| |
| |
| |
Trekpiano met veel registers
Mijn relaties met het departement van Verkeer en Waterstaat (aanvankelijk aan het Binnenhof, later in het door de klm verlaten gebouw aan de Plesmanweg, schuin tegenover het inmiddels verdwenen hotel ‘De Witte Brug’) had ik aanvankelijk willen plaatsen onder het kopje: Klavier met veel toetsen. Dat ik op de trekpiano (accordeon, handharmonica) ben gevallen, heeft twee redenen. Deze keuze houdt een kleine hommage in aan het adres van oudcollega, bovendien fractievoorzitter, staatssecretaris en minister van Buitenlandse Zaken Norbert Schmelzer, die naar eigen schriftelijk vastgelegd getuigenis, dit instrument even virtuoos bespeelt als indertijd zijn bloedeigen kvp-kamerfractie. De tweede reden voor deze keuze hangt samen met de partijpolitieke waardering voor dit departement. Het rangeert nooit hoog in de politieke tombola die kabinetsformatie heet. De leverantie van de minister-president is het meest begeerlijk. Volgen Financiën, Buitenlandse en Economische en Sociale Zaken. Niet te vergeten Onderwijs en Binnenlandse Zaken. Verkeer en Waterstaat is een sluitpost: de coalitiepartij die in het hoofdtoernooi niet volledig in de prijzen is gevallen levert de bewindsman. Een aperte onderwaardering van het werkelijke aandeel dat via dit departement aan het openbaar bestuur in Nederland geleverd wordt. Ik ben wellicht wat ‘bedrijfsblind’; onder dit voorbehoud waag ik dan toch maar de stelling, dat ik geen departement zou weten waar het hoofd van het departement zoveel concrete beleidsbeslissingen in zoveel (ten dele) zeer uiteenlopende sectoren moet nemen als op Verkeer en Waterstaat.
Vandaar mijn beeld: de trekpiano ziet er in gesloten toestand van buitenaf bekeken weinig imposant uit. Maar met een goede artiest aan het instrument zit er een enorm stuk notenbereik in. Ook als de ministeriële artiest niet voor het instrument geschapen is, blijft het brede scala van mogelijkheden en opdrachten op dit departement bestaan.
Ik maakte de volgende accordeonisten mee:
Kabinet-Marijnen: mr. J. van Aartsen en M.J. Keijzer (staatssecretaris)
| |
| |
Kabinet-Cals: J.G. Suurhoff en ir. S.A. Posthumus (staatssecretaris)
Kabinet-Zijlstra: prof.dr. J.E. de Quay en mr. L. de Block (staatssecretaris)
Kabinet-De Jong: drs. J.A. Bakker en M.J. Keizer (staatssecretaris)
Kabinet-Biesheuvel: prof.dr. W. Drees, drs. B.J. Udink en dr. R.J.H. Kruisinga (staatssecretaris)
Kabinet-Den Uyl: drs. Tj. Westerterp en dr. M.H.H. van Hulten (staatssecretaris)
Kabinet-Van Agt: ir. D.S. Tuynman en mevr. drs. N. Smit-Kroes (staatssecretaris)
Van de ministeriële spelers krijgt Joop Bakker van mij de eerste en Suurhoff de tweede prijs (de laatste ondanks een snel verslechterende gezondheidstoestand).
Van Aartsen was teveel Haags ambtenaar, Drees in te sterke mate een nota's producerende kamergeleerde, Westerterp in de eerste plaats voorzitter-secretaris-penningmeester van de bv ‘Behoud Westerterp’, Tuynman een beminnelijke, in de verkeerstuin verdwaalde ‘groene fronter’.
Het staatssecretariaat op Verkeer en Waterstaat is het meest inhoudelijke van alle onderministerschappen. Posthumus en Keijzer eindigen voor mij ex aequo aan de top. Vakjongens van formaat. Met Kruisinga had ik een voortreffelijke persoonlijke relatie, Van Hulten was een gedreven displaced person in deze sector, Neelie deed afbreuk aan haar vakvrouwschap door haar overdreven publiciteitszucht, haar egocentrische instelling (zij betrok bij voorbeeld de voorzitter van de vaste commissie van Verkeer en Waterstaat alleen bij de zaken als zij persoonlijk in de klem dreigde te geraken) en haar epidemische afwezigheid door werkbezoeken in verre delen van de wereld.
Keijzer had een andere benadering. Had hij buitenlandse gasten, dan behoorde de voorzitter van de kamercommissie tot zijn genodigden. Op 23 juni 1970 kon ik hem van dienst zijn. Op bezoek was de minister van Verkeer en Waterstaat van Rusland. Keijzer gaf een diner in de ‘Beukenhof’ in Oegstgeest. Het aperitief genoten wij in de fraaie tuin van dit etablissement. Tijdens het diner onder de hanebalken gaf de Rus hoog op van de diepgewortelde vredesverlangens van zijn volk, welke zich scherp zou aftekenen tegenover de imperialistische bedoelingen van het Navo-blok. Mike
| |
| |
Keijzer was gastheer, hij bleef zich dienovereenkomstig correct gedragen. Ik was een onafhankelijke volksvertegenwoordiger, ik heb de zakken van die Rus helemaal volgestopt. Hij kreeg in de loop van de avond alle lichtere kleuren van de regenboog. De man was er kennelijk niet aan gewend dat parlementsleden zich niet tot applaus beperken.
In de loop van mei 1979 ‘onthulde’ staatssecretaris Smit-Kroes, dat zij inzage had gekregen in een cda-document, waaruit zou blijken dat het cda de uitslag van de aanstaande Euroverkiezingen tot toetssteen zou hebben gemaakt voor het al of niet voortzetten van de regeringscombinatie met de vvd. Als eerste ondervoorzitter van de cda-fractie woonde ik alle belangrijke partijvergaderingen bij en stond ik op de verzendlijst van de wezenlijke partijstukken. Uit dien hoofde wist ik dat het alarmerende verhaal van Neelie uit de een of andere (vvd?) duim gezogen moest zijn.
In dit verband werd ik op 4 mei 1979 door Kamperman van Tros Aktua ondervraagd.
Haar bekwaamheid had ik in dat interview duidelijk buiten twijfel gesteld. Wel had ik gezegd: ‘Maar als ze buiten dat veld (van staatssecretaris) treedt, vind ik haar meer geslaagd als fotomodel dan als voorlichtster met verantwoordelijkheid bekleed ten opzichte van kiezers.’ Wat volgde? Journalisten die elkaar klakkeloos naschreven, publiceerden dat volgens Schakel op Verkeer en Waterstaat slechts een fotomodel resideerde. Zo bracht Het Vrije Volk (niet direct uitmuntend in objectieve politieke voorlichting) van 8 mei 1979 onder de kop ‘De harde onthullingen van Neelie’: ‘Volgens Schakel, vice-voorzitter van de cda-fractie en trouw supporter van het kabinet, niet meer dan een fotomodel. Uniek in de parlementaire historie: de opname van een fotomodel in een kabinet. Dat verdient navolging. Wil Den Uyl alvast eens gaan neuzen in het Rooie-Vrouwenbestand?’
Bij mijn aantreden als parlementslid werd ik hulp-accordeonist, sedert 1 juli 1952 was ik secretaris van het waterschap ‘De Overwaard’, wat mij het plaatsvervangend lidmaatschap van de vaste commissie Verkeer en Waterstaat opleverde. Het was een begeerde commissie. In die jaren de ‘reisclub’ (later overvleugeld door commissies als Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking) en daardoor bemand door senioren.
Binnen het verdeelschema der werkzaamheden in de ar-kamer- | |
| |
fractie kwam er steeds meer Verkeer en Waterstaat-werk op mij af en het duurde niet lang of ik was in die kring de hoofdbespeler van dit instrument en bij de onderlinge verdeling der voorzitterschappen over de fracties viel mij in september 1971 het voorzitterschap van Verkeer en Waterstaat toe. Ieder jaar opnieuw wordt de verdeling bezien, ik heb die post tot aan mijn aftreden in 1981 bekleed.
Het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (avba) vond in dat 10-jarig voorzitterschap aanleiding om de zilveren legpenning van deze organisatie voor 1981 aan mij toe te kennen: ‘Hij vervulde de functie van voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat in de Tweede Kamer met grote toewijding en verve. Hij was ook voor het bedrijfsleven steeds gemakkelijk bereikbaar en toonde als een waar bestuurder oog voor de wensen en noden van de leden van die verenigingen uit onze kring, die met Verkeer en Waterstaat te maken hebben. Hij was het ook, die voor ons de politiek tot een levend gebeuren maakte.’
Het voorzitterschap van een vaste commissie betekent dat betrokkene de orkestleider wordt van het kamersmaldeel dat zich met name op deze sector van het totale overheidsbeleid toelegt. Vanaf 1971 vervulde ik de schakelfunctie tussen dat onderdeel van het parlement en het departement van Verkeer en Waterstaat, een van de oudste ministeries met een goed ambtelijk apparaat. Rijkswaterstaat - ik maakte Van der Kerk en Tops mee - heeft wereldfaam. Maar ook het departement zelf onder de voortreffelijke leiding van de secretarissen-generaal Vinkestein en De Man kan de vergelijkende toets der kritiek ruimschoots doorstaan. Echte ‘missers’ onder de bewindslieden komen niet voor, het apparaat houdt zelfs de zwakste overeind. Op 28 september 1971 zat ik de vaste commissie voor het eerst voor. Het was een enerverende dag. De grenswijzigingen rondom Alkmaar werden plenair afgehandeld. Betoging op het Binnenhof, spanning in een tot de laatste mogelijkheid gevuld kamergebouw. Als woordvoerder voor de anti's werd ik slechts in de tijd dat ik op het spreekgestoelte stond met rust gelaten. Onder die omstandigheden startte ik in de theepauze als nieuwbakken commissievoorzitter. Een treffende illustratie van het Binnenhofse werkklimaat.
Op 15 november viel voor mij de eerste van de serie ‘officiële openingen’, waaraan Verkeer en Waterstaat in deze episode van de vaderlandse historie zo rijk was: het ingebruiknemen van de ver- | |
| |
keerswegen op de Delta-afsluitdammen in Haringvliet en Brouwershavense Gat. Als Majesteit erbij betrokken was - en dat was hier het geval - dan plaatste het departement haar tussen de minister (in dit geval Drees jr.) aan haar rechterzijde en de voorzitter van de vaste commissie aan haar groene zijde. Symbool van de schakelende functie van de Kroon tussen uitvoerend bewind en volksvertegenwoordiging.
Wij startten die wazige novembermorgen in garage Vermaat in Hellevoetsluis. Majesteit in een old-timer aan de kop van de stoet, 26 bussen volgden. Over de Haringvlietdam naar Flakkee (ik dacht aan moeizame veertochten na spreekbeurten op dit eiland) en toen over de Brouwersdam naar het eerste Zeeuwse eiland. Vandaar moest ik mij - helaas - in ijltempo naar de residentie laten afvoeren. Daar wachtte mij in het Hottheater nabij Hollands Spoor, in het kader van nos-opnamen voor een ‘kort geding’ over steun van kerken aan gewapende revolutionaire bewegingen, een warme ontvangst. 's Morgens de buurman-ter-linkerzijde van Majesteit, 's avonds mikpunt van opgewonden schapenveldragers. Het leven van een politicus is rijk aan variatie. Op het kort geding kom ik nader te schrijven.
Van de vele ‘officiële toestanden’ waaraan de commissievoorzitter in de loop van het decennium mocht deelnemen, wil hij er één aan de vergetelheid onttrekken, omdat hij toen door het befaamde oog van de even beroemde naald kroop.
Een kamerlid is zijn eigen chauffeur. Zoals reeds vermeld, elke kamerdag eindigde met een thuisreis. De toenmalige voorzitter van v en w was en is een liefhebber van een mooi glas wijn. Hij was er zich van bewust dat een proces-verbaal wegens rijden onder invloed aan het adres van de voorzitter van de verkeerscommissie frontpaginanieuws zou betekenen. Uit die wetenschap heeft hij door de jaren heen de voor de hand liggende conclusie getrokken.
Eén keer liep dat wat uit de hand. Het was dan ook een bijzondere gelegenheid. Op 14 juni 1973 was er ter gelegenheid van een cemt-samenkomst in Nederland een groot aantal Europese ministers van Verkeer in de Ridderzaal voor een black-tie-diner bijeen. Anna en ik waren onder de genodigden. Persoonlijk had ik op het punt der consumpties al een handicap. Ten kantore van de anwb was de Stichting Weg voor de eerste keer bijeen. Ik vertegenwoordig tot op de huidige dag in dat bestuur het goederenvervoer over
| |
| |
de weg. Wij bevestigden onze start met een drankje. In de Ridderzaal was men gul met champagne en ik been zeer gecharmeerd van dit edele vocht. Anna en ik zaten aan tafel met de verkeersministers van Zweden, Denemarken, Frankrijk en Turkije. De laatste inviteerde Anna voor de opening van de brug over de Bosporus, die Europa met Azië zou gaan verbinden. Jammer voor Anna dat hij zijn belofte vergat, maar wij dronken op die opening alvast een glas champagne. De thuisrit voltrok zich via Rijswijk. Ik zat op de linkerbaan naast een wagen die met ons 50 km reed. Achter mij begon een gejaagde automobilist met de koplampen te knipperen. Ik wilde geen gelegenheid tot overtreden van de verkeersregels geven en stak vermanend vijf vingers (staande voor 50 km) omhoog. Bij het eerstvolgende stoplicht schoot de achterligger naast mij. Het was een politiewagen! De geagiteerde bijrijder trok mijn portier open, zag mijn black-tie (niet bepaald een geruststellende indicator) en nam mij verbaal onder vuur. Mijn redding was het stoplicht dat op groen sprong, en een op het trottoir liggend manspersoon, wiens politiële assistentie voor de beide Rijswijkse politiemannen terecht hoger rangeerde dan het afhandelen van mijn geval. Mijn persoonlijk consumptiegedrag werd er nog stringenter door.
Het wordt tijd om stil te staan bij de zeer uiteenlopende registers van de trekpiano Verkeer en Waterstaat.
De zeescheepvaart: een eeuwenoude, oer-Hollandse vorm van bestaan. De grote en de kleine handelsvaart. Conférences en zeevaartdiploma's. Verontreiniging van de zee. Steun aan de scheepsbouw. Vele malen heb ik als lid van de Kamer hetzij in openbare commissievergadering, hetzij in plenaire vergadering het woord in deze deelsector gevoerd. Hoe zeer men als geïnteresseerd en verantwoordelijk kamerlid zich toch slechts in de marge van de wezenlijke problematiek beweegt, heb ik ontdekt sedert ik op 16 mei 1979 commissaris van de Koninklijke Nedlloyd, de grootste overgebleven Nederlandse rederij, ben geworden.
De binnenvaart: een bedrijfstak met uitzonderlijke kansen in een land waar de drukst bevaren rivier ter wereld (de Rijn) de drukst bevaren zee (de Noordzee) ontmoet. Ondanks dat toch geen florerende bedrijfstak. Ik kende ze van binnenuit. Ik volgde mr. A.B. Roosjen (ar-kamerlid - bekend van de jaarsluitingen van de ncrv op oudejaarsavond) op als voorzitter van cos, een vereniging die
| |
| |
zich bezighoudt met het speciale onderwijs aan de kinderen van de binnenschippers en de zorg voor de internaten waarin de kinderen van deze varende gemeenschap een vervanging van het ouderlijk huis moeten vinden. Mooi maar moeizaam werk, zoals dit schipperswereldje in haar geheel bloeiend, doch tezelfder tijd verhipte lastig is. Schipper naast God. Individualistisch. Eigenheimers. In het politieke vlak altijd weer spanningen veroorzakend. Gezellig volk op de jaarvergaderingen van ‘Schuttevaer’ onder de bezielende leiding van mr. Van Dam, die ik vrijwel jaarlijks met veel genoegen bijwoonde; bepaald kwaadaardig als ze op de schippersbeurs of in de vaarwegen dwars gaan liggen.
Hun aandeel in het transportgebeuren nam af door externe en interne oorzaken. Van oudsher belangrijke onderdelen als kolenmijnbouw en bouwnijverheid (vooral zand en grind) zagen hun activiteiten sterk dalen. Dat vervoer geschiedde door historische gebondenheid vooral door de spoorwegen en de binnenvaart, die door deze ontwikkelingen gevoelige verliezen moesten incasseren. De binnenvaart wordt naar mijn vaste overtuiging in de slag om de klant in de vervoerssector afgeremd door een verouderd systeem van marktordening. In 1933, dieptepunt van de vooroorlogse economische recessie, besloot de toenmalige overheid in overeenstemming met het betrokken bedrijfsleven, tot een distributie van voorhanden vracht. Het noodverband kreeg de naam van ‘evenredige vrachtverdeling’, de verladers melden hun vrachten bij de toen ingestelde schippersbeurzen, de binnenschippers liggen in de rij tot zij aan de beurt zijn. Een verantwoord systeem in crisistijd, een domper op ondernemersactiviteit in de naoorlogse sterk oplevende economie. De wachter-langs-de-wal op zijn snede van de vervoerskoek moet wel van bijzondere allure zijn, wil er uit hem een attent, actief ondernemer groeien. De verlader, die maar af moet wachten welke schipper de beurs hem toebedeelt, heeft de neiging over te schakelen op een andere vervoerstechniek (meestal wegtransport), zelf een schip aan te schaffen (eigen vervoer) of gebruik te maken van een mogelijkheid die de Wet goederenvervoer binnenscheepvaart hem biedt: een vaste relatie aan te gaan met één bepaalde vervoerder (relatievaart). Het over de beurs omgeslagen vervoerspakket daalde van 48,2% (in 1954) tot 22,6% (in 1968).
De enige, echte sanerende beslissing zou het afschaffen van het in 1933 aangebrachte noodverband (toen bedoeld om maximaal tot
| |
| |
1938 te duren) zijn. Een daartoe strekkend, reeds onder verantwoordelijkheid van staatssecretaris Keijzer opgesteld wetsontwerp kwam in 1975 op de kameragenda. Van Hulten nam het wetsontwerp voor zijn politieke verantwoordelijkheid. De Kamer werd door een blokkade van de Nederlandse waterwegen (georganiseerd door een stakingscomité onder leiding van Van Laak) onder druk gezet. Op 26 en 27 augustus 1975 was dit wetsontwerp plenair aan de orde. De Kamer nam in overgrote meerderheid een tweeslachtige houding aan. De meeste fracties spraken uit dat het systeem van evenredige vertegenwoordiging achterhaald was, maar met onderling nogal afwijkende argumenten stemde men toen puntje bij paaltje kwam tegen het aan de orde zijnde wetsontwerp. Zelfs de eigen politieke club van Van Hulten. Hij zou zich daarover later beklagen. Van Hulten kreeg slechts steun van de ar-kamerfractie, die haar woordvoerder op één lijn had weten te krijgen. De ev hangt nog altijd als een veel te zware hypotheek boven de binnenvaartvervoersmarkt.
Het wegvervoer: vergeleken met schip en rail is de vrachtwagen een late verschijning op de vervoersmarkt. Een geduchte concurrent: vervoer van huis tot huis (geen overslagkosten), in het rollend materieel zich soepel aanpassend aan de wensen van het verladend bedrijfsleven. In onze grote buurlanden ligt het overwicht bij het zuiver binnenlandse vervoer met een historische gebondenheid aan de spoorwegen en de binnenvaart. Het vervoersbeleid in deze landen richt zich door de jaren heen sterk op de bescherming van het eigen binnenlands vervoer. Dit nu staat haaks op de naoorlogse ontwikkeling dat het vervoer tussen de landen sterker groeit dan het zuiver binnenlandse vervoer. Bij dat internationale transport is de Nederlandse transportondernemer koploper. Met gepaste beroepstrots noemt hij zich de vrachtvaarder van Europa. Hij stuit daarbij op de geschetste nationale autarkie. De eeg blijft in vervoersopzicht een uitermate schamele vertoning.
De kurk waarop dat grensoverschrijdend vervoer drijft, is een systeem van ritmachtigingen, waarvan het totale aantal in taaie bilaterale onderhandelingen wordt bepaald. Door onze vooruitgeschoven positie in dat internationale vervoer is onze behoefte altijd groter dan die van de andere partij. Gevolg: te lage contingenten, die voor het verstrijken van de contractperiode uitgeput waren, met als dreiging een tijdelijke volledige uitschakeling van de Nederlandse transportondernemer. Gelet op de in het rollend
| |
| |
materieel belegde kapitalen en de hoge vaste lasten (belasting, verzekering) een catastrofale ontwikkeling.
Onder zulke omstandigheden heb ik enkele malen van de Kamer verlof gekregen de regering (in casu Buitenlandse Zaken en Verkeer en Waterstaat) te interpelleren.
Zo herinner ik mij 9 mei 1968. Nadat wij in de fractiekamer onze oud-fractieleider Bruins Slot met de directeur van het Christelijk Instituut Beyers Naudé uit Zuid-Afrika hadden aangehoord, interpelleerde ik de regering over 1950 benodigde vergunningen op Duitsland.
In juni 1973 was het weer mis met Duitsland. Ditmaal interpelleerde ik minister Westerterp en staatssecretaris Brinkhorst. Een motie die de regering tot nieuwe onderhandelingen opwekte, verwierf algemene steun. De daarop volgende onderhandelingen werden met succes bekroond. Dat mocht ook wel, want persoonlijk moest ik nogal wat inleveren. Onze oudste was na een voltooide studie (economie) in militaire dienst reserve-officier Luwa geworden. Op 20 juni 1973, de dag van de interpellatie, legde hij de eed af. Vader ontbrak bij de plechtigheid. Mijn afwezigheid deed mij ook om een puur persoonlijke reden leed: het had mij in 1938 gestoken, dat vijf jaar hbs goed was voor toelating tot de sroi (school voor reserve-officieren infanterie), maar dat vier jaar kweekschool + twee jaar hoofdakte tot niet meer dan de sergeantenrang leidde. Op 20 juni 1973 werd er met de beëdiging van onze stamhouder tevens een kleine persoonlijke rekening vereffend. Vandaar!
Ik kende dat goederenvervoer over de weg ook van de andere, de ondernemerskant. Sedert 3 juni 1967 bekleed ik de functie van voorzitter van de Vereniging van Protestants-Christelijk Beroepsgoederenvervoer over de Weg.
Door de jaren heen heb ik ernaar gestreefd de dubbele verantwoordelijkheden gescheiden te houden. Goed in de gaten houden welke pet je op een gegeven moment op hebt. Eind november 1974 werd de loyaliteit naar twee kanten op een zware proef gesteld.
De regering besloot - in het kader van een eeg-beslissing - tot de invoering van de tachograaf: een op de vrachtwagen gemonteerde schijf om rij- en rusttijden te controleren. Internationale chauffeurs vreesden van de invoering van deze controleschijf een daling van hun inkomsten uit overuren. Transporteurs van verse groenten en bloemen uit het Westland vreesden niet meer aan de verlan- | |
| |
gens van hun verladers te kunnen voldoen. Door samenwerking van deze groeperingen ontstond een actiecomité dat blokkades van grensovergangen pleegde. Van de deelnemende ondernemers waren de meeste lid van mijn organisatie. Bij hun activiteiten hadden zij - buiten mijn medeweten - bijstand gehad van enkele leden van de pcb-staf. Na vernomen te hebben wat er stond te gebeuren, riep ik op dinsdag 26 november 1974 te één uur het hoofdbestuur van mijn organisatie in spoedzitting bijeen. Bij mijn vertrek van huis deelde ik Anna mede, dat ik de avond van die dag wel geen voorzitter van de pcb meer zou zijn. Ik was niet bereid die functie langer te bekleden, indien mijn organisatie zich solidair zou verklaren met gewelddadige acties, die zich richtten tegen onze overheid, die een eeg-aanbeveling uitvoerde. 26 november 1974 zou mijn moeilijkste pcb-dag worden. Reeds tijdens de fractievergadering in de ochtend kwam er een telefoontje binnen van de algemeen secretaris van Ede, dat mijn mede-hb-leden het voorbeeld van de neutrale zusterorganisatie nob wilden volgen door ons als pcb solidair met de blokkade-activiteiten te verklaren. Ik verhief mijn veto. Men kan zich voorstellen in welk klimaat de hb-vergadering om één uur van start ging. Voor de deur het actiecomité (bestaande uit nob'ers en pcb'ers), dat toegang tot de hb-vergadering eiste. Binnen mijn hb was een sterke stroming die dat in wilde
willigen. Ik kreeg een meerderheid voor mijn benadering dat de pcb in deze zo vitale zaak in een vergadering van haar wettig gekozen hb zou beslissen. De dialoog met het actiecomité kon aansluitend plaatsvinden. Volgde een bewogen vergadering. Invloedrijke hb-leden als Van der Lee en Van Spronssen wilden adhesie betuigen. De laatste sprak krijtwit over het in de steek laten van onze chauffeurs. Die middag moest het vaatje der stuurmanskunst diep aangeslagen worden. Het eind van het lied was een meerderheid aan mijn kant. Met mijn aftreden als voorzitter had ik niet geschermd. Dat vond ik een oneigenlijk pressiemiddel. Zou ik het onderspit hebben gedolven, dan zou ik het op dat moment ter tafel gelegd en de voorzittersbiezen gepakt hebben. Volgde een soort Poolse landdag met het actiecomité. Middenin dat tumult kwam er een telefoontje uit de Kamer, dat minister-president Den Uyl overleg wenste met de vaste commissies van Verkeer en Waterstaat, Justitie, Sociale Zaken en Buitenlandse Zaken. Het kabinet wilde in overleg met deze commissies een draaiboek opstellen voor het breken van de blokkades, maar daar traden de commissies niet in. De reactie was: Regering regeer! Wij zullen u op uw daden beoordelen.
| |
| |
Op 28 november waren de acties afgelopen. Henk van Hoorn van Den Haag vandaag vertelde mij van de aandrang, die er vanuit de progressieve gelederen was uitgeoefend om mij in mijn ‘dubbelrol’ te ontmaskeren. Men had bij de redactie echter geen gehoor gevonden. Het Vrije Volk kwam in haar editie van 2 december 1974 in het artikel ‘De verloederde actie van de gebroeders Plankgas’ niet verder dan tendentieuze suggesties. Bewijs werd niet geleverd. Was ook niet te leveren!
Op 30 november was in de ‘Blijde Werelt’ de jaarvergadering van mijn pcb: druk bezocht, wantrouwen, onbegrip. Mijn in de nacht daarvoor geconcipieerde jaarrede nam gelukkig de kou uit de lucht.
Omdat ik nog één register van het v en w-accordeon (dat van de Oosterschelde) wat nadrukkelijker ‘uitspelen’ wil, moet ik mij bij vele andere tot het uiterste beperken.
De prijs van het treinkaartje; de moorden op taxichauffeurs (in 1976 drie in één maand), leidende tot (begrijpelijke) emotionele gesprekken met hun aktiecomités, zo bij voorbeeld op 16 maart 1976 (de dag waarop in het verre Zambia aan dochter Lia en haar man Fokke Goudswaard het eerste kind, een zoontje dat zij Tabo (= Vreugde) doopten, geschonken werd).
De lotgevallen van de klm en de uitbreiding van Schiphol, geluidshinder, actiecomité dat in het holst van de nacht leden van de vaste commissie uit hun bed belde (veel collega's zetten hun toestel 's nachts af, maar een dorpsburgemeester kan dat niet maken).
De instelling, het opgaan, blinken en verzinken van het Rijkswegenfonds; de behandeling van de Wet uitkering wegen; het uiterst fundamentele complex dat onder de naam verkeersveiligheid samengevat wordt; de Scheidingsweg in het Haagse die maar niet aangelegd wordt omdat een voorstander per ongeluk tegenstemde (de uitslag werd daardoor 65 tegen 63 voor).
Onze rivieren, dijkverhogingen, sluizen, stuwen, bochtafsnijdingen (niet uitgevoerd in de Ooijpolder bij Nijmegen), loodswezen.
Onder het kopje ‘bruggen’ een van mijn weinige regionale ‘wapenfeiten’. Toen in de vorige eeuw bij Sliedrecht over de Merwede een spoorbrug werd aangelegd, moesten de stroomopwaarts gelegen scheepswerven hun vrije vaart naar het Rotterdamse havengebied voortaan via de Moerdijk vinden. Toen ook daar bruggen geslagen
| |
| |
werden, waardoor de passage van zeeschepen onmogelijk werd, ondervonden deze werven van deze rechtmatige overheidsdaden grote schade. Als commissaris van de scheepswerf ‘De Merwede’ te Hardinxveld was mij dat maar al te bekend. Decennia lang zette de regio zich in voor het beweegbaar maken van de spoorbrug bij Sliedrecht (Baanhoekbrug). Veel beloften, geen daden. In de regio sprak men van de ‘brug der zuchten’. Aan de Sliedrechtse burgemeester Hendriks, senator voor de pvda, en mij is in het eindstadium de eer te beurt gevallen het laatste beslissende zetje te mogen geven. Bij de ingebruikstelling van het verkeersplein bij Gorinchem op 15 september 1976 bracht minister Westerterp de blijde tijding mee.
De zeehavennota: op de dag van de plenaire behandeling, 13 februari 1969 (een dag van sneeuwbuien en gladde wegen) stelde onze volijverige fractiesecretaresse Wil Vroegindeweij ten behoeve van de pers een samenvatting van mijn rede samen. Wat hebben die parlementaire journalisten gemeesmuild: in plaats van Scheldebekken stond er Schedebekken. Wil had iedere februarimaand met hooikoorts te kampen. Na vele jaren bleek, dat die veroorzaakt werd door in het fractiesecretariaat openbloeiende elzekatjes, waarmee ik haar jaarlijks vereerde. Die bleven derhalve voortaan onafgesneden in de Alblasserwaard.
De nota waterhuishouding: in dit waterrijke land dreigt op termijn een tekort aan drinkwater; door het in deze nota uitgewerkte en door de Kamer aanvaarde systeem (een zoetwaterbekken in het IJsselmeer en een zoetwaterbekken in Zuidwest-Nederland, gekoppeld door het Amsterdam-Rijnkanaal) is een dikke streep gehaald door de latere beslissing de Oosterschelde zoet te laten.
De nota waterschappen: een door mij telkens weer met veel overgave bereden stokpaardje.
Ontgrondingenpolitiek met de conflicterende kanten landschapsbescherming en de winning van de benodigde hoeveelheden zand en grind.
De ptt: soms erg technisch. Zo technisch, dat in voorkomend geval slechts een handjevol kamerleden enigszins doorhad waar het om ging. Zo de wijziging van de Telegraaf- en Telefoonwet, die wij op 13 en 14 mei 1969 plenair behandelden. Het ging over cas (Centraal Antenne Systeem), gai (Gemeenschappelijke Antenne Inrichting), cai, de monopoliepositie van ptt, auteursrechten, kabel of straalzender, ptt verschafte ons informatie, prof.
| |
| |
Bordewijk uit Delft deed ons weer andere toekomen. Slechts vijf kamerleden verloren door de veelheid der bomen het zicht op het bos niet geheel en al: Gerda Brautigam (pvda), Assmann (kvp), Henk Vonhoff (vvd), Dijkstra (d'66) en ondergetekende.
Met Gerda Brautigam kon ik het door de jaren heen goed vinden. Een geestige, hartelijke Mokumse. Toen ik haar tijdens een rede opwekte nu goed op te letten, repliceerde zij ad rem: ‘Man, als jij daar staat, hang ik altijd geboeid aan je snor.’
De nrc van 14 mei 1969 gaf ons een eervolle vermelding: ‘De socialistische mevrouw Brautigam en de antirevolutionair Schakel waren de enigen, die er goed in slaagden om de problematiek van haar vaktechnische jargon te ontdoen. De heer Schakel sprak zonder enige aantekening op papier te gebruiken. Een fraaie prestatie van dit kamerlid, waarin hij niet werd nagevolgd.’
De politieke discussie in Nederland wordt inderdaad veelvuldig bedorven door een overmaat aan deskundigheid op de vierkante meter. In dat soort situaties is de opdracht: verstaanbaar blijven, oog houden voor de grotere politieke lijnen waarbinnen jouw deelgebied gesitueerd ligt.
Rest mij melding te maken van een bepaalde manoeuvre in mijn niet aflatende kruistocht tegen het misbruik (overmatig gebruik) dat de Kamer van het op zich machtige instrument der motie maakt. Bij de behandeling van de v en w-begroting voor het dienstjaar 1974 waren er maar liefst 25 ingediend (alleen over Rijksweg 15 al vijf stuks). Op dat moment een absoluut - later helaas nog verscheidene malen verbeterd - hoogterecord. Een geachte vrouwelijke afgevaardigde vestigde tevens een lengterecord, in een motie stond een woord van 35 letters: openbaarvervoerinfrastructuurfonds. Op 21 februari 1974 kwamen ze in stemming. Ik had in de wandelgangen rond laten seinen dat ik bij iedere motie hoofdelijke stemming zou vragen. Deelde het vertrouwelijk mede, de beste aanpak voor een snelle verspreiding. Dat was Binnenhofs topnieuws. Bij de eerste motie vroeg ik inderdaad hoofdelijke stemming. Daarna heb ik de gevoelens der collega's te mijnen aanzien maar niet verder op de proef gesteld.
De kranten hadden het de volgende dag allemaal. Brabants Dagblad; ‘Waarschijnlijk heeft het ar-kamerlid Schakel in zijn hele politieke carrière nooit zoveel gelijk gehad als thans met zijn protest tegen wat hij genoemd heeft de “regen” van kamermoties.’
| |
| |
De nieuwsdienst had 's avonds een kostelijk grapje: het zitten en opstaan werd op versnelde toer uitgezonden. Ochtendgymnastiek zou ik het later noemen.
De politieke afhandeling van de wijze van afdamming van de Oosterschelde - op het eerste gezicht een puur technisch vraagstuk - vraagt om meer dan één reden afzonderlijke behandeling. Een boeiende rit door het vaderlandse politieke landschap in de jaren zeventig. Om vele redenen:
Het was de eerste grote overwinning van het groene (= milieu) front.
Het zou achteraf toch te veel van de Pyrrhusoverwinning in zich blijken te bergen (de kosten vielen tegen, de milieuverworvenheden evenzeer).
Het werd een treffend voorbeeld van de wijze waarop een minderheid een meerderheid naar haar hand kan zetten.
De nieuwe komeet aan de politieke hemel d'66 verbleekt wat: gestart als een beweging die het laatste woord aan de mondige basis wilde gunnen, die het oordeel van de meest betrokkenen doorslaggevend wilde doen worden, die daarom de bestaande, versleten partijstructuren wilde opblazen, bleek een politieke club onder de bestaande clubs te zijn, gebruikmakend van de van overlang in zwang zijnde beïnvloedingsmethodieken om de eigen clubwil door te zetten.
Hoe politiek in het nauw gedreven groeperingen maar al te zeer geneigd zijn om zich door schijnconcessies (de befaamde ontbindende voorwaarde) over de streep te laten trekken.
Hoe betrekkelijk gemakkelijk men in die periode, toen de economische bomen nog tot in de blauwe hemel leken te groeien, kapitale sommen aan belastinggeld ter beschikking stelde.
Last but (in een autobiografie) not least vanwege het aandeel dat deze vertegenwoordiger in de afwikkeling van dit drama in verscheidene afleveringen mocht hebben.
Het woord ‘drama’ werd bewust gekozen. Het begint met ruim 1800 doden in de rampnacht 31 januari-1 februari 1953. Een zwakke uitloper van dat tempeest had ik in mijn hoedanigheid van secretaris van het waterschap ‘De Overwaard’ mede beleefd, mijn geliefde Alblasserwaard verdween voor meer dan de helft in de ziedende golven. Wakkergeschud door deze ramp, dook ik na haar bestrijding in de waterschapsarchieven en ontdekte daar dat onze
| |
| |
Waard sinds 1350 maar liefst 33 maal was ondergedompeld in de kracht van het water. ‘De waterwolf slaat toe’ was de titel van het boek waarin ik de uit overstromingen voortvloeiende rampzaligheden beschreef. In het waterschapsarchief werd ik bekeerd tot een fervent veiligheidsapostel.
Ir. H. Meyer uit Oosterbeek, een geharnast verdediger van een volledig open Oosterschelde, zat op dat punt niet zo ver bezijden de waarheid toen hij in het Financieel Dagblad schreef: ‘Het cda wordt overheerst door de voorzitter van de Vaste Kamercommissie voor Verkeer en Waterstaat, de heer Schakel. Deze heeft aan de watersnoodramp van 1953 een trauma overgehouden.’
Het monumentje aan de Kinderdijk met de baby in de wieg en de van de ene op de andere kant van die wieg overspringende kat, heeft een onderschrift van mijn hand:
Het geldt voor toen en nu en later,
Wantrouwt de kracht van wind en water.
Deel twee van het drama was geheel in die lijn: het Deltaplan van minister Algra, volledige afsluiting van de meeste zeearmen, aanvaard met 107 tegen 8 stemmen (gevolgd door een in 's lands vergaderzaal uiterst zeldzaam applaus).
Naarmate de macabere herinneringen aan deze nationale ramp terugweken, ontwikkelden zich (met name in de verder van de getroffen kringen en gebieden afstaande groeperingen) afwijkende denkbeelden met betrekking tot de afdamming van de laatste nog open zijnde zeearm, de Oosterschelde. Men beriep zich daarvoor op het inderdaad uitzonderlijke aquatische milieu in deze zeearm. Aan d'66 komt de eer toe deze milieufactor tot een politiek issue verheven te hebben. Een eervolle vermelding zeker waard.
Beleidsverandering op een departement is te vergelijken met het zwanger raken van een olifant: het gebeurt op hoog niveau, er is veel beweging en het duurt 22 maanden voor er wat uitkomt.
In het ontwerp-regeerakkoord van drie progressieve partijen (pvda-ppr-d'66), opgesteld in september 1972, breder bekend onder de naam ‘Keerpunt 73’, wist Jan Terlouw een open-Oosterscheldeparagraaf door te drukken. Zeeland, met de schrik van 1953 nog in de benen, nam dat niet, de paragraaf werd in het gezamenlijke verkiezingsprogram niet opgenomen.
Ondanks een voor hen teleurstellende verkiezingsuitslag kwamen de progressieven, onder andere door de steun van de antirevolutionairen Boersma en De Gaay Fortman sr. in het regeerzadel.
| |
| |
De regeringsverklaring van mei 1973 behelsde een algemene passage over het niet aantasten van natuurgebied. Binnen het kabinet praatten bewindslieden van ppr- en d'66-huize deze passage naar zich toe voor een niet-afsluiten van de Oosterschelde. Andere bewindslieden hadden daarover andere gedachten. Wat doet men in dit land in dat soort situaties? Het probleem ophangen aan de kapstok van een studiecommissie! Voorzitter werd mr. Klaasesz, de oud-Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland (als Zuidhollands burgemeester had ik hem leren waarderen); een van de belangrijkste leden was prof. Klein, oud-hoofdingenieurdirecteur van de Provinciale Waterstaat in dezelfde provincie, die ik in waterschapsverband als een bekwaam, deskundig ambtenaar had leren kennen.
Op 1 maart 1974 was de ar-kamerfractie op werkbezoek in de bollenstreek. Ik herinner mij een flitsend gesprek met bollenhandelaar Kees Molenaar in zijn kantoor aan de Hoofdstraat in Hillegom en een ontmoeting met kiezers in Treslong in Hillegom. Vanaf een uur of vier werd ik overstroomd met telefoontjes, meldende dat de commissie-Klaasesz van haar rapport ‘bevallen’ was. De wijsheid bleek in het midden te liggen: niet dicht, niet open, maar half-open. Westerterp zou er met ontwapenende zelfspot later van zeggen: een echte Westerterpdam, hij kan open en hij kan dicht. De uiteindelijke technische opzet moge beduidend afwijken van de proeve-Klaasesz, aan de commissie kan de eer niet onthouden worden, dat zij ten principale de uiteindelijke oplossing aangereikt heeft. Met het rapport lag de bal weer op de speelhelft van het kabinet. De Oosterscheldekwestie stond tussen maart en november 1974 met grote regelmaat op de agenda in het Catshuis. Afsluiters en niet-afsluiters konden het maar niet eens worden. Met de novemberstormen in aantocht verzocht ik de Kamer het kabinet terzake te mogen interpelleren. Het verzoek werd ingewilligd, maar de interpellatie werd aangehouden teneinde het kabinet alsnog de gelegenheid te geven de knoop door te hakken. Een sterke stroming in het kabinet (met name de bewindslieden uit de sociaal-economische sector, onder hen de minister van Financiën Duisenberg) was voor volledige afsluiting. De ppr-ministers, alsmede Gruyters van d'66 waren tegen.
In de nacht van vrijdag 8 op zaterdag 9 november viel - onder dreiging van een kabinetscrisis - de beslissing. H.A. van Wijnen berichtte in Het Parool (19-11-1974), dat dit ‘volgens sommige
| |
| |
ministers de enerverendste van alle beslissingen was, die het kabinet-Den Uyl de afgelopen anderhalf jaar heeft genomen.’
Aan de beslissende nacht was het nodige vooraf gegaan. Andermaal Van Wijnen: ‘In de incidentrijke geschiedenis van het kabinet-Den Uyl was het nog nooit eerder vertoond dat ministers zich van tevoren uitlieten over hun standpunt in de ministerraad en druk uitoefenden op het kabinetsberaad door bij voorbaat hun ontslag te verbinden aan een beslissing die ze niet konden steunen.’
‘Onderminister’ Van Hulten, kennelijk niet gehinderd door veel staatsrechtelijke kennis omtrent de positie van een staatssecretaris, zwaaide met zijn mandaat, trok daarna op verzoek van ‘zijn’ minister Westerterp ijlings het boetekleed aan.
Die vrijdagavond, 8 november 1974, werd in het Catshuis een lange avond. Het ministeriële gezelschap vergaderde tot diep in de nacht. Om half drie in de vroege zaterdagmorgen was er nog altijd een meerderheid voor volledige afsluiting. De progressieve ministers zwaaiden toen serieus met hun portefeuilles. Het kabinet-Den Uyl balanceerde op de rand van haar afgrond. In dat enerverende uur legde men een zeer zware verantwoordelijkheid in handen van de ‘centenman’ Duisenberg. Men liet de beslissing aan hem over. Hij liet het er niet op aan komen. Duisenberg verklaarde zich bereid de financiële gevolgen van de half-openoplossing (de pijlerdam, stormcaissondam) voor zijn politieke verantwoordelijkheid te nemen, onder beding dat de meerkosten een bedrag van 1.7 miljard gulden (met een marge van 20%) niet te boven zou gaan. De ministerraad besloot dat nadere studies op het punt van technische uitvoerbaarheid, tijd van uitvoering en financiële lasten verricht moesten worden. De bal lag vanaf die nacht op de speelhelft van het parlement dat met een uiterst gecompliceerd vraagstuk geconfronteerd werd (mijn dossier terzake kreeg in de loop van de tijd meer dan één meter hoogte!). Gecompliceerd!
Aan de orde waren visserijproblemen (daarvan nader de zeer waardevolle schelpdiercultuur); de internationale scheepvaartverbinding Antwerpen-Rijn (kanaal door Zuid-Beveland, Waardekanaal), met niet te verwaarlozen volkenrechtelijke aspecten; de via Mark, Dintel, Roosendaalse en Steenbergse Vliet zich afwikkelende ontwatering van West-Brabant; de voorziening van Nederland met zoet oppervlaktewater; de bestrijding van de verzilting (zout is een gift) in zuidwest Nederland; de afweer tegen de aanvallen van
| |
| |
de zee: een dam van 9 km in de mond van de Oosterschelde, waardoor een getijdevolume (= de hoeveelheid water die bij vloed in- en bij eb uitstroomt) van 2200 miljoen, kubieke meter water buitengaats gehouden wordt), dan wel een strijd op dit waterfront door het verhogen van 100 à 200 km dijk rondom het Oosterscheldebekken.
Last but not least - dit zou het doorslaggevende aspect worden - het milieu. Het milieu werd tot de bijzondere aquatische situatie in deze open zeearm beperkt. Verlies aan bestrijdingskans van verzilting op de Zeeuwse eilanden, inleveren van zoetwaterbassins - niet onbetekenende milieufactoren - werden in de politieke slag om de wijze van afdamming van de Oosterschelde buiten de milieuhaken geplaatst. Oogkleppen die delen van de werkelijkheid buiten ‘het plaatje’ plaatsen, behoren tot de vaste attributen van in bepaalde sectoren geëngageerde en geïnvolveerde politici.
De veiligheid zou geducht moeten gaan inleveren: voor meer geld zou er op een later tijdstip minder veiligheid aan de Zeeuwen geboden worden. Geen wonder dat de Zeeuwen - de existentieel betrokken basis - zich roerden. En de Staten en alle raden van de aan de Oosterschelde gelegen gemeenten verklaarden zich tegen de door het kabinet gekozen oplossing.
d'66 - aan het bewind en in de volksvertegenwoordiging - werd acht jaar na haar geboorte door de toen verkondigde basisfilosofie niet meer gehinderd. De Zeeuwse vertegenwoordigers des volks mochten decideren wat zij wilden, d'66 had er geen boodschap aan. Op zaterdag 9 november 1974, vroeg in de morgen, belde mijn trouwste informant op Rijkswaterstaat mij de kabinetsbeslissing van de half-open dam door. (Het werd aan Rijkswaterstaat verboden afzonderlijke kamerleden technisch voor te lichten. Nooit eerder vertoond!)
Maandag 11 november liet ik mij op kasteel Bouvigne bij Breda door dijkgraaf Swiers en zijn staf over de Westbrabantse afwateringsproblematiek voorlichten.
Donderdag 14 november - soldaten hielpen bij het oogsten van te velde staande gewassen - reed ik naar Zierikzee, waar de in het waterschapshuis aan de Havenpoort onder leiding van dijkgraaf A.M. Geluk verzamelde waterschapsbesturen mij deelgenoot maakten van hun grote verontrusting.
In mijn eigen ar-kamerfractie had ik de nodige inwendige zending te bedrijven. Fractievoorzitter Aantjes deelde mijn opvattingen,
| |
| |
maar Hans de Boer, Jeltien Kraayeveld-Wouters, Arend Vermaat, Jan van Houwelingen en Jan Nico Scholten waren voor het regeringsvoorstel geporteerd.
Binnen de pvda-fractie voltrok zich een heftige discussie tussen ‘hele’ en ‘halve’ afsluiters. De hogere kosten van de ‘halve’ afsluiting verdeelden daar de geesten. De sociaal-economisch-financiële driehoek vond dat de meerkosten in andere sectoren van overheidsbeleid beter besteed zouden zijn. Het liep zo hoog, dat fractievoorzitter Van Thijn in de avond van de eerste dag van het tweedaagse debat - woensdag 20 november - zich genoopt voelde met zijn portefeuille te zwaaien. In de loop van de interne gedachtenwisseling over hun stemgedrag met betrekking tot mijn motie voegde hij zijn verbijsterde fractie toe: ‘Zo kan ik niet langer werken.’ Nog gaven mannen als Vondeling en Dolman zich niet gewonnen. Pas in de loop van donderdag, enkele uren voor de beslissende stemming, sloten de 43 socialisten - getrouw aan een ijzersterke traditie - de gelederen. Voordien hing in het kamergebouw op woensdag 20 en donderdag 21 november de van elektriciteit verzadigde lucht vóór een onweersbui. De wandelgangen wemelden van actiegroepen, Zeeuwse waterschappers, provinciale en gemeentebestuurders, aannemers, vissers en dijkenbouwers. Een atmosfeer waarin ik mij als kamerlid gelijk een vis in de open Oosterschelde voelde. ‘De felste tegenstander in het debat was de rechtse ar-man Schakel. Een sympathieke, doorgewinterde politicus’ (Dagblad van het Oosten, 23-11-1974).
Op woensdagavond tussen half tien en kwart over tien trok ik de registers der retorica wijd open. Westerterp dook gedurende de loop van het requisitoir steeds dieper in elkaar. Een voor deze politicus nogal ongewone houding. Het debat concentreerde zich vooral op de zogenoemde ontbindende voorwaarden.
Het kabinet vroeg aan de Kamer een studietijd van anderhalf jaar voor een afdamming met een stormstuwcaissondam. Die oplossing zou niet gevolgd worden, indien:
1. | De kosten met meer dan 1700 miljoen (+ een marge van maximaal 20%) zouden toenemen. |
2. | De afsluiting niet in 1985 voltooid zou zijn. |
3. | De operatie technisch niet uitvoerbaar zou zijn. |
Op onderdeel 3 had ik voldoende vertrouwen in rws; gevoegd bij eigen ondeskundigheid terzake liet ik dat onderdeel buiten mijn oppositie.
| |
| |
Punt 2 was een farce: een kind kon begrijpen dat als in de loop van de uitvoering zou blijken dat 1985 niet gehaald zou worden, geen zinnig mens zou decideren om de inmiddels gebouwde dan maar weer op te ruimen. Mijn politiek ‘Fingerspitzengefühl’ zei mij, dat wij op dit onderdeel weliswaar de boot zouden ingaan, maar dat bij de stemming over mijn motie voor politiek in het nauw gedreven collega's deze ontbindende voorwaarde als gewetensusser zou functioneren om tegen mijn motie te stemmen. De spits van mijn bestrijding kwam op het kostenfront. Ik deed het in de vorm van een tragikomische dialoog voor twee heren, heer w en heer s.
De heer w: Ik heb het karwei geklaard: het kost maar 1600 tot 1700 miljoen meer.
De heer s: En dat geleufde gij?
De heer w: Als het meer wordt heb ik met mijn vriend d (= Duisenberg) afgesproken dat het niet doorgaat.
De heer s: Zeg dan maar uit mijn naam, dat het beduidend meer wordt.
Wer hatte da recht? De tussenstand op dit moment van schrijven is al reeds 3 miljard extra (voor 1 miljard is 90.000 kilo fijn goud aan te kopen en een mens heeft 76 jaar nodig om alle getallen tot 1 miljard op te schrijven).
Mijn mede door Koning (vvd), Tolman (chu), Van Rossum (sgp), Jongeling (gpv), Drees (ds'70) ondertekende motie luidde:
Motie van het lid Schakel c.s.
Voorgesteld 20 november 1974
De Kamer,
gehoord de beraadslagingen over de door de Regering thans voorgestane afsluiting van de Oosterschelde;
van oordeel, dat de voordelen van deze oplossing niet opwegen tegen de nadelen;
spreekt als haar oordeel uit:
a. | dat de afsluiting volgens het Deltaplanprincipe dient te worden uitgevoerd; |
b. | dat het achter de afsluitdam zich vormende en te vormen milieu optimaal beheerd dient te worden; |
c. | dat direct achter de dam een verwaterplaats voor schelpdiercultures dient te worden aangelegd, |
en gaat over tot de orde van de dag.
Schakel, Koning, Tolman, Van Rossum, Jongeling, Drees
| |
| |
In de nacht van de stemming (de stemming begon te 0.15) waren ook de zieken en invaliden aangevoerd. Vrijwel alle ministers en staatssecretarissen waren in het kamergebouw aanwezig. Westerterp zette de kvp-fractie - de frustraties in de nacht van Schmelzer opgelopen, waren nog altijd niet geheel verwerkt - vóór het afsluitende beraad onder de navolgende druk: afwijzing van de plannen van de regering roept een ernstige situatie op, waarvoor het kabinet zich op korte termijn zou moeten beraden.
Het was voldoende: zes kvp'ers stemden tegen mijn motie (fractievoorzitter Andriessen en fractiewoordvoerder Pam Cornelissen stemden voor), gevoegd bij de stemmen van de ar-collega's Van Houwelingen en Scholten betekende dat, dat de motie-Schakel met 75 tegen 67 stemmen verworpen werd.
De Oosterschelde wordt niet afgedamd conform de oorspronkelijke opzet van het Deltaplan, de getijdestromingen behouden aldaar hun invloed.
Om half één had ik met de voortreffelijke parlementaire reporter van de ncrv Jan Zindel een afsluitend gesprek. Voor ik mijn auto op het Binnenhof startte, had ik nog een hartelijk gesprek met mijn diep teleurgestelde informant van rws. Ten besluite nog enkele citaten:
Trouw (22 november 1974): ‘Het is een bont samengesteld gezelschap, dat in de nacht van woensdag op donderdag in de Tweede Kamer het kabinet-Den Uyl heeft geholpen aan een krappe meerderheid voor de half-open afsluiting van de Oosterschelde.’
‘Er is wel iets waar van de bewering, dat in deze kwestie een temperamentvolle minderheid met kracht van argumenten, maar ook met andere middelen haar wil heeft doorgedreven.’
‘De manier waarop het woensdagavond in de Tweede Kamer is gegaan, heeft een sfeer van irritatie geschapen die - naar wij vrezen - niet in een oogwenk zal voorbijgaan.’
nrc (21 november 1974): ‘Met een beetje kwade trouw kan men zeggen dat de voorstanders het hebben gehaald dank zij de dubieuze steun van de Boeren en Beuker.’
De Waarheid van 21 november 1974 was ontwapenend eerlijk. Onder het kopje ‘De motie en de rechtsen’ werd daar ‘onthuld’ dat de kvp en de arp het kabinet-Den Uyl in rechtse zin willen herzien. De motie-Schakel was de eerste grootscheepse poging. Daarom had de cpn-fractie tegengestemd.
Aangezien d'66 in de Oosterscheldezaak haar eerste grote milieu- | |
| |
overwinning behaalde, mag een ontboezeming van Anneke Goudsmit in het bekende ‘Hollands Dagboek’ van de nrc niet ontbreken: Het is een publiek geheim, dat een meerderheid van het kabinet en een meerderheid van de Tweede Kamer tegen de stormstuwcaissondam was en voor een gewone afsluiting daar. Niettemin wordt een motie waarin zo'n dam wordt gevraagd, verworpen. Hier ‘wint’ de minderheid. ‘Is het in het belang van de democratie, dat een meerderheid zich zo laat pressen?’
Goeie vraag van een Democrate '66 in 1974.
Rest mij nog te vermelden dat mijn laatste werkbezoek als kamerlid een bezoek van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat aan de Oosterscheldewerken op 12 en 13 maart 1981 was. Op het werkeiland Neeltje Jans waren wij in een der enorme pijlers die in de toekomst in de Oosterschelde zullen staan. Wij bezochten de mattenfabriek, die proefdraaide. De nacht brachten wij door in het woonoord kasteel Moermond, de plaats waar de Duitsers op zondag 10 december 1944 negen illegale werkers van Schouwen ophingen. Hand in hand zongen zij voor de executie: ‘Een vaste burcht is onze God’. De zwaargewonde gemeentesecretaris Van Renesse moest het vanaf zijn brancard aanschouwen. Toen hij dood was hingen zij hem naast zijn kameraden. Het duurde lang, die nacht van 12 op 13 maart, voor de voorzitter van de kamercommissie de slaap kon pakken.
|
|