Toen waren er nog maar drie in Breda: Kotälla, Fischer, Aus der Fünten. Ieder jaar bij de behandeling van de begroting van Justitie kwam de vraag aan de orde - ook in onze ar-fractie - of het nog langer verantwoord was deze drie gedetineerden in de Koepel van Breda vast te houden, of wij dusdoende ons niet verlaagden tot het peil van het verslagen systeem dat wij verafschuwden.
Het kabinet-Biesheuvel - Van Agt zat op Justitie - wilde tot daden overgaan. De regering had gratie kunnen verlenen, de gedetineerden naar hun Heimat hebben kunnen afvoeren om zich vervolgens ter verantwoording van dit beleid aan het oordeel van de volksvertegenwoordiging te onderwerpen.
Men koos een andere weg, de gevoelens van de kamerfracties werden afgetast - bij ons op donderdag 8 februari 1972 -, de regering leek voor haar vrijlatingsbeleid op een meerderheid in de Kamer te mogen rekenen. Binnen onze ar-fractie heb ik mij met alle kracht die in mij was tegen dit voornemen gekeerd. Niet omdat wraak in mijn vaandel zou staan. Niet omdat ik van mening was dat de straf nog bij lange na niet zou zijn uitgeboet. Mijn christelijke opvoeding had mij wel anders geleerd. Het voor mij doorslaggevende argument was, dat ik de christelijke naastenliefde ook te betrachten had tegenover verscheidene duizenden slachtoffers van het regime, getroffenen in het lichaam en/of de geest, die ik uit eigen ervaring en aanschouwing kende, labielgeworden broeders en zusters uit de verzetsbeweging, die eenvoudigweg niet meer de morele kracht zouden kunnen opbrengen om deze vrijlating te verwerken.
Dinsdag 22 februari 1972 werd ik overstelpt met telefoontjes van verontrusten. Het Auschwitz-comité roerde zich op het Binnenhof in de wandelgangen. Aan het einde van die gespannen dag haalde ik dochter Carla op bij het internaat van de kno-opleidingen aan de Van Speykstraat, zij leed aan een hevige aanval van angina.
Maandag 28 februari sprak ik voor een van mijn oudste kiesvereniging-klanten, die van Maassluis, in ‘De Sluis’. Tijdens de pauze vertelde men, dat avro's Televizier de namen van de voor- en tegenstanders van vrijlating gepubliceerd had (het debat zou de volgende dag, op schrikkeldag 1972 plaatsvinden) en dat de regering op verlies stond. Dat ‘verlies’ had ze in de week daarvoor, op donderdag 24 februari, opgelopen, toen in een door radio, televisie en pers verslagen hoorzitting van de vaste commissie van Justitie 39 organisaties uit de kringen van verzet en slachtoffers aan opgekropte gevoelens uiting hadden gegeven.