| |
| |
| |
Paleis Soestdijk
Nederland is een monarchie.
De ‘modale’ Nederlander is geen monarchist. Die is een orangist. Het stond indertijd treffend in het beginselprogramma van de arp: De arp houdt geen enkele staatsvorm voor de enig aanvaardbare. Voor Nederland echter oordeelt zij de meest geschikte regeringsvorm het grondwettelijk koningschap der Oranjes.
Er is in de geschiedenis nauwelijks een ander voorbeeld aan te wijzen, dat een bepaald geslacht door de eeuwen heen in voor- en tegenspoed zich zo verbond, zich zo identificeerde met de lotgevallen van een volk als Oranje met Nederland.
Willem de Zwijger is de grondlegger van onze nationale eenheid. Vóór deze stamvader onze historie binnentrad, vormden deze lage landen bij de zee een bonte lappendeken van graafschappen, vrije heerlijkheden, hertogdommen en wat dies meer zij. Een los samenvoegsel van allerhande zelfstandige bestuurlijke eenheden, die elkaar dan te vuur en dan te zwaard bestreden. Te midden van die warrewinkel hief hij de hecht saamgebonden pijlenbundel op en bezwoer onze vaderen: ‘Bewaart Uwe Unie wel’.
Oranje bewerker, ook symbool, van onze eenheid als natie.
Henriëtte Roland Holst bracht het zo treffend onder woorden: ‘Wil ons, dat w'in U 't symbool van d'eenheid zien, die niets ons kan ontroven.’
Lotsverbondenheid: bezetting, terreur voor vaderland en volk was altijd vervlochten met ballingschap voor Oranje. Bevrijding, verlossing voor ons? Glorieuze ‘blijde incomste’ voor Oranje.
Dr. L. de Jong bericht in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog enkele malen van verzetsmensen die in de laatste minuut voor hun executie uitriepen: Leve de koningin! Hun laatste woorden. Onder een republiek zou dat dan moeten luiden: Leve Luns! Leve Joop den Uyl! Leve Dries van Agt! Ik kan mij die situatie niet voorstellen. Wij behoeven dat in het Koninkrijk der Nederlanden gelukkig ook niet te doen.
Ons volkslied is een Oranjegedicht, een van de weinige nationale hymnen die in een kerkelijk gezangboek niet buiten de toon vallen. Voor de Franse revolutie was er schier geen land in Europa zonder
| |
| |
keizer (koning). Met de revolutie gaat in vele landen de republiek het ancien régime vervangen. Maar een van de weinige voorrevolutionaire republieken, die van de Zeven Verenigde Nederlanden, toont een tegenovergesteld beeld: daar worden de banden met het Huis van de eerste dienaars der republiek nauwer aangehaald, daar ruimt de republiek voor het koninkrijk.
In 1918 en 1945 togen weer vele van de nog spaarzamelijk voorkomende regerende vorstenhuizen in ballingschap. Waar zijn de Romanovs van Rusland, de Habsburgers van Oostenrijk, de Hohenzollern van Duitsland? Oranje is nog altijd onder ons. De sluitsteen, hoog boven in de kathedraal, die de opstrevende bouw van ons staatsbestel bijeen houdt, sluitend maakt.
Ik reken mijzelf tot die Nederlanders, die vinden dat wij zuinig op ons vorstenhuis dienen te zijn.
Toen ik in 1964 kamerlid werd, moest ik een aantal functies opgeven, waaronder: landelijk commandant van de Oranjegarde, een jongerenorganisatie uit protestants-christelijke kring, ontstaan in de jaren dertig, een reactie op fascistisch pseudo-nationalisme en ‘republikanisme’, zich onder meer uitend in de muiterij op de ‘Zeven Provinciën’. De geest van de mannenbroeders werkte in deze jeugdorganisatie door, de blouse was de prinsenkiel van de geuzen, de zwarte baret met lange oranjeveer duidde op de wil zich in de vaderlandse historie te verdiepen en daarvan nader: de rol daarin van het Oranjehuis. Met vliegend vaandel, bazuingeschal en slaande trom werd door onze vendels onder hun hoplieden in steden en dorpen luister bijgezet aan Oranje-gedenkdagen.
Ik legde bij de intrede in de Kamer mijn landelijk commando (inclusief uniform met balk en drie sterren) neer, mijn instelling tegenover het Vorstenhuis bleef ongewijzigd. Vanuit die mentale verbondenheid heb ik de lotgevallen van de bewoners van paleis Soestdijk tussen 1964 en 1981 meebeleefd.
Het begon in 1965. Kroonprinses Beatrix (27 jaren jong) bleek als zovele lieden van die leeftijd ‘over haar schouder te kijken’.
22 juni was een roezige dag: Roolvink werd uit de fractie weggeroepen, hij moest bij Cals opdraven, iedereen begreep waarvoor, alleen Bouke zweeg; gelukkig zweeg de telefoon niet: een opgetogen oudste zoon meldde zijn slagen voor zijn hbs-b.
28 juni was een stralende zomerdag; collega Leo den Hollander, burgemeester van Leerdam, had een Urker kotter omgebouwd tot een plezant vakantieschip; de collega's uit de contreien van Leer- | |
| |
dam werden met hun betere wederhelften voor de proefvaart uitgenodigd; Anna en ik zijn in dat soort gevallen met een natte vinger te lijmen; Leo loodste zijn boot door de Biesbosch tot boven een zandplaat op de samenvloeiing van Noorder- en Zuidergat; op de droogvallende plaat liepen wij aan en naast boord bruine koppen op; tegen één uur waren alle zenders voor Majesteit gereserveerd; daar op die drooggevallen plaat in het waterbekken van de Biesbosch, bekend van gevaarvolle ‘crossings’ om waardevolle geallieerden en Nederlanders uit de gretige grijparmen der Duitsers te redden, werd het gerucht bevestigd. Beatrix ging zich verloven met een man die het Duitse uniform had gedragen. Mijn dag was kapot!
29 juni - één dag later! - zijn de leden van Eerste en Tweede Kamer tegen drie uur in de Ridderzaal geconvoceerd; reden: kennismaking met de toekomstige prins-gemaal; om half vier stonden wij op anciënniteit in het gelid, eerst de senatoren, dan de honderdvijftig directe volksvertegenwoordigers, ik stond op 139, Sake van der Ploeg (hij zou nog van zich doen horen) sloot de rij. Het was pufheet, de kennismakingschampagne viel als een druppel op een gloeiende plaat, het speechje van senaatsvoorzitter Jonkman was plichtmatig en vrijblijvend.
6 oktober: een van de laatste keren dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal in afdelingen bijeenkomt; na het afleggen van de eed (belofte) kreeg een nieuw aankomend lid uit de mond van de voorzitter te horen tot welke afdeling hij (zij) behoorde; de laatste stuiptrekking van de generalistengeneratie; de afdelingen waren tegen half twaalf geconvoceerd; spoedig bleek dat de naturalisatie van Claus George Willem Otto Frederik Geert von Amsberg en de toestemming tot het aangaan van een huwelijk door Hare Koninklijke Hoogheid prinses Beatrix op weinig weerstand zou stuiten.
10 november: beide voormelde wetsontwerpen staan op de agenda van de plenaire vergadering; 145 leden zijn present; achter de regeringstafel Cals (minister-president), Smallenbroek (Binnenlandse Zaken), Samkalden (Justitie), Lampe (Antillen) en Einaar (Suriname). De toestemmingswetten voor de huwelijken van Wilhelmina en Juliana werden stilzwijgend aanvaard. De debatten in het geval van Beatrix beslaan maar liefst 37 pagina's van de Handelingen. Een boeiende dag, die om half elf in de avond in de stemmingen haar deciderende einde vond. Ik heb mijn plaatsje in de bank geen minuut verlaten. Medelijden - uit collegiaal oogpunt,
| |
| |
verder bepaald niet - had ik met de toenmalige fractievoorzitter van de pvda. Stotterend, blozend en zich versprekend moest hij spitsroeden lopen vanwege zijn beruchte brief. In de loop van augustus, september en oktober had hij een groot aantal brieven ontvangen van partijgenoten, die op grond van uiteenlopende redenen ‘teuge’ het huwelijk waren. Die verontruste partijgenoten had hij beantwoord met een standaardbrief, waarin hij speelde met de mogelijkheid, dat de fractie geen toestemming zou geven; zinspeelde op kamerontbinding en verkiezingen; filosofeerde over een wellicht naderend einde van de constitutionele monarchie; de mogelijkheid inbouwde van een grondwetswijziging, waardoor een regering niet meer door een verliefde prinses voor het blok gezet kon worden; een snier uitdeelde aan het adres van prof. De Quay.
Onvoorstelbaar, dat een vooraanstaand Nederlands politicus zich niet realiseerde dat een in redelijke oplage rondgezonden brief in de publiciteit terecht zou komen. Het Parool zorgde daarvoor. Ruimschoots voor het plenaire debat - op 29 oktober - verklaarde minister-president Cals (mede namens de socialistische collega's) de inhoud van deze brief zeer te betreuren.
Boerenleider Koekoek deed in groteskheid voor Nederhorst niet onder: hij wilde wel eens weten hoe Claus over de pbo dacht; als het antwoord van de regering onbevredigend zou zijn, dan durfde zijn club wel tegen te stemmen. Pure blufpoker. Hij keek wel uit. De Boerenpartij stemde voor, ook toen het antwoord voor de ‘boeren’ geheel teleurstellend uitviel.
De cpn nam een halfslachtige houding aan. Bakker verklaarde namens zijn club aan een koningskwestie geen behoefte te hebben. Bij de stemming verdwenen zij evenwel achter de gordijnen.
Frans Goedhart kwam mede namens collega Leibbrandt uiteenzetten, dat zij tegen zouden stemmen, omdat zij alleen voor gestemd zouden hebben als Claus een overtuigd anti-nazi geweest zou zijn.
Sake van der Ploeg - volgnummer 150 in de Kamer van 150 - stemde na een persoonlijk gesprek met Claus voor.
Te 22.30 uur bleek de uitslag te zijn: 132 voor, 9 tegen (Goedhart, Leibbrandt, Lankhorst, Bruggeman, Burggraaf, Slotemaker de Bruïne).
10 maart 1966: de kroonprinses trouwt in de stad die onze grondwet tot hoofdstad des lands verklaart. Een echte Hollandse vroe- | |
| |
ge-lentedag: regen en wind. Van mijn ouders erfden wij een qua lengte en breedte buitenmodel driekleur. In aanwezigheid van onze kinderen hees ik in de vroege morgen dit royale, de decennia doorstaan hebbende dundoek. Na terugkomst hing het aan flarden aan de vlaggemast voor de burgemeesterlijke ambtswoning. Exemplarisch voor de nationale afkeuring van in Amsterdam naar de bruidsstoet geslingerde rookbommen?
Het kamerlid zette zich na de vlagceremonie in jacquet in zijn auto: reisdoel rai-gebouw. Vandaar in bussen naar de Westerkerk. Op de tv zag de volksvertegenwoordiging de voltrekking van het huwelijk op het stadhuis. Toen de stoet: familie-staatshoofdentrouwstoet in engere zin over het middenpad binnenschreed, zongen wij:
Ds. Kater en hoofdvlootpredikant Sillevis Smit leidden de trouwdienst, psalm 121 (een psalm vol troost), 1 Corinthe 13 (een kapittel vol beloften) werden gelezen. Onze slotzang was Gezang 301:6 ‘Mijn schild ende betrouwen.’ Een batterij van bussen bracht de Westerkerkgangers van de Rozengracht naar de rai. Collega en vriend Nico van den Brugge kwam naar ons toe met vrouw, hun kinderen en hun tv-toestel. Samen met ons gezin zagen wij de gebeurtenissen van 10 maart 1966 in Amsterdam. Het versloeg mij de adem.
De trouwplechtigheid in de residentie van Margriet met Pieter van Vollenhoven op dinsdag 10 januari 1967 verliep waardig en rustig. Gezeten naast collega Johan Scheps van de pvda, was ik deelgenoot van een mooie dienst. Aan het Binnenhof wisselden wij het trouw- voor het werkpak, de wekelijkse fractievergadering begon wat later dan normaal.
Bij de overgang van 1966 op 1967 had de Kamer zo'n achterstand in de werkzaamheden opgelopen, dat wij tussen Kerstmis en oudjaar, alsmede in de eerste dagen van het nieuwe jaar ten overstaan van minister Verdam de begroting van Binnenlandse Zaken behandelden. De methode-Koppejan stond op de agenda: hoofdinspecteur Koppejan liet groepen demonstranten per vrachtauto naar de verste rand van de gemeente Amsterdam wegvoeren. Aan de orde kwam ook de kwestie-Heemstede, de burgemeester, ridder Van Rappard - broer van de befaamde ambtgenoot uit Gorinchem
| |
| |
-, had Sieto Hovings Tingeltangelcabaret verboden bepaalde voor ons vorstenhuis beledigende teksten te brengen. ‘In ons land wordt het in bepaalde kringen langzamerhand een slechte gewoonte om de spot te drijven met het koningshuis. Dan wordt de grens tussen geestigheid en grofheid meermalen overschreden. Dat is laf en goedkoop, omdat het een familie treft, die geen enkele vorm van verweer heeft,’ was mijn commentaar.
De psp-afgevaardigde A.J.Bruggeman riep uit: ‘De heer Schakel sprak provocerend.’ ‘Dat moet u dan goed hebben gedaan,’ kaatste ik terug.
Onze grondwet bepaalt dat de Kroon bij erfopvolging gedragen wordt. Met Wilhelmina en Juliana hing dat erfelijk koningschap nog maar aan één levensdraad. Onder die omstandigheden was de geboorte van een troonopvolger voor alle orangisten een bron van diepe vreugde. Tweemaal maakte ik het mee: 31 januari 1938 (de souvenirmakers, die op januari gegokt hadden, gingen bijna de februarimist in) en 27 april 1967.
Bij de geboorte van Beatrix was dienstplichtige Schakel met lang weekeindeverlof thuis in Meerkerk. De opdracht was om bij het bekend worden van de geboorte direct naar de Chassé kazerne in Breda te komen, want de dag na de geboorte zou 6 riparade maken door het hart van de Baroniestad. Ik besteeg dan ook direct mijn stalen ros. In Gorkum hoste de burgerij - voorop stadsnotabelen als mr. Vonkenberg en mr. Overwater - door de binnenstad. In Sleeuwijk, Nieuwendijk, Raamsdonksveer, Oosterhout en Teteringen stond de boel op Brabantse stelten.
27 april 1967 zal ik mijn leven lang evenmin vergeten. De morgen bracht ik op de gemeentesecretarie door, direct na de middag vertrokken Anna en ik met ons doktersechtpaar Ubel Brandsma en Liesbeth Weenink (kleindochter van de beiaardier van de Dom) naar hotel ‘De Engel’ in De Steeg (gesloopt voor raadhuisbouw). Daar resideerde de kunstschilder Goedvriend, een goede vriend van het echtpaar Brandsma. Anna en ik kochten van hem een IJssellandschapje. Op de thuisrit legden wij bij ‘De Woeste Hoeve’ aan - altijd moet ik daar aan de aanslag op Rauter denken - alwaar wij een kostelijke stroganov naar binnen werkten. Om acht uur had ik vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Hoogblokland. Staande de vergadering belde Anna de geboorte van een prins van Oranje door. De wethouders deelden mijn mening dat de bestuurlijke werkzaamheden voor een wijle
| |
| |
dienden te worden neergelegd. Anna en ik spoedden ons ten tweeden male naar het doktershuis. Ubel en ik vonden dat wij als dorpsnotabelen een rondgang langs de dorpscafés behoorden te maken. Wij kwamen niet verder dan het eerste, het café van Jan Kros. Wat was het geval? De dorpsfanfare Volharding had haar wekelijkse repetitieavond. Bij het horen van het heuglijke nieuws besloot men het oefenlokaal te ruilen voor het voormelde café en de fanfare te transformeren in een boerenkapel.
Het burgemeesterschap van Noordeloos, als instituut, had nog wat goed te maken aan de plaatselijke fanfare. Tijdens die uitbarsting van feestvreugde in 1938 bij de geboorte van Beatrix had men een vrachtauto afgehuurd en was al toeterend de gemeente doorgegaan. Nu stond in de Algemene Politieverordening, dat voor zo'n optreden schriftelijk vergunning bij de burgemeester moest worden aangevraagd. Deze had echter verlof tot uitwoning gekregen en resideerde binnen de wallen van de vestingstad Gorinchem. Gevolg: rondtrekkend fanfarekorps zonder burgemeesterlijke vergunning. Als zijn bijdrage aan de spontane feestvreugde deed hij de plaatselijke veldwachter procesverbaal opmaken. Het bestuur verscheen zonder één thuisblijver voor de kantonrechter. Die liet ten aanzien van zijn private opvatting over de reactie van de burgemeester van Noordeloos generlei vorm van twijfel bestaan. Maar het recht moet zijn loop hebben: een boete van tien stuivers. Het vonnis hangt als een soort van erediploma ingelijst in het Dorpshuis.
Nu, één generatie later, was er een opgelegde kans deze openstaande burgemeesterlijke rekening te vereffenen. Ik kreeg de roffels van de grote trom, gaf de hele zaal een rondje en was tot in de kleine uurtjes de drummer van de band.
Op de volgende vrijdag, 28 april, luidden van acht tot negen uur alle vaderlandse klokken. Dingeman, broer van Anna uit Geldermalsen, vierde in Heerewaarden zijn zilveren bruiloft met zijn ‘zus’ Lucas. Anna en de kinderen togen zonder mij naar dit festijn. Ik zat in jacquet op de tweede rij achter de ambtsdrager in de christelijk gereformeerde kerk, waar de hervormde pastor loci ds. Exalto sprak onder het motto: Vreest God, eert den Koning.
Op de eerstvolgende kamerdag (dinsdag 2 mei) zou er te één uur in 's lands vergaderzaal officieel stil gestaan worden bij deze jongste gebeurtenis (de voorzitter en de minister-president spraken). Rijdende over de provinciale weg die de Alblasserwaard oost-west
| |
| |
doorsnijdt, hoorde ik over mijn boordradio de naam van de kroonprins in spe: Willem Alexander. Bij de doopplechtigheid in de St.-Jacobskerk in de residentie op zaterdag 2 september 1967, moest ik mij doen vertegenwoordigen door mijn persoonlijke ambassadeur Maarten jr. Wat genoot die knul van zijn ‘plek van een daalder’ temidden der leden der beide Kamers der Staten-Generaal.
September 1973 bracht het zilveren regeringsjubileum van koningin Juliana. Op 4 september vierden wij het in de rai. Kamervoorzitter Van Thiel opende. Première van de film Juliana, Koningin der Nederlanden. Mies Bouwman bracht het toenmalige glansnummer ‘Eén van de 8?’ Een rijksgenoot uit Suriname won de eerste prijs. Seth Gaaikema en Wim Sonneveld lezen op onnavolgbare wijze sprookjes. De drie militaire korpsen concerteren. Uit 320 ballonnen trekt Hare Majesteit die van Tilburg. Daar zal de koninklijke familie het lokale feest op de nationale feestdag van 5 september, meevieren.
Mijn drie dorpen vielen buiten de prijzen, maar onze plattelandsfeesten waren er niet minder om. Te 3.30 uur in de vroege morgen van 6 september gaven Anna en ik ons voor een korte tussenpauze aan Morpheus' armen over.
Om elf uur waren wij - fris en vrolijk - in de Ridderzaal aanwezig. Uit het officiële programma herinner ik mij slechts een sublieme bijdrage van de minister van Economische Zaken Langman (een uit het gereformeerde nest in het bloemperk van de liberalen terechtgekomen politicus) over ‘De koopman en de dominee’. Het tafereel buiten is mij beduidend beter bijgebleven. De ‘hard ware’ bestond uit markttentjes met aperitiefjes, diverse soepen, gesmeerde broodjes-met-beleg en taart. De ‘soft ware’ werd gevormd door de legerleiding, de toppen van het nationale ambtelijke apparaat, bestuurders van waterschappen, alle Nederlandse gemeenten, alle statenleden en wij volksvertegenwoordigers aan beide zijden van het Binnenhof. Ik had net mijn reis door Angola en Mozambique achter de rug. Het werd voor mij persoonlijk een soort staande receptie: warme handdrukken, solidaire schouderklopjes. Om half drie verliet de koninklijke familie in open calèches het Binnenhof. In de voorste bij opa en oma zeven kleinkinderen. Een vorstelijk gezicht!
Het leed zit op de slippen van de vreugde. Op het zilveren jubeljaar volgde 1976: Lockheed-affaire. Alarmerende informatie uit ver- | |
| |
horen door een commissie uit de Amerikaanse Senaat over door Lockheed verstrekte steekpenningen. Dinsdag, 10 februari 1976 was er een kort debat in de Kamer naar aanleiding van een brief van de regering terzake. Wij verenigden ons op een commissie van onderzoek: prof. A.M. Donner (eeg-gerechtshof in Luxemburg), M.W. Holtrop (oud-president Nederlandse Bank) en Peschar (voorzitter Rekenkamer): arp/vvd/pvda.
In die periode heb ik Hare Majesteit uitzonderlijk bewonderd. Vele vrouwen zouden onder vergelijkbare omstandigheden compleet ‘kapot’ zijn geweest. Hare Majesteit ging rustig voort met haar ambtsbezigheden. Daartoe behoorde het praten met kleine groepen kamerleden op Huis ten Bosch. Ik was voorzitter van een groep waartoe onder andere de latere kamervoorzitter Dolman, alsmede de latere staatssecretaris Veder-Smit behoorden. Bij dergelijke gelegenheden had ik tussen de zakelijke bedrijven door een ontspannen contact met mevrouw F.M. de Graaff, directrice van het Kabinet van de Koningin, hetwelk terugreikte tot vergelijkbare lotgevallen in vijf enerverende jaren uit onze contemporaine landshistorie. Majesteit was onze deskundige gids door de Japanse, de Chinese en de Oranjezaal.
Op 12 augustus 1976 overhandigde de commissie-Donner haar rapport aan het kabinet. Precies 14 dagen later, donderdag 26 augustus, bracht het kabinet in de personen van minister-president Den Uyl, minister Van Agt van Justitie en minister de Gaay Fortman van Binnenlandse Zaken de boodschap aan het parlement over.
Tot tweemaal toe kon men aan het binnentreden van minister-presidenten de nog te brengen tijding aflezen: Cals in de nacht van Schmelzer; Den Uyl in de Lockheed-zaak.
Reeds de gehele dag hing er die 26ste augustus een gespannen sfeer in een ‘uitverkocht’ kamergebouw. Te vijf uur was de plenaire zittingszaal vol leden en fotografen. Den Uyl stapte in stemmig donker - dat dit in zijn weinig gesorteerde garderobe zat, had ik niet verwacht - aan het hoofd van de ministeriële club van drie binnen. De socialist Den Uyl heeft in het daarop volgende halfuur aan de constitutionele monarchie een bijzondere dienst bewezen. Evenwichtig, met doorvoeld begrip voor wat er op het spel stond, gedreven door de intentie onze monarchie niet te verwonden, gaf hij het resultaat van het commissieonderzoek door: de precaire positie van Bernhard was niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Grote verslagenheid!
| |
| |
De avro haalde mij voor de radio, de eo (samen met Jongeling) voor de televisie. De beste reactie in dat soort situaties is, de pil niet te vergulden.
Maandag 30 augustus werd de zaak plenair afgedaan (elf uur fractie, twee uur plenaire). De grote fracties waren sober. Enkele kleintjes ‘stalen’ de tijd. Een motie van de pacifist Van der Spek om de prins strafrechtelijk te vervolgen, verwierf naast de zijne nog ene hele stem.
Aan de tafel van de stenografen had ik een interview met de Duitse televisie; op het Binnenhof voor de Franse. In beide gevallen in hun moers taal (de Fransoos had beloofd langzaam te zullen spreken, maar kakelde als een Franse haan in de ochtendzon). Onze fractiemedewerker Joop van Rijswijk werd die dag 38, met hem dronk ik een afsluitende borrel in het kamerrestaurant.
Op de eerstvolgende prinsjesdag (21 september) verscheen de Prins in civiel grijs (met anjer). Het hart van de oud-compagnies-commandant van het Strijdend Gedeelte der Binnenlandse Strijdkrachten ‘doleerde’ bij deze aanblik.
Eenmaal nog heb ik in deze uniformkwestie de ingeving van mijn hart mogen volgen. Dat was in september 1979. Lord Mountbatten, oude strijdmakker van de Prins, slachtoffer van een verraderlijke ira-aanslag, werd op 5 september vanuit Westminster Abbey in Londen begraven. Bernhard woonde de plechtigheid in admiraalsuniform bij. Minister-president Van Agt had, voor hij daartoe toestemming gaf, contact opgenomen met de fractieleiders. Lubbers was in Bonn, als tweede man was ik de verantwoordelijke voor de cda-fractie. Met overgave gaf ik Van Agt voor de cda-club groen licht.
Wie tussen de twaalf en dertien jaar lid is van de Kamer, de kas niet gelicht heeft of uit anderen hoofde niet met de strafrechter in aanraking is gekomen, wordt ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Mij overkwam dat bij de lintjesregen van 1977. Ik was toen 31 jaar burgemeester en had uit dien hoofde zeer tot verwondering van mijn collega's in dat ambt nooit iets opgespeld gekregen. De verklaring was simpel: een dorpsburgemeester reikt niet verder dan het ridderschap Oranje Nassau en dat speldt men een kamerlid niet op.
In 1977 behoorden twee volksvertegenwoordigers tot de gelukkigen: senator Wil Albeda (de latere minister van Sociale Zaken) en
| |
| |
ik. Alhoewel ik wist dat ik tot de gedecoreerden zou kunnen behoren, wees er die 28ste april niets op - ook niet het gedrag van mijn Anna - dat ik tot de begenadigden behoorde. Nog een jaar geduld, was mijn conclusie. Voor de fractie behandelde ik die dag een wijziging van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Te 17.30 uur beklom ik het katheder. Voorzitter Vondeling had zich doen vervangen. Toen ik mijn bijdrage afgesloten had, verzocht griffier Koops mij naar het kabinet van de voorzitter te willen komen. Vanaf dat moment wist ik het.
In de kamer van Vondeling stond een glunderende Anna en onze jongste zoon Adriaan, een oprecht verheugde fractievoorzitter Willem Aantjes en mijn medegedecoreerden uit het kamerpersoneel: Smallegange, mej. Brouwer en mevr. De Kuiper.
Vondeling rekende mij in zijn hartelijke toespraak tot ‘het frivole ar-type’. Van de champagne nam ik slechts één glas, want in de plenaire zaal moest ik mij naar de behandeling van een wetsontwerp over calamiteuze polders in Zeeland spoeden. Die avond gingen wij op verkiezingsreces.
De volgende dag werd het lintje-van-de-burgemeester op een knalreceptie in Hoornaar (inclusief het optreden van fanfarekorpsen en zangverenigingen) luisterrijk gevierd.
Met twee schoonzoons van Majesteit had ik een aparte relatie.
Prins Claus volbracht in 1967 de vierdaagse (4 × 50 km). Een knappe prestatie voor iemand die vier dagen lang van minuut tot minuut (ieder heeft op een bepaald moment een ‘ram’ te verwerken) onder de schijnwerpers der publiciteit heeft te marcheren. Telkens als wij elkander treffen, informeert hij naar mijn laatste tocht.
De verkeersveiligheid verbond mij aan Pieter. In die discipline nodigden Margriet en Pieter Anna en mij op 15 maart 1978 voor een diner te hunnen huize, Het Loo. Wie daar niet goed bekend is, scharrelt vrij lang rond voor hij de marchaussee bij de toegangspoort heeft gevonden. Medegasten waren Allewijn (verkeersveiligheidstopman ten departemente), Reuchlin (broer van de bekwame secretaresse der cda-fractie), Van Randwijck (advocaat-generaal in Den Haag), Spengler (kabinet burgemeester Amsterdam), Te Velde (secretaris voorlopige Raad voor de Verkeersveiligheid, oomzegger van een mijner oudste burgemeesterlijke collega's in de Alblasserwaard). Mij gewerd de eer de gastvrouw van die avond
| |
| |
aan mijn rechterhand te mogen hebben. De familie was niet zonder zorgen: zoon Bernhard was de dag tevoren door een auto geschept. Het aan het einde van de maaltijd in een rijtje opgestelde keukenpersoneel ontving een welverdiend applaus. De oudste lakei diende nog Wilhelmina.
Het was opnieuw de verkeersveiligheid, die op woensdag 31 januari 1980 mij met Pieter in hotel Promenade bijeenbracht. Ik was daar in mijn hoedanigheid van voorzitter van vaco (organisatie van bandenspecialisten), samen met de energieke secretaris van die organisatie Francis Mulder. Wij verorberden een tongetje, dronken een Pouilly Furné en bespraken een aantal zaken de verkeersveiligheid rakende. Aan het einde van die dag naar huis rijdende, hoorde ik, dat tegen acht uur alle zenders voor Majesteit gereserveerd waren. Via de televisie hoorden wij de abdicatieboodschap. Het was donderdagavond, op die avond beoefenen wij met nog drie echtparen van onze leeftijd in de plaatselijke manege het badmintonspel. Tussen het spel door sprak ik via de telefoon een artikel voor de regionale dagbladpers in en had ik met reporter De Jong een radio-opname voor de eo:
30 april 1980: abdicatie en inhuldiging. Twee verdienstelijke Gorkummers, Arie Roza en Kroef, reden met Anna en mij mee naar de rai. Vandaar in bussen langs ij en Centraal Station naar de achteringang van het Paleis op de Dam. In de catacomben werden wij op anciënniteit gezet. Ik was naar de voorste gelederen opgerukt.
Onder de pergola door, tussen de erewacht aan weerszijden in de kop van de parlementaire optocht van Paleis naar Nieuwe Kerk. Rij 2 naast senator Broeksz. De eed van Beatrix. Daarna waren wij stuk voor stuk aan de beurt. Mijn stem bracht tot uitdrukking dat het voor mij geen loze formule was. Tot tweemaal toe was er applaus voor een bewogen Juliana. In het Paleis drongen via radiootjes berichten over straatterreur door. Ambtscollega Polak vertrouwde mij toe dat het er buiten ruig aan toe ging.
In de Burgerzaal drukten wij Beatrix en Claus de hand. ‘Jammer, dat u ermee ophoudt, mijnheer Schakel,’ voegde Claus mij toe. ‘U spreekt zo lekker uit het hoofd.’
De leden van het kabinet, van de Raad van State, van de beide Kamers der Staten-Generaal, de hofhouding, de koningen van wapenen (onder hen mijn lkp-commandant Bob Scheepstra) mengden zich door elkaar, genoten van forel, zalm en champagne. Marijn de Koning liet mij voor de televisie het verschil tussen monarchisten en orangisten uitleggen.
| |
| |
Toen per bus naar het Concertgebouw, dat van boven naar beneden van feestvreugde bruiste, ongetwijfeld mede door de champagne, die uit magnums werd geschonken. Van het Concertgebouw per bus naar het ij: parade van verlichte schepen, vuurwerk, door de marine de avondhemel ingezonden lichtbundels.
Terug in de rai begonnen enkele leden van het kamerpersoneel tegenover mij te mekkeren over hun arbeidssituatie (binnen het kamerpresidium was ik met de personeelszaken belast). Die hadden kennelijk ‘een kwaaie dronk’.
Zielstevreden deze dag van zo dichtbij te hebben mogen doorleven, reed ik mijn kostbare vracht naar de Alblasserwaard terug.
5 mei 1980 was een lustrumjaar voor de herdenking van onze bevrijding. In de vroege morgen brachten de dorpskinderen van Hoornaar de burgemeester een aubade. Ze zongen prachtig (waar hoorje dat nog?) en de burgemeester beloofde ze dat aan de koningin te vertellen. Hetgeen in de loop van de dag gebeurde. De regering had een nationaal comité ter voorbereiding van deze viering ingesteld. Voorzitter was oud-collega Van Lier, lid van de Raad van State, drager van het ridderkruis Militaire Willems Orde. Ik was de vice-voorzitter. In die hoedanigheid woonden wij de festiviteiten in de Houtrusthallen in Den Haag en het Circustheater in Scheveningen bij. De gehele koninklijke familie was bij ons te gast. Onder de presentatie van Herman Emmink traden op: die Haghe Sanghers, Marco Bakker, Henk van Ulsen, het Haags Matrozenkoor, een in roze zijde geklede Caroline van Hemert, Louis van Dijk, commandeur Oranje Nassau, Vera Lynn met ‘The white cliffs of Dover’, Liesbeth List, Conny van den Bos, Jenny Arean, Willem Nijholt, Wim Hogenkamp. Ik vertelde Majesteit van onze zingende dorpskinderen. Zij verzocht mij haar waardering aan het jonge volkje over te brengen, hetgeen de volgende dag met plezier werd gedaan.
Op 22 mei gaven Beatrix en Claus een inhuldigingsdiner voor kabinet, Raad van State, Rekenkamer, Commissarissen der Koningin, burgemeesters der vier grootste steden, de fractievoorzitters en het presidium van Eerste en Tweede Kamer. Via de laatste categorie behoorden Anna en ik tot de genodigden. Als simpele plattelanders die wij - als puntje bij paaltje komt - waren en zijn, keken wij onze ogen uit. De door telkens weer andere lakeien behoede deuren, de sfeer in de Burgerzaal, het fraaie servies, het
| |
| |
zeer kleurrijke glaswerk, de levende muziek die de gasten niet zagen, de imposante opmars van de lakeien bij iedere nieuwe gang (ik zat recht voor de ingangsdeur), de champagne in de antichambre, de mooie wijnen, de cognac in de gangen.
De meest directe relatie - van hart tot hart - met ons vorstenhuis had ik op 6 juni 1980 (dag van de invasie in Bretagne) in het Philips-ontspanningsgebouw in Eindhoven. Voor het eerst in hun bestaansgeschiedenis hadden de organisaties van oud-verzetsstrijders zich tot een gezamenlijke manifestatie verplicht. De manifestatie zou twee soorten deelnemers hebben: oud-verzetstrijders en jonge mensen uit de westelijke landen.
Het thema luidde: ‘Wij willen onze idealen aan jullie overdragen’. Na een inleidend woord door minister van Defensie Willem Scholten zou het onderwerp door twee sprekers behandeld worden.
De eerste was Anne Marie Rengers, eerste ondervoorzitter van de Duitse Bondsdag (direct collega van mij als eerste ondervoorzitter van de Tweede Kamer), eens secretaresse van Kurt Schumacher, de door de nazi's gemaltraiteerde voortrekker van de Duitse socialisten.
Aan mij viel de eer te beurt de spreker uit het Nederlandse verzet te mogen zijn. De hoogste onderscheiding die mij in mijn leven deel geworden is. Ik begreep dat deze adeldom verplichtte. Nooit heb ik mij op een rede - én intellectueel én emotioneel - zo voorbereid als op deze. Ik heb er weken mee geworsteld. Tot in mijn slaap toe. En dan moet er echt wat aan de orde zijn! In de nacht van 5 op 6 juni wist ik dat het, met Gods hulp, gelukken zou.
De enorme ruimte was tot in de nok gevuld. Vanaf het spreekgestoelte rechts de jeugd, links de ‘oude verzetshap’, middenvoor de voltallige koninklijke familie en vele hoogwaardigheidsbekleders (van onze cda-club minister Til en staatssecretaris Jeltien, en ook het met ons bevriende echtpaar Wallis de Vries), achter het ‘schavotje’ de Marinierskapel en Kerkraads Mannenkoor (hun zang sneed door de ziel). Dick Passchier was presentator.
Ik had het gehoor direct op de hand na de aanspraak ‘wapenbroeders en -zusters’. Het betoog trok menige teleurgestelde verzetsziel omhoog. Applaus werd gul gegeven. Ik had gelegenheid om Wilhelmina en Bernhard voor hun houding en gedrag in de jaren 1940-1945 te prijzen. Voor Wilhelmina heb ik een diep wortelend respect, met Bernhard verbindt mij het soldateske gevoel van ‘old
| |
| |
soldiers never die’. De bevelhebber der Binnenlandse Strijdkrachten is onder zijn ‘jongens’ ongemeen populair.
Een ovationeel, staand applaus was het ‘amen’ van de op d-day 1980 in Eindhoven verzamelde verzetsgemeente.
|
|