de negentig en honderd. De meest markante toehoorder heette Van Iperen. Hij woonde samen met zijn zuster aan de Achterdijk, was spoorwegman en vergaf het zich nooit, dat hij op een inspectietocht langs de spoorbaan Dordrecht-Tiel-Elst tijdens de slag om Arnhem een door mijn kornuiten en mij geplaatste kneedbom verwijderd had.
In Zijderveld, gemeente Everdingen, aan de Diefdijk vergaderden wij in de huiskamer van de weduwe Nobel, moeder van een groot en hartelijk meelevend gezin.
A.C. van Strien, secretaris van de kiesvereniging Anna Jacobapolder - bij opkomende mist is het veer Anna Jacoba-Zijpe als eerste uit de vaart - schreef mij, toen ik op 21 januari 1959 voor het eerst in ‘Ons Dorpshuis’ zou optreden: ‘U vraagt maar naar P. Boudeling, die woont dicht bij het gehucht, ik zit wat achteraf.’ Op de kapitale boerderij van Boudeling ben ik daarna nog enkele malen gastvrij ontvangen.
Je kon aan een spreekbeurt ook wel eens iets meer dan de goede herinnering overhouden. Zo sprak ik op 25 september 1958 voor de Arjos in de Rudolphstichting te Achterveld (u), een buurtschap op zich: gebouwen, een winkel, vijftien boerderijen. Toentertijd waren daar tweehonderd kinderen van uit de ouderlijke macht ontzegde ouders. Zij bleven tot de leeftijd van 16/17 jaar, ontvingen er lager-, en vandaaruit voortgezet onderwijs. Na aankomst bracht de tuinman mij in het meisjespaviljoen ‘Klimop’. Daar wachtten voorzitter Witteveen en drieëntwintig toehoorders de spreker van die avond. Een van de aanwezigen maakte tijdens de inleiding driftig aantekeningen. Dacht ik. Hij tekende een mijns inziens goed gelijkend portret. Ik bewaar het zorgvuldig, samen met de in de pauze opgedane indrukken van in hun kamer slapende kinderen, de kleinere in grote, de grotere in kleine; een groepje in de puberteit verkerende meisjes zat te breien, één speelde er piano (misschien is ze nu wel lerares aan een muziekschool).
In 1956 maakte ik een verkeerde notitie in mijn zakagenda, met nogal vervelende gevolgen. De provinciale afdeling Drenthe van de Bond van Jongelingsverenigingen op Gereformeerde Grondslag organiseerde elk jaar op de dankdag voor het gewas een groots opgezette toogdag. Het programma, dat zich over middag en avond uitstrekte, bood ernst en luim. Tot de ernst behoorde in die jaren een behoorlijk aantal redevoeringen. De sprekers werden links en rechts uit het land gerekruteerd. De Drentse oudere en