| |
| |
| |
De medespelers
Politiek Madurodam herbergt honderdvijftig artiesten. Toen ik dat toneel betrad verdienden zij een gage van ƒ 15.000, - 's jaars. De hoogte van het bedrag duidt er al op, dat de functie niet als een volledige baan werd beschouwd. Het was geen salaris, men noemt het (en nog altijd!) schadeloosstelling.
Hoe werd je kamerlid? In het algemeen door eerst in de maatschappij te bewijzen dat je wat kon, om dan vervolgens (meestal op niet zo piepjonge leeftijd meer) aan dat kamerwerk te beginnen, in veruit de meeste gevallen onder gehele of gedeeltelijke handhaving van de oude werkkring. Het bracht een heel brok ervaring en rijpheid in 's lands vergaderzaal. Het ellebogenwerk was niet zo nodig. Waartoe immers?
In dat opzicht heb ik in de loop van zeventien jaar veel zien veranderen aan het Binnenhof. Het werk nam toe, de schadeloosstelling werd regelmatig verhoogd. Met name toen de kiesgerechtigde leeftijd verlaagd werd van 23 naar 18 jaar, gingen de partijen zich beijveren om kandidaten te stellen waarin de jonge lichtingen zich konden herkennen. Een kamerlidmaatschap was niet langer de kroon op het werk naast een buitenparlementaire taak, het werd een al op betrekkelijk jonge leeftijd veroverde springplank naar wat anders: zo snel mogelijk van de achterste (figuurlijk!) naar de voorste banken, na een politieke warmloopperiode het regeerkasteel binnentrekken, in elk geval: het kamerzeteltje als springplank naar wat anders. Het bracht grote onrust, verscherpte de competitie, meer ellebogenwerk in de parlementaire colonne.
Het slag kamerleden waartussen ik in 1964 gedropt werd, behoefde in het algemeen niet zo nodig meer. Velen hadden de sporen elders al verdiend. Een betekenend aantal droeg buiten 's lands vergaderzaal zeker zoveel verantwoordelijkheid als daarbinnen. Opvallend was de zware vertegenwoordiging uit de diverse standen: werknemers, middenstand, landbouw, werkgevers.
Uit de vakbeweging: Roemers (voorzitter nvv), Baart (voorzitter Algemene Nederlandse Bedrijfsbond voor de Metaalnijverheid), Suurhoff, R. Laan (uit de nvv-Transportarbeidersbond), de ‘oude’ Andriessen (voorzitter van de rk-Bouwvakarbeidersbond St.
| |
| |
Joseph), Jos Maenen van de Limburgse kab, Toon Weijters (voorzitter Katholieke Bond van Overheidspersoneel), Kikkert (hoofdbestuurder Nederlandse Christelijke Landarbeidersbond), Cees van der Ploeg (voorzitter Nederlandse Katholieke Bond van Werknemers in de Agrarische Bedrijfstakken).
Uit de wereld van de werkgevers: Aalberse, Blaisse, Duynstee, Nederhorst, Van Son.
Het groene front slaagde er altijd in om goed aan zijn trekken te komen: Lardinois, Brouwer, Droessen, Horsmans, Engelbertink, Van Koeverden, Mellema, Tolman, Tuijnman.
De middenstand niet te vergeten: Van den Heuvel, Portheine.
De omroep: Van Doorn (voorzitter kro), Kieft (secretaris ncrv).
Het onderwijs: Cals, Klompé, Kleijwegt (oud-hoofdinspecteur van de onderwijzersopleiding).
De universitaire wereld: prof. C.L. Patijn (ru Utrecht), prof. Versteeg (vu).
Mannen met een militaire loopbaan achter de rug: vice-admiraal Moorman, luitenant-generaal Couzy, kolonel Wierda.
Europeanen: Groen van Naters, Posthumus.
Sociale verzekeringswereld: Jan Berger, De Vreeze.
Een hele burgemeestersclub: Sjef van Dongen (de poolreiziger), Aardenburg; dr. Van Helvoort, Boxtel; dr. De Kort, Ulvenhout, Erik Kolfschoten, Alkemade; Geertsema, Wassenaar; Pieter Bode, Elburg.
De Rotterdamse huisarts Lamberts, en als absolute recordhouder aan nevenfuncties de Emmense wethouder Zegering Hadders.
In de plenaire zaal zitten de fracties ter rechter- en ter linkerzijde van de voorzitter. Aan de ene kant zitten - grosso modo - je ‘politieke vrienden’, aan de overzijde je ‘politieke tegenvoeters’. De menselijke scheidslijnen lopen daar dwars doorheen. Er zaten er aan mijn kant, zelfs tot in de eigen fractie toe - namen noem ik niet - die ik niet zo erg mocht. Er waren er van de overkant, die ik graag mocht. Marcus Bakker is er zo één, het was trouwens over en weer; hij is de beste parlementariër die ik heb meegemaakt; menigmaal hebben onze blikken zich onder het voorzittersgestoelte langs gevonden; de leukste ‘bon mots’ bewaarden wij voor elkaar. Zijn collega Joop Wolff, alsmede de pvda'er Joop Voogd rekende ik tot mijn vrienden. Het verbindende was het verzet. Met Ed van Thijn heb ik hecht samengewerkt. Wij zaten in dezelfde ‘branche’: Ver- | |
| |
keer en Waterstaat, Binnenlandse Zaken. Over de bestuurlijke reorganisatie hadden wij goeddeels gemeenschappelijke gedachten. Dat hij mij ooit nog eens zou ontslaan als burgemeester, zal wel niet bij hem bovengekomen zijn. Als hij tijd van ministerieel leven heeft, zit dat er echter wel in. Aan liberale kant wil ik nog noemen oud-staatssecretaris Henk Koning, alsmede Ad Ploeg. Met de laatste heb ik voor de Taiwanezen het een en ander mogen doen. Groot respect heb ik voor ir. Van Rossum van de sgp. Op het terrein van Verkeer en Waterstaat de beste die ik in de Kamer ben tegengekomen. Wat de ‘meisjes’ betreft had ik drie favorieten: het goud is voor ‘de freule’, het zilver voor Annelien Kappeijne van de Coppello, het brons voor Anneke Goudsmit.
De freule is een enige vrouw. Ze had iets moederlijks over zich voor die malle jongens rondom haar. Haar ‘gekkenwerk’ ging evenzeer de parlementaire historie in als het ‘moet dat nu zo’ van haar baas Tilanus in de nacht van Van Eibergen. Toen zij in 1970 haar zilveren jubileum als kamerlid mocht vieren, kreeg zij van het Algemeen Dagblad een mooi interview (14 november 1970). Erboven staat een citaat van haarzelf: ‘Ik heb nog nooit wat bereikt’. Ja... ja! Natuurlijk komt in dat interview ook haar bijzondere relatie tot het Oranjehuis aan de orde. Zij verhaalt van Schmelzer, die bij de laatste Algemene Beschouwingen met de gedachte gespeeld had om de Tweede Kamer de kabinetsformateur aan te laten wijzen. Dat werd de freule te gortig, zij sprong op en riep uit: ‘Dacht u nu heus dat hiermee niet aan de prerogatieven van de Kroon wordt geraakt.’ Ik zat schuin achter haar en mocht haar af en toe graag een beetje plagen. Meestal vond zij dat wel leuk. Toen de bui van de gekozen formateur was overgedreven, mompelde ik: ‘Wat moet de koningin beginnen als de freule er straks niet meer is?’ Ditmaal kon zij het plagerijtje niet verdragen. Kwiek sprong zij op en voegde mij vermanend toe: ‘Dan hoop ik dat er nog een Schakel over is om het vaandel hoog te houden.’
‘Annelien is een lastig portret,’ vertrouwde de oude heer Kappeijne van de Coppello mij eens toe. Nu, dat had ik ook wel ontdekt. Maar een bijzonder geestige vrouw, meesteres in de grazige weiden van de droge humor en het understatement. Als kamerlid een echte vrouw. O wee, als ze je niet mag. Geen vuiltje aan de lucht, hoe hoog de golven ook mogen gaan, als ze op je gesteld is. Zij heeft één keer haar hand overspeeld, in het Menten-debat met Van Agt, maar verder liet zij zelden een steek vallen. Een journalist
| |
| |
vroeg haar eens welke collega zij voor een lange voettocht door het hooggebergte zou uitzoeken. De keus viel op mij. Als ik voor dezelfde keuze gesteld zou worden, zou ik ook niet aarzelen.
Anneke Goudsmit was de eerste vrouw van d'66. Zij was ook de eerste die met een broekpak in 's lands vergaderzaal verscheen. Zij werkte hard, was emotioneel geladen, strikt rechtvaardig en recht door zee. Ik ben op de avond van de dodenherdenking in 1975 samen met haar en Michel van der Plas door Sonja Barend voor de televisie geïnterviewd. Die opname heeft ons tot in de pit geraakt.
Wie in de Kamer wat bereiken wil, slaagt daarin slechts als hij (zij) ook aan de ‘overzijde’ erkend en gewaardeerd wordt. Dat lukt niet door ‘inlikken’, noch door ‘klikken’. De overgebriefde informatie uit de eigen fractie wordt bij de ‘buren’ gretig in ontvangst genomen, maar de verklikker wint in dat kamp niet aan gezag. Integendeel!
Wie het in de kamerbankjes lang wil volhouden, moet er op toezien heer (dame) in het verkeer te blijven. De ruimtelijke schaal waarbinnen aan het Binnenhof wordt gewerkt, is zo beperkt, dat aanvaringen zich licht kunnen voordoen. Men kan elkaar, zeker de branche-verwante collega's, niet mislopen. Gemakkelijke overwinninkjes via vingervlugheidjes leveren een schamel interestje, maar nooit stamkapitaal op. Het wordt nooit kwalijk genomen indien men de onderwerpen wat de zakelijke kant betreft scherp speelt. De belediging is het argument van wie ongelijk heeft. Vakmanschap wordt oprecht gewaardeerd, maar er zitten ook onbarmhartige trekjes in de ploeg. De club kan gewoon genieten van de blikschade die je soms oploopt. Tja, de overwinning heeft vele vaders, de nederlaag is een wees. Daar is één troost: het grootste nieuws duurt nooit langer dan drie dagen, aldus een bekend gezegd; aan het Binnenhof leeft men zo onder de druk van de dingen van de volgende dag, dat gisteren al een snel vervagende herinnering is.
Collegialiteit is een groot goed, maar in de relatie tot collega's uit andere fracties vindt deze haar begrenzing bij de echte behartiging van het belang van de partij die jou ‘inhuurde’. Nooit verliest een kamerlid uit het oog, dat alle bindende beslissingen bij meerderheid van stemmen vallen, ook daarom zijn goede relaties met de ‘overkant’ important.
In de intermenselijke sfeer koestere men geen overdreven ver- | |
| |
wachtingen. Hechte vriendschappen worden aan een kamerlidmaatschap zelden overgehouden. Vanuit de Arabische wereld kennen wij de kashba, de overdekte winkelgalerijtjes, de - in letterlijke zin - gezeten middenstand. Nu, in bepaald opzicht is het Binnenhof een kashba met honderdvijftig winkeltjes. Het verschil is dat de dames en heren bij het drijven van het eigen winkeltje in en uit rennen.
Er zou veel te verhalen zijn over dat roezige wereldje rondom het Binnenhof. Ik beperk mij tot een enkele greep met dramatische kanten.
Die late avond van 15 november 1967: met de vaste commissie van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken hadden wij in openbare commissievergadering een hele dag een groot aantal zaken door geëxerceerd, plotseling legt collega Van den Gevel zijn hoofd op zijn stapeltje stukken, hij is dood (52 jaar slechts ging zijn hart mee).
De breuk van Frans Goedhart met zijn partij (13 mei 1970). Al vanaf 20 november 1945 zat hij voor de sdap, later de pvda in de Kamer. Een moedig verzetsstrijder, die rooie journalist Pieter 't Hoen. Op de morgen na de breuk zat hij eenzaam en verlaten op zijn plekje in het blok van de pvda, achterste rij tegen het groene gordijn op de uiterste rechterflank, vlakbij de klapdeur. Toen ben ik demonstratief overgestoken en heb hem langdurig en stevig de hand gedrukt. De avondbladen hadden de foto.
Op de nacht van Schmelzer volgde het uittreden van de groep-Aarden, de voorhoede van de ppr. Ik reken het tot de wispelturigheden van mijn karakter, dat ik alhoewel ik bepaald niet tot het type progressief-radicale politici gerekend zal en wil worden, een zwak plekje in mijn hart had voor Jacques Aarden, Annie Kessel en de derde in hun bond, Paul Janssen. Het duurde wel even voor zij voor zichzelf de uiteindelijke consequenties uit de nacht van Schmelzer trokken. Die nacht viel tussen 13 en 14 oktober 1967. Op dinsdag 27 februari 1968 deelde Aarden in de plenaire zitting het uittreden van zijn groep uit de kvp mede.
Op de propvolle tribunes bevond zich mijn Anna. Zij was in de vroege morgen met mij naar Den Haag gereden. Tegen half zeven in de avond hadden wij een invitatie ten huize van de heer Liebenberg aan de Johan van Oldebarneveltlaan (een hoog geplaatst Zuidafrikaans diplomaat), voor een zogenaamd ‘skemerkelkie’. Op dat uur zouden wij daar onder meer aantreffen de familie De Gaay
| |
| |
Fortman sr., de familie Elfferich en de scheepswerfdirecteur Arie Rijken van de Verolmewerf in Heusden met vrouw. Ik heb niet de indruk dat Gajus sr. tijdens dit ‘skemerkelkie’ zich ervan bewust was, dat de in de loop van die dag door Aarden gemelde breuk vergaande consequenties voor zijn zoon Bas zou gaan hebben.
De verklaring van Aarden werd in doodse stilte aangehoord. De enige die een interruptie plaatste, was ondergetekende. Aarden stelde dat hun afsplitsing mikte op het totstandkomen van een vooruitstrevende concentratie. Toen kon ik het niet langer houden: ‘Concentratie door afsplitsing,’ galmde het door de zaal. Die interruptie verleidde het Algemeen Dagblad in haar editie van 28-2-1968 tot het volgende onderschrift onder een in de krant afgedrukte foto: ‘De groep-Aarden werd na haar afsplitsing van de kvp doorvoorzitter Van Thiel ondanks haar radicaliteit ingedeeld bij de confessionelen, dus rechterzijde van de Tweede Kamer. Zij kwamen terecht tussen afgevaardigden van de arp en die van de Boerenpartij. Op de foto rechts drs. Janssen, links drs. Aarden. De laatste is de buurman geworden van de ar-afgevaardigde Schakel (uiterst links), die de leden van de nieuwe fractie honend in zijn omgeving begroette.’ Dat onderschrift was onjuist. Ik mocht Aarden en Aarden mocht mij. Jaren later (Trouw, 23-8-1973) wordt over Aarden geschreven: ‘In de Tweede Kamer had hij door de plaats die hem en zijn politieke vrienden werd aangewezen veel contact met de arp. Aarden laat met enthousiasme de namen vallen van Jaap Boersma, Bob Goudswaard en Rinse Zijlstra. Ook kamerleden Biesheuvel en Schakel krijgen zijn hoge waardering.’ Op de receptie voor de scheidende kamerleden in juni 1981 deelde staatsraad Aarden mij mede, dat hij gekomen was om Maarten Schakel ten afscheid de hand te drukken.
De plotselinge dood van Anne Vondeling schokte ook mij. Als lid van het presidium had ik hem van meer nabij leren kennen; bij moeilijke ordebeslissingen keek hij nogal eens schuin in mijn richting, niet primair om een bliksemadvies in te winnen, hij wist het zelf beter dan ik, meer om in zijn aanvankelijk oordeel bevestigd te worden, daar had hij kennelijk af en toe wel behoefte aan. Bij discussies in dat presidium over de kamercentjes zaten wij doorgaans op dezelfde lijn: ons beider aangeboren zuinigheid, zeker als het over de centen van een ander gaat. Bij de ingang van het zomerreces, 28 juni 1979, was hij feestelijk uitgeluid, 22 november sloeg de dood op de Belgische kasseien toe.
| |
| |
Er is al veel te doen geweest over uitbreiding van de kamergebouwen, onder meer voor werkruimten van de leden en hun persoonlijke medewerkers. In 1964 had een lid van de Kamer noch een eigen werkruimte, noch een persoonlijk assistent. De fractievoorzitter had een kamer en er was een klein fractiesecretariaat. Je werkte in de fractiekamer als daar tenminste geen besprekingen gaande waren of in de bibliotheek op de bovenverdieping, heerlijk rustig; in de brede fauteuil bij het raam met uitzicht over het Spui knapte ik nog wel eens een uiltje. Ik werkte overigens ook met veel genoegen in mijn bankje in de plenaire vergaderzaal, je hoorde nog eens wat, je maakte werk met werk. Niet iedereen kan dat vanwege de concentratie, maar een behoorlijk aantal collega's deed dat met mij, daardoor was de plenaire zaal altijd veel beter gevuld dan nu met eigen werkkamer en intercom (daarover beluister je de debatten).
Zelfs de fractie had generlei betaalde bijstand van wetenschappelijke medewerkers. Pas vanaf 11 januari 1966 woonden medewerkers van de Kuyperstichting - dr. Prins en dr. Goudzwaard - de werkelijke fractievergadering bij.
Als er voor een lid een telefoontje binnenkwam, gingen de boden op zoek naar dat lid. Een hele verlichting toen op 17 maart 1965 in comité-generaal (de luiken van de ambtenarenloge dicht!) tot de aanschaf van oproepapparaten werd besloten.
Vanaf 9 september 1969 verscheen de voorzitter niet langer in jacquet in de zittingszaal.
Het moet kersverse leden van de Kamer als sprookjes uit een ver verwijderd verleden in het oor klinken.
Alle splitsingen van de Boerenpartij heb ik van nabij meebeleefd. Toen het in dat opzicht hoogconjunctuur was, zaten zij net voor ons. Die gebeurtenissen behoren evenwel niet bij de afdeling dramatiek, dat had meer van de operette.
Koekoek is één zittingsperiode mijn bankgenoot geweest. Dat kwam zo: met onze zestien zetels schoot er bij bankjes van drie één over. Koekoek was in die periode alleen. De fractie vond dat ik wel de bank met Koekoek kon delen, omdat ik ook van het platteland kwam. Ik heb een beste buurman aan hem gehad. Om te beginnen: twee in een bank van drie was voordelig.
Koekoek bleef in de Kamer erg geïsoleerd. Hij deed ook nooit moeite dat te doorbreken. Vooral in de beginjaren van de bp hing
| |
| |
er een sfeer van boycot rondom ‘die vreemde snuiters’. Ik heb dat persoonlijk nooit zo erg gewaardeerd, zij waren volgens de regels van het democratische boekje op die zetels terechtgekomen. Zij waren een echt onderdeel van politiek Madurodam.
Een kleine anekdote: er was eens een stemming over een omvangrijk ontwerp van wet, dat Koekoek overigens niet interesseerde. Van Thiel had de gewoonte om voor- en tegenstanders bij toerbeurt te laten opstaan. ‘Het hangt van Van Thiel af, of ik voor of tegen stem, Schakel, ik heb een luie dag, ik blijf zitten.’
De laatste collegiale dienst die ik hem bewezen heb, was mijn (bij het cda overtollige) handtekening voor zijn lijstnummer in 1981. Andere collega's hadden daar moeite mee, ik niet. Tenslotte had zijn vrouw mijn schoondochter op de laatste Prinsjesdag toevertrouwd, dat haar man een fan van mij was. Hij boere in rust en vrede in Bennekom, die oud-buurman Hendrik Koekoek.
Naast lid van de Kamer ben je uit de aard der zaak ook lid van een kamerfractie, in mijn geval de antirevolutionaire. In een vorig hoofdstuk staat al een opsomming van de leden der ar-kamerfractie op het moment van mijn toetreden. De daar genoemden heb ik allen ‘overleefd’. In zeventien jaar zie je er veel gaan en komen. Eerst een lijstje van de later binnengekomenen.
dr. C. Boertien, Geldrop, bedrijfsjurist bij Philips, lid sedert 18 mei 1965.
mr. W.R. van der Sluis, Bilthoven, secretaris van de arp, lid sedert 20 september 1966.
mevrouw J. van Leeuwen, Rijswijk, leiding huishoudelijke voorlichting cbtb, lid sedert 15 november 1966.
prof. I.A. Diepenhorst, Zeist, hoogleraar strafrecht vu, lid sedert 23 februari 1967.
drs. R. Zijlstra, Voorschoten, algemeen secretaris cbtb, lid sedert 23 februari 1967.
drs. B. Goudzwaard, Schoonhoven, economisch medewerker Kuijperstichting, lid sedert 23 februari 1967.
dr. A. Veerman, Rijswijk, rector christelijk lyceum te Delft, lid sedert 18 april 1967.
H. de Mooij, Rijnsburg, voorzitter Nederlands Christelijk Ondernemers Verbond (middenstand), lid sedert 19 september 1967.
mr. J.N. Scholten, burgemeester Andel, Giessen en Rijswijk, lid sedert 15 september 1970.
drs. J. de Koning, Voorschoten, algemeen secretaris cbtb, lid sedert 11 mei 1971.
| |
| |
mr. G.C. van Dam, Nootdorp, algemeen secretaris Nederlands Christelijk Werkgeversverbond, lid sedert 3 augustus 1971.
dr. A.J. Vermaat, Voorthuizen, lector wiskundige economie vu, lid sedert 3 augustus 1971.
drs. A. Schouten, Smilde, Drents Economisch Technologisch Instituut, lid sedert 3 augustus 1971.
H.A. de Boer, Driehuis, secretaris Christelijke Kruideniersbond, lid sedert 16 februari 1972.
dr. W. de Kwaadsteniet, Rotterdam, secretaris arp, lid sedert 7 maart 1973.
mevr. J.G. Kraaijeveld-Wouters, Heerhugowaard, voorzitter Gereformeerde Vrouwenbond, lid sedert 7 maart 1973.
J. van Houwelingen, Leersum, werkzaam bij Control Data, lid sedert 7 maart 1973.
drs. A. Beumer, burgemeester Midwolde, lid sedert 21 januari 1975.
drs. M. Beinema, Middelburg, leraar Nederlands, lid sedert 29 april 1975.
Op 23 februari 1967 keerde ook Biesheuvel in de ar-kamerfractie terug. Hij was in 1956, bij de uitbreiding van het zeteltal van honderd naar honderdvijftig, lid van de Kamer geworden, afgewisseld door een ministerschap op Landbouw van 1963-1967.
Na de totstandkoming van de cda-fractie kwamen er nieuwe loten van de ar-stam ten tonele, zij leverden zelfs een fikse getalsmatige opkikker aan het ‘loyalisme’, maar toen was de deur van de echte, onvervalste ar-fractiekamer al in het slot gevallen.
Van die fractie zou ik met enige beminnelijke overdrijving durven getuigen: never a dull moment. Bij oplopende politieke koorts behoefde men de ober met de kleine glaasjes niet te volgen om die fractie te vinden, een kans van 9 op de 10 dat ze vergaderde achter de deur met de meeste journalisten ervoor. Dat hing samen met de wippositie van de confessionele partijen in het algemeen en van de antirevolutionaire nog wat meer in het bijzonder. Die journalistieke belangstelling in spannende tijden werd mede bewerkstelligd door de manier waarop de politiek werd bedreven; niet zelden op het scherp van de snede.
Ik heb mij in dat milieu echt thuis gevoeld. Aan de gedachtenwisseling, als ik dat nodig oordeelde, ijverig deelgenomen. Je had daar ook je persoonlijke kans. De fractie bestond in mijn periode uit 13, 14, 15 of 16 leden. Iedere dinsdagmorgen vanaf half elf tot tegen
| |
| |
twee uur werd de werkagenda doorgenomen. Verdere samenkomsten naar behoefte. En die was soms groot.
Bij zo'n fractieomvang is de dinsdagmorgenvergadering nog vrij open, bij grotere omvang moeten de zaken veel sterker in fractiecommissievergaderingen voorgebakken worden. Maar ook in zo'n middelgrote fractie doet het individuele lid er goed aan niet op alle bruiloften te willen dansen. Bovendien, wie veel praat hoort weinig, en moet nogal eens de eigen woordenplas later weer opdweilen. Bij onderwerpen waarin men persoonlijk minder bedreven is, past terughoudendheid. Ik heb dat bij financieel-economische onderwerpen persoonlijk betracht. ‘Een groot zeil op een klein schip moet in de grond of op een klip.’
De omgang met fractiegenoten let nauw. Een gouden regel is ze onder vier ogen te berispen en in het openbaar te prijzen. Het omgekeerde komt helaas ook voor. Jacob Cats had schoon gelijk: ‘geen spies en maeckt so diepe wonden als achterklap en boose monden.’ Er wordt aan het Binnenhof te vaak tegen gezondigd. In precaire situaties is het zaak het hoofd koel te houden. Geen of matig dankgebruik levert al een goede bijdrage. Grote beslissingen vallen nogal eens in kleine uurtjes. Mensen met gezag kunnen op die momenten een zeer wezenlijke invloed hebben. Mits zij zich verzetten tegen de neiging tot het Grote Enige Gelijk. Dat slag heeft overigens meestal weinig intern gezag.
Als de zaak op grond van binnengebrachte tussentijdse informatie op verlies schijnt te staan, bedenke men altijd nog even: bad news travels quicker. Trouwens de beste tijd om moed te scheppen is als anderen hem verliezen.
Het einde van alle beraad is een besluit. Niets lucht ook meer op dan een besluit. Men drage daar naar vermogen toe bij.
Graag zou ik verhalen van de niet-politieke belevenissen binnen de fractie, maar mijn uitgever zou mij met het oog op de omvang van dit boekske terugfluiten. Daarom slechts twee grepen: een droeve en een luimige.
De plotselinge dood van Tjebbe Walburg op 14 februari 1973 en de te ruime smoking van Willem Aantjes.
Tjebbe was onze Fries. Begonnen als landarbeider in Het Bildt. Verzetsstrijder. Oorlogsvrijwilliger. Luitenant-kolonel der artillerie geworden. Op en top militair. Man met een hart van goud. Een Israëliet in dewelke geen bedrog was. Eenvoudig-vroom christen. Liefhebbend echtgenoot (ik mocht van de sfeer in dit kinderloze
| |
| |
gezinnetje genieten als ik er na een spreekbeurt in de kleibouwstreek een nachtje logeerde). Bemind door de Friezen om zijn warme betoogtrant op hun kiesverenigingen en om de manier waarop hij, indien gevraagd, hun individuele belangen in Den Haag behartigde. Een echte mannenbroeder en die begonnen al wat schaarser te worden. Een anti van de rechterflank en zodoende vaak mijn politieke maat.
Midden in die ellendige formatietijd, die ten langen leste op het kabinet-Den Uyl zou uitlopen, bleef hij dood tussen Amersfoort en Zwolle in de trein naar huis (59 jaar oud; ‘na een zeer gelukkig huwelijk van 35 jaar’, stelde zijn vrouw M. Walburg-Ferwerda in het overlijdensbericht). Er was avondzitting, het nieuws sloeg in als een bom. Nooit zal ik de warm-menselijke reactie van Marcus Bakker vergeten.
Zaterdag 17 februari is hij begraven in de vette Friese klei. Met Anna heb ik het doorleefd. Kees Boertien, demissionair minister voor Ontwikkelingssamenwerking, had de beschikking over een dienstauto. Samen met zijn Joke pikte hij ons bij hotel Vianen op.
De rouwdienst was in de gereformeerde kerk aan de Schuringaweg te Nij-Altoenae. Tjebbe lag in uniform in een open kist onder de preekstoel. De hele fractie en vele andere kamerleden mengden zich onder het kerkvolk van Sint Anna Parochie. Staatsraad Smallenbroek ontbrak niet. Vondeling, die in de morgen in Groningen de uitvaart van zijn eigen vader had meegemaakt, was met zijn vrouw gekomen.
Om twee uur ving ds. Biltker de rouwdienst aan, de preek was over Romeinen 8:26 en 31, die wij afsloten met gezang: ‘voor ons te vroeg aan d'aard ontnomen, maar die door God te goeder uur, aan het einde van hun dagen, het Vaderhuis zijn ingedragen, als rijpe schoven in de schuur’. Terwijl het orgel de ‘Holy City’ uitjubelde, droegen Veerman, Aantjes, Roolvink en ik de kist naar buiten. De kist was van zwaar hout, Tjebbe was een forse man, bij het hoofdeinde drukt het gewicht sterker door dan aan het voeteneinde, de doorsnee-man heeft meer kracht in zijn rechter- dan in zijn linkerhand, ik stond links aan het hoofdeinde, ben onder de last bijna bezweken, stond doodsangsten uit en slaakte een zucht van verlichting toen de kist de lijkauto inschoof. De begraafplaats ligt tegenover het raadhuis, de iepen langs het lange toegangspad waren gesnoeid, in de geopende groeve lag zijn uniformpet op de
| |
| |
kist, in hotel Anna Caspari in Harlingen (aan de overkant van de haven ligt het stadhuis) dronken wij een droge sherry en bestelden wij het lievelingsgerecht van Anna: sole véronique, over de Afsluitdijk lag ons pad naar huis.
Op 26 mei 1970 had Joop Bakker, minister van Verkeer en Waterstaat, zijn Zuidafrikaanse collega Ben Schoeman op bezoek. Als lid van de vaste commissie van Verkeer en Waterstaat ontving ik een invitatie om samen met Anna aan een galadiner in auberge De Kievit in Wassenaar aan te zitten. De voorgeschreven kledij was smoking. In mijn hoedanigheid van dorpsburgemeester beschikte ik wel over een jacquet, maar niet over een smoking. Edoch, geen nood, mijn inmiddels tot de waardigheid van het lidmaatschap van het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland opgeklommen vriend Nico van den Brugge had zichzelf een smoking veroorloofd. Die stond die schone middag te mijner beschikking. Nico is wat breder van schouders en ook nogal wat corpulenter dan ik, maar een nurks die daarover valt.
Het was dinsdag, dus fractie om half elf, Anna reed vast mee. Om twee uur, bij de regeling van werkzaamheden, blijkt de pvda dringend behoefte te hebben aan een interpellatie over de gemeentefinanciën. Zij konden niet wachten, geen dag en geen uur. Hoe gaat het dan? Interpellatie toegestaan, hedenavond te houden. Nu zijn de gemeentefinanciën geen appeldeflap. Daar moet je echt in thuis zijn en in die periode was alleen ik dat in de ar-club. Consigne van voorzitter Biesheuvel: jij niet de deur uit, vanavond. En het Kievitdiner en Anna dan, wierp ik schuchter tegen. Dan gaat Willem met Anna naar Wassenaar, decideerde Barend.
Willem Aantjes ‘erfde’ de smoking, maar... Maarten is wat breder van schouders en ook nogal wat corpulenter dan Wim. Zo stiekum weg behoefde je echt geen nurks meer te zijn om erover te vallen. Willem had er een satanisch plezier in om het groteske van de situatie te exhibitioneren, begeleidde Anna op onnavolgbaar charmante wijze en - hij had minder begrip voor de situatie in Zuid-Afrika dan ik - stopte de zakken van Ben Schoeman vol. Anna en ik draaiden pas de volgende morgen te 1.30 uur de sleutel van de echtelijke woning om.
In de loop van dit hoofdstuk introduceerde ik een groot aantal fractiegenoten. Wij komen ze verderop nog wel tegen. Hier wil ik
| |
| |
mij beperken tot de voorzitters. Ik heb er zes ‘versleten’, twee horen thuis in het cda-hoofdstuk (Van Agt en Lubbers) de andere vier waren van ar-bloede.
Mijn eerste voorzitter was Jan Smallenbroek. Na het overlijden van Van Eijsden de aangewezen man. Met Bruins Slot was hij tijdens de oorlog in Amsterdam ondergedoken. Ook hij behoorde tot de Trouw-groep. Hij was de verbindingsman tussen de redactie en de verspreiders. ‘Voor zover ik mij herinner heeft hij nooit één woord in het ondergrondse Trouw geschreven, maar hij was onbetaalbaar als organisator en als verbindingsman. Hij genoot bij de jongens onbeperkt vertrouwen en groot gezag’ (prof. Gesina van der Molen in haar herdenkingsartikel in Trouw van 30 september 1974).
Smallenbroek was sedert 6 november 1956 lid van de Kamer. Bij mijn binnenkomen in de fractie was zijn opstelling lichtelijk gereserveerd. Hij hield de nieuwe aanwinst onder handbereik, pootte hem op de middenplaats van zijn eigen bankje. Uren heb ik daar naast hem doorgebracht. Ik leerde van hem niet te lummelen, maar al luisterend werk onderhanden te hebben. Vóór hem lagen altijd stapels stukken van de Provinciale Griffie in Drenthe. Het ijs tussen ons was spoedig gebroken. Wij hadden trouwens het een en ander gemeen: 1940-1945, kennis van de partij in het land (na Smallenbroek heb ik nooit meer iemand ontmoet die haar zo grondig kende), en... ‘hij was, dacht ik, een van de oude garde, een geslacht dat bezig is uit te sterven’ (Gesina van der Molen). Smallenbroek was er de man niet naar om lang na te ‘griepen’. Zijn meest opvallende eigenschappen waren blijmoedigheid, eerlijkheid, nuchterheid. Rustig, eenvoudig, hulpvaardig, hardwerkend. Hij gunde mij al vrij spoedig voluit mijn kansen.
Zijn ministerschap in het kabinet-Cals was nog korter dan dat van zijn collega's. Na de bekende aanrijding met enige materiële schade moest hij - mijns inziens ten onrechte - in augustus 1966 het veld ruimen.
In die dagen zat ik in de fractiedelegatie die regelmatig met ar-bewindslieden over de begrotingsperikelen overlegde. Ik heb hem achteraf bewonderd om de kalmte en de gemoedsrust waarmede hij aan dat beraad deelnam, terwijl enkele dagen later bleek, dat reeds op dat moment zijn eigen positie aan een zijden draadje hing. Onverschrokkenheid was reeds onder de bezetting zijn sterke kant.
| |
| |
Later, als lid van de Raad van State, liep hij aan het einde van de middag nogal eens binnen, streek dan in de ‘anti’-hoek van de leeszaal neer. Hij was gul met zijn waardering. ‘Goedverhaal’, was af en toe zijn commentaar op een in de Kamer afgestoken rede, die hij trouw in de Handelingen nalas.
‘Ik ben gaan slapen zonder zorgen
en slapend kwam ik bij u thuis.’
Dat schreef de familie boven de rouwadvertentie. In de nacht van 29 september 1974 overleed hij na een aftakelend lijden in zijn slaap. Op 3 oktober hadden wij hem vanuit de Bloemcampkerk in Wassenaar begraven; op de kist één bloemstuk: van Juliana en Bernhard. Gezeten naast prof. I.A. Diepenhorst heb ik de uitvaartpreek van ds. Bech beluisterd, psalm 90: de psalm die ik iedere oudejaarsavond in de laatste minuten van het aflopende jaar te midden van mijn gezin lees. Joop Bakker was ouderling van dienst (Jan had hem uit Hoogeveen naar Den Haag gehaald).
Met de tweede voorzitter, Bouke Roolvink, was ik persoonlijk het best bevriend. Zijn verkiezing verliep niet zo gladjes. Roolvink zat na vier jaar staatssecretariaat vanaf 1963 weer als gewoon lid in onze fractie. Toen Smallenbroek in 1965 de overstap naar het kabinet-Cals maakte, mochten wij een nieuwe fractievoorzitter kiezen. Formeel was dat een zaak van ons dertienen, maar ‘de leiding’ trachtte invloed te doen gelden. Hun voorkeur ging uit naar Pieter Elfferich.
Roolvink constateert in zijn biografie dat hij beter met de basis dan met de leiding van de partij over de baan kon komen. De laatste relatie werd door een zekere stroefheid gekenmerkt. Zelf noemde hij als mogelijke oorzaak, dat hij niet behoorde tot de ‘inner circle’ van vu-intellectuelen. Ik denk dat de oorzaak elders gezocht moet worden. De top van de arp had in haar ‘bocht-periode’ innerlijke moeizaamheid met kabinetten, waarin in plaats van socialisten liberalen zaten. Merkwaardig genoeg gold voor veruit het grootste gedeelte van de basis precies het omgekeerde.
Men kan deze mijn stelling toetsen aan de praktijk van alle kabinetsformaties vanaf de formatie-De Gaay in 1959, het eerste naoorlogse kabinet zonder socialisten. Vooraanstaande politici van ar-huize bedankten in 1959 voor de eer, daaronder de met het cnv verbonden Kees Hazenbosch. Dat was een tegenvaller, want op Sociale Zaken heeft men zeker in een coalitie met de liberalen
| |
| |
graag een ‘sociale man’. Het werd Van Rooij, burgemeester van Eindhoven, later gouverneur van Limburg. Bij wijze van donderslag uit de sociale hemel kwam de melding, dat de cnv-man Roolvink bereid was staatssecretaris op dat gevoelige departement te worden. Die start in de nationale politiek is Bouke in die periode in bepaalde kring niet of maar nauwelijks vergeven. Daar komt bij de hoekigheid van zijn karakter, hij was bepaald geen gemakkelijke jongen.
Donderdagavond 8 april 1965 sprak ik om acht uur in ‘Cosmopolite’ tegenover het station van Breda voor een gezellig gevulde zaal. Het liep wat uit, want kapitein a nam mij na afloop terzijde in verband met ambities voor het burgemeesterschap. Om kwart vóór middernacht, bij mijn thuiskomst, belde Jan Meulink uit Enschede, met de mededeling dat Cals en Vondeling onoverkomelijke bezwaren tegen Roolvink als onze nieuwe voorzitter hadden, omdat zij hem als een bom onder de te vormen coaliteit beschouwden. Smallenbroek zou zelfs zo ver zijn gegaan, dat hij geen ministerschap zou aanvaarden als Roolvink fractievoorzitter werd.
De volgende vrijdagmiddag deed Smallenbroek in de fractie verslag van de zetelverdelingsbesprekingen. Het was duidelijk dat hij zijn opvolging bij eigen aanwezigheid nog wilde regelen (‘ritselen,’ fluisterde Meulink mij toe). Die vlieger ging niet op. Mej. Rutgers en dr. Geelkerken stelden toen voor om uit de fractie een commissie af te vaardigen naar partijvoorzitter Berghuis en minister Biesheuvel voor een stemadvies. Toen ben ik losgebrand. Voor de inhoud van het advies was weinig politieke fantasie nodig. Dat was voor mij punt één. Maar - last but not least - het voorstel vloekte met de antirevolutionaire mores over de onafhankelijkheid van leden van vertegenwoordigende lichamen. Smallenbroek - hij! - trok het voorstel in.
De zaterdag daarop was het Palmpasen. Anna en ik reden dan jaarlijks met het voltallige nageslacht naar Gorinchem om ze, getrouw aan een familietraditie van beide zijden, helemaal in het nieuw te steken, van de schoenen bij Hector tot een nieuw stropdasje bij Hamberg of Van Beusekom. Die traditionele bedevaart naar de Gorkumse middenstand was die dag een welkome verademing. De telefoon stond van de prille morgen tot het nachtelijk duister niet stil, want de anti-Roolvinkactie was uitgelekt. De Telegraaf is in zo'n situatie goed voor een echo van vijftig tot honderd telefoontjes. ‘De basis wordt wakker’ heet dat.
| |
| |
Roolvink stond op verlies. In de fractie van 13-1 (Smallenbroek!) was de tussenstand in het weekeinde 5 pro, 6 contra (prof. Versteeg viel in verband met een ernstige ziekte af).
Maar in dat weekeinde zette Friesland haar daar geboren en getogen zoon op winst. De tweede Fries in de fractie werd daar omgeturnd. Toen wij dinsdagavond eerst afscheid hadden genomen van Smallenbroek - hij sprak bewogen en waardig - haalde Bouke na diens vertrek een 6-5 meerderheid. Toen stond de vakbondsman Boersma op: ‘Het is niet goed om verdeeld naar buiten te komen. Ik stel voor, dat de minderheid (hij behoorde daartoe) zich naar de meerderheid (waaronder Willem Aantjes) voegt.’ Aldus besloten. Aan de vóór de fractiekamer samenrottende journalistenbent werd dit ‘unanieme’ besluit gemeld. Onder de verzamelden ontwaarde mijn oog de beoogde minister van Financiën Vondeling. De vrees met betrekking tot Roolvink was misplaatst: in de nacht van Schmelzer, die het einde van het kabinet-Cals inluidde, stond de fractie onder zijn leiding aan de kant van het kabinet. Voor Roolvink volgde daarna een ministerschap van vier jaar in het kabinet-De Jong.
Dat hij een volbloed parlementariër was, bewees hij door een daaropvolgend kamerlidmaatschap onder voorzitter Aantjes. Die twee zaten niet op één stoel, maar Roolvink gedroeg zich correct.
Hij beleefde vreugde aan zijn lidmaatschap van het presidium, een functie waarin ik hem zou opvolgen, zelfs zijn werkkamer erfde ik.
Vlak voor het einde van zijn politieke loopbaan heb ik hem voor een abrupt afkappen behoed. Het is toen niet aan de grote klok gehangen, maar kan nu rustig vermeld worden.
Roolvink vond dat hij in de commotie rondom zijn adviseurschap van Gulf door zijn fractievoorzitter Aantjes min of meer in de steek was gelaten. Hij besloot zijn kamerlidmaatschap om die reden neer te leggen. Het leek mij een anti-climax in de politieke loopbaan van Roolvink, het kwam mij verder voor dat ook Aantjes, in zijn positie en verantwoordelijkheid, door dit aftreden om die reden geschaad zou worden. De fractie mocht praten wat zij wilde, Roolvink had zijn beslissing genomen, hij was er niet de man naar om daarop terug te komen.
De fractie verzocht mij in dat kritieke stadium tussen die twee te bemiddelen. Het getuigde van goed vertrouwen in mijn relatie tot Roolvink en tot Aantjes. Dat vertrouwen werd niet beschaamd.
| |
| |
Roolvink diende zijn tijd uit. Nadien ontmoette ik hem nog vaak aan de Houthaven in Rotterdam, omdat wij beiden commissaris bij de Koninklijke Nedlloyd waren. Wat badinerend - maar toch met een bepaalde ondertoon - kon hij dan olijk vragen: ‘Hoe gaat het met jouw partij?’ Mijn standaardantwoord was dan: ‘Net zo goed als met de jouwe.’
Ook voor Bouke gold het bijbelwoord: en hij stierf. De ongeneeslijke ziekte sloeg in zijn 67ste levensjaar toe, één nacht vocht hij met zijn God en Schepper als Jacob aan de Jabbok, toen gaf hij zich gewonnen. Hij stond erop om het Majesteit op Soestdijk zelf te gaan berichten en nam in persoonlijke brieven afscheid van wie hij afscheid wenste te nemen. De laatste minuten las zijn Bertha op zijn verzoek psalm 23. De orde van de dienst in de gereformeerde Kruiskerk van Baarn na zijn begrafenis had hij zelf geregeld. Het werd in aanwezigheid van vele hoogwaardigheidsbekleders een treffend geloofsgetuigenis. In de zonnige namiddag van die late herfstdag, donderdag 29 november, reden Anna en ik huiswaarts, één wapenbroeder minder.
Het ‘In memoriam’ in Trouw was van mijn hand. Binnen die redactie heeft men een fijn ontwikkeld zintuig voor wie men daartoe in voorkomend geval moet uitnodigen.
Barend Biesheuvel was de derde voorzitter. De primus inter pares onder de vier. Barend behoorde tot de kleine groep toppolitici die naoorlogs Nederland heeft opgeleverd. Bij Barend heeft het het langst geduurd voor wij elkander goed gevonden hadden. Dat hing samen met de omstandigheid dat wij in mijn beginperiode op afstand communiceerden. Hij zat op Landbouw, ik in de Kamer.
Biesheuvel stak ook als minister niet onder stoelen of banken dat hij van de ‘verontrusting’ niets moest hebben. In het kaderblad AR-Staatskunde van juli/augustus 1964 hadden prof. Zuidema, dr. Jansen Verplanke en ik getuigenis afgelegd van de principiële achtergrond van onze verontrusting. Tijdens een rede van minister Biesheuvel op zaterdag 7 november 1964 (ik zat inmiddels in de Kamer) voor de Drentse ar-Kamerkieskring in Assen pakte hij ons stevig aan. ‘Felle ministeriële uitval tegen ar-verontrusten’ was de kop in Trouw. Hij beschuldigde ons van het tekenen van ‘karikaturen van wat de ar-voormannen vandaag de dag beweegt’. Wij waren bezig met het ‘denken van zaken die reeds tot het verleden behoren’. Biesheuvel deelde ons in bij ‘de categorie boetepre- | |
| |
dikers, die geen antwoord op de moderne vragen van onze tijd hebben’. Waar blijf je dan als beginnend jongmaatje?
Ja, ja, daar moest nogal wat water door de Ringvaart om de Haarlemmermeer stromen voor en aleer Biesheuvel in zijn gerechtvaardigde worsteling met kabinetsformateur Burger (het einde was het kabinet-Den Uyl met confessionelen in de bijwagen) in Schakel een van zijn trouwste secondanten gevonden zou hebben.
De vier jaar (1967-1971) onder het voorzitterschap van Biesheuvel zijn mijn mooiste fractiejaren geweest. Dat hing samen met de samenstelling van de club in die jaren. Mijn naaste buren waren ‘boer’ Rinse Zijlstra en ‘middenstander’ Riekus de Mooij. Wie jarig was gaf dinsdag tegen de middag een rondje sherry (voor jonge klare was het te vroeg in de dag), Riekus dronk niet en zodoende kreeg ik twee glazen. Toen er eens geen jarige was en toch sherry, meldde De Mooij zich als de gulle gever; in zijn hoedanigheid van slager ging hij vóór de fractie naar de veemarkt in Leiden en daar had hij een boer ontmoet ‘die de veeprijzen van die dag niet kende’.
Onze volijverige en zeer bekwame Hannie van Leeuwen was de gelederen komen versterken. In Willem Aantjes trof Barend een hem persoonlijk toegewijde tweede man. De enige die hij echt niet aankon was ‘Ietje’ Diepenhorst, een begenadigd politicus; zat tijdens het fractieberaad altijd boeken te lezen, maar stelde dan op het cruciale moment de hamvraag over het aan de orde zijnde onderwerp. ‘Maar Ietje,’ riep Biesheuvel op een gegeven moment wanhopig uit, ‘dat verhaal kun je vanmiddag op het spreekgestoelte niet houden.’ Diepenhorst stak het toch af.
Die tijd was een goeie, zoals gezegd, door de collega's, maar zeker niet minder door de manier waarop Barend leiding gaf aan onze club. Subliem! Hij had het fractieroer klemvast in zijn stevige knuisten. Hij had ook buiten onze club groot gezag. Als hij in zijn volle lengte naar de interruptiemicrofoon beende, werd het stil in de Kamer. Hij had ook in zoverre het tij mee, dat het ‘loyalisme’ en het ‘dissidentisme’ in onze gelederen nog uitgevonden moest worden. Voor ‘vriend’ en ‘vijand’ stond het in die periode vast: de volgende minister-president heet Barend Biesheuvel. Niemand kon toen bevroeden dat in dat politieke hoogtepunt zijn verdwijnen uit de nationale politiek in beginsel zat ingebakken. De eindworsteling, zij aan zij met hem strijdende, heb ik als de meest bewogen periode in mijn politieke loopbaan ervaren.
| |
| |
Ik ben geen helderziende, maar in bepaalde kritieke situaties was ik wel eens gezegend met wat men het vijfde zintuig noemt. Dinsdag 7 maart 1973, in de late namiddag, beende Biesheuvel de door Aantjes voorgezeten fractievergadering uit (Biesheuvel had op grond van de wettelijke voorschriften die dag voor het eerst de status van waarnemer), hij wenste ons bij de deur ‘standvastigheid’ toe. Op dat moment flitste het door mij heen: Barend verlaat het politieke toneel. Ik liet de fractie enkele ogenblikken voor wat zij was, holde achter Biesheuvel aan. Hij zat al in de voor de Raad van State geparkeerd staande dienstauto. Op mijn verschijnen opende hij het portier. ‘Nu jij het vaderlandse politieke toneel verlaat, behoort er toch één antirevolutionair te zijn om jou de hand te drukken.’ Er welden tranen in de ogen van mooie Barend.
Ajax won die avond van Bayern München met 4-0.
Willem Aantjes was de kroonprins. Hij was aanvankelijk helemaal niet zo'n opvallend politicus.
Hij was een streekgenoot. Met zijn vader heb ik organisatorisch veel van doen gehad. Ik volgde hem op als secretaris van de Kring Alblasserwaard van de cbtb met haar bloeiende lagere landbouwschool in Ottoland. In diende onder vader Aantjes in het bestuur van de middelbare landbouwschool in Gorinchem. Ik had veel met hem op, evenzeer met zijn zonen Jan (burgemeester van Bussum) en Wim.
Van Wim wist ik iets uit de oorlog; Wim wist niet dat ik het wist; ik dacht dat anderen niet of nauwelijks op de hoogte waren.
Hij was een man-met-een-handleiding. Goede compagnons als Hannie van Leeuwen en Gerrit van Dam knapten op hem af. Ik niet, wij onderhielden over en weer een goede verstandhouding. Dat steunde op streekverbondenheid (ik ben een enorme chauvinist als het over de Alblasserwaard gaat), het baseerde zich ook op - het klink natuurlijk pedant - mutual admiration. Op Willem kom ik nog terug, hij is een van de zwaarst getroffen mensen uit de bezettingsperiode.
|
|