dagen vaardigde ‘zij’ ‘hem’ naar onze eettafel af. Ontvouwt zich de volgende dialoog:
‘Mijnheer, ken het ook zijn, dat wij u kennen?’
| |
| |
‘Ja, dat is wel mogelijk.’
‘Van de televisie, mijnheer?’
‘Ja, dat zou wel kunnen.’
‘Bent u Swiebertje, mijnheer?’
‘Ja, dat ben ik, maar ik ben hier incognito.’
Totaal andere gelijkenis. Prinsjesdag 1965. In de Grote of St.-Jacobskerk in het hart van de residentie beleggen de Haagse kerken (inclusief Leger des Heils) bij de aanvang van het nieuwe parlementaire jaar een gebedssamenkomst. (Anna en ik hebben daar tot en met 1981 nooit ontbroken; als iemand het van bidden moet hebben dan is het zeker de politicus.) In een Haagse kerk gaat het op zijn Haags toe. Onder de toren door kom je achterin de kerk. Het achtergedeelte van het schip is voor het politieke ‘voetvolk’. Daarvoor zitten de onderofficieren, in casu de kamerleden; daarvoor de subalterne officieren, te weten de staatssecretarissen; daarvoor de hoofdofficieren, zijnde de ministers; en daarvoor - op die ene derde dinsdag in september - op de allereerste stoelenrij de organiserende dominees, pastoors, voorgangers.
Op die gedenkwaardige prinsjesdag 1965 treden Anna (in het lang) en ik (in jacquet) onder de toren door binnen. Daar staat een kerkvoogd (ook in jacquet). Hij herkent mij onmiddellijk en zegt: ‘Ik zal u naar uw plaats begeleiden.’ Anna en ik schrijden in zijn kielzog door de rijen der simpele staatsburgers heen, passeren de gelederen der kamerleden, stranden ook niet op de staatssecretarislijke kusten, neen: wij worden doorgesluisd tot de ministeriële frontlijn, krijgen onze stoelen aangewezen naast Maarten Vrolijk (oudcollega, toen minister van crm, later mijn Commissaris der Koningin in Zuid-Holland). De brave kerkvoogd had mij voor Luns aangezien. Die was die dag gelukkig niet in de Jacobskerk te ontwaren. Een ondeugendheidje ter afsluiting van dit hoofdstukje.
Eens per jaar belegt mijn bond van beroepsgoederenvervoerders over de weg een ledenweekeinde. Daar komen ook de vrouwen van die vrachtvaarders. Tijdens zo'n weekeinde beloofde ik de dames in een vrijgevige bui dat ik tijdens elke tv-uitzending waarin ik ‘optrad’, aan al die vervoerdersvrouwen één knipoogje zou wagen. Die belofte heb ik getrouw ingelost. Naast een lichte hoofdtrilling valt een oogtrilling buiten de kring der vervoerdersvrouwen niet op.
|
|