Brieven 1958-1961
(1992)–Rudolf Escher, Peter Schat– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Peter Schat op de werkzolder van zijn huis. Op de
lessenaar staan schetsen voor zijn opera ‘Symposion’.
| |
[pagina 9]
| |
InleidingWie brieven schrijft, doet dat in de regel niet met publikatie in het achterhoofd. Ook de correspondentie die Peter Schat en Rudolf Escher in de jaren 1958-1961 onderhielden en in totaal 33 brieven omvat, had een persoonlijk karakter. Zij was niet voor vreemde ogen bedoeld. ‘Was’, want zij is nu openbaar geworden, een lot dat deze briefwisseling deelt met vele andere en dat in sommige gevallen, indien de scribenten van bijzondere betekenis zijn voor het maatschappelijke of culturele leven in een tijdsgewricht, bijna onvermijdelijk is. Vooraanstaande toondichters behoren tot die categorie van mensen. Toch bestaat er, althans in Nederland, nog nauwelijks een traditie in de bezorging van brieven die door componisten zijn geschreven. Afgezien van het leven van Alphons Diepenbrock, dat in Reesers monumentale deelwerk Brieven en documenten in extenso uit de doeken wordt gedaan, zijn er nauwelijks voorbeelden te noemen. Dit droge feit alleen al maakt de uitgave van de Schat-Escher correspondentie waardevol. Maar de briefwisseling is ook om andere redenen van belang.
De ego-documenten geven een kijk op het leven, het werk en de persoonlijkheden van twee belangrijke Nederlandse componisten en verschaffen op micro-niveau inzicht in een periode die vanuit muzieksociologisch oogpunt een van de meest interessante is uit de muziekgeschiedenis van de twintigste eeuw. We zien hoe twee componisten van twee verschillende generaties reageren op het serialisme, toentertijd de nieuwste doctrine van de avantgarde. Peter Schat bejahend, maar verre van kritiekloos. Rudolf Escher - 23 jaar ouder dan Schat - afwijzend, maar gefundeerd en genuanceerd. | |
[pagina 10]
| |
Hoewel de standpunten uiteenliepen, kan achteraf aan deze periode niettemin voor beide componisten een gemeenschappelijke betekenis worden toegekend. Herhaaldelijk heeft Escher te kennen gegeven dat hij zonder de verworvenheden van het serialisme niet de Sinfonia per dieci strumenti of het Quintetto a fiati - zijn meesterwerken - had kunnen schrijven. De tijd waarin de briefwisseling zich afspeelt is dus in belangrijke mate bepalend geweest voor zijn ontwikkeling als componist. Het Zoeken van toen leidde ten langen leste tot een Vinden. Voor Schat geldt in grote lijnen hetzelfde. Zonder de op modernistische leest geschoeide leertijd bij Van Baaren, Seiber en Boulez zou hij de principes van de toonklok nooit hebben kunnen vinden, zoals hij trouwens ook zelf ooit in een programmatoelichting opmerkte. Doordat zowel Schat als Escher in hun brieven veelvuldig blijk geven van epistolaire begaafdheid, speelt deze correspondentie zich in zekere zin af op het snijvlak tussen muziekgeschiedschrijving en letterkunde. Behalve componist was Escher immers dichter (hij publiceerde onder meer in de tijdschriften Forum en Helikon). En ook over de literaire kwaliteiten van Schat kan geen twijfel bestaan, hoewel zijn schrijfstijl zich, anders dan bij Escher, in de briefwisseling nog niet geheel heeft uitgekristalliseerd. Alle reden dus om deze documenten filologisch op een zo consciëntieus mogelijke manier te behandelen, bijvoorbeeld zoals Marita Mathijsen dit deed in haar editie van de brieven van De Schoolmeester. In de verantwoording bij deze dissertatie geeft zij onder meer een theoretische inventarisatie van veel voorkomende problemen bij teksteditie, alsmede suggesties hoe deze het hoofd te bieden zijn. Bij mijn doctoraalscriptie Componeren is vooruitzien: documentair-kritische editie van de briefwisseling tussen Peter Schat en Rudolf Escher uit de jaren 1958-1961, Utrecht, 1991, diende haar proefschrift als bron van referentie voor mijn behandeling van de tekstvarianten in de brieven. De huidige uitgave is echter om praktische redenen grotendeels van deze wetenschappelijke parafernalia ontdaan. Belangstellenden worden derhalve verwezen naar de bibliotheek van het Instituut voor Muziekwetenschap in Utrecht, waar de doctoraalscriptie ter inzage ligt. | |
Over de uitgaveHet belangrijkste deel van deze uitgave bestaat uit de 33 brieven en briefkaarten die Rudolf Escher en Peter Schat elkaar tussen 1958 en 1961 schreven. Naar een complete uitgave van brieven inclusief de documenten uit deze jaren is niet gestreefd. De teksten die in het aanhangsel zijn opgenomen, dienen steeds en | |
[pagina 11]
| |
uitsluitend als aanvulling op de correspondentie en ter vervollediging van het beeld. Om die reden ontbreekt in deze editie bij voorbeeld de polemiek die Peter Schat in 1960 in Mens en Melodie met Hendrik Andriessen voerde. Ook zijn niet alle recensies die Rudolf Escher in deze jaren schreef voor het Algemeen Handelsblad, noch diens programmatoelichtingen opgenomen. Met één uitzondering: de toelichtende tekst bij de Amsterdamse première van twee delen uit Pli selon Pli, aangezien zij een - weliswaar oppervlakkige - schriftelijke weerslag vormt van de analyses die hij samen met Boulez in november 1960 te Baden-Baden van deze compositie heeft gemaakt. | |
Over de brieven en de tekstredactieAlle brieven en briefkaarten zijn in het bezit van de respectievelijke adressaat en adressant. Die van Schat bevinden zich in het Escher-archief in Amsterdam; die van Escher in het Schat-archief, ook in Amsterdam. Voor zover bekend is de correspondentie in zijn huidige vorm compleet. De schrifturen zijn over het algemeen in goede staat, al zijn die van Escher bijna allemaal licht beschadigd door toedoen van een perforator. In een enkel geval is er van een briefkaart een hoekje afgescheurd. Waar dit gevolgen had voor de leesbaarheid was een ingreep van de editeur noodzakelijk. Op die plaatsen is de tekst in deze boekuitgave stilzwijgend aangevuld met het woord of deel daarvan dat in de betreffende context het meest plausibel was. Ten aanzien van de rangschikking deden zich weinig problemen voor. De chronologie van de brieven viel in de meeste gevallen eenvoudig te reconstrueren aan de hand van de dateringen. Moeilijkheden in geval van niet of foutief gedateerde brieven konden met behulp van poststempels of via de inhoud worden opgelost. Hoewel elke brievenediteur gebaat is bij een maximum aan respect voor de documenten waarmee hij of zij te maken heeft, is volledige getrouwheid aan hun uiterlijk een niet te verwezenlijken ideaal, al was het alleen al omdat een met de hand geschreven brief nu eenmaal andere eisen stelt dan een weergave daarvan in drukletters. In de woorden van Mathijsen: ‘Geen enkele editeur schrijft voor dat een lettertype gezocht moet worden dat aansluit bij het handschrift, of dat de regelovergangen en bladzijeinden van het manuscript gehandhaafd moeten blijven.’ Dat heb ik dan ook niet gedaan. Wel is gepoogd de vormgeving van de auteurs, waar zij in de brieven een duidelijke functie heeft, zo veel mogelijk na te leven. Dit verklaart bij voorbeeld de op het eerste gezicht merkwaardige | |
[pagina 12]
| |
inspringingen in brief nr. 8, die het gevolg zijn van de typemachine-Spielerei waarmee Schat zijn mededelingen heeft verlevendigd. De aanhef boven elke brief heb ik geüniformeerd, evenals de plaats van de handtekening. Door de auteurs onleesbaar gemaakte passages zijn weggelaten, behalve op één plaats (in brief nr. 8). Daar is de tekst weer onder de doorstreping vandaan gehaald, omdat anders het daar onmiddellijk op volgende zinsdeel onbegrijpelijk zou worden. De doorgestreepte passage is aangeduid met het volgende diacritische teken: <-........>. Ten aanzien van de spelling zijn op plaatsen waar het om evidente fouten ging correcties aangebracht. Van Dale's nieuw groot woordenboek der Nederlandse taal, zevende druk uit 1950, fungeerde hierbij als toetssteen. Waar Schat en Escher afweken van de tegenwoordig geldende voorkeurspelling of zondigden tegen de ‘vereenvoudigde spelling’ zoals die op 1 mei 1947 van kracht werd, is niet ingegrepen. Onthistorisering van de documenten zou het gevolg zijn. Eigenzinnige spellingswijzen zijn ongemoeid gelaten, een vanzelfsprekende vorm van beleefdheid jegens het ‘taal-eigen’ van de auteurs. Als Escher schrijft: ‘biezonder’, of Schat: ‘bizonder’, ‘konsekwenties’, ‘sochtends’ en ‘savonds’ heb ik de schoolmeester in mij dan ook onderdrukt. Maar ook hier zijn uitzonderingen: op plaatsen waar Schat het woord dat onmiddellijk volgt op een uitroepteken of vraagteken met een minuskel begint, heb ik ingegrepen, aangezien hij in dat opzicht niet consequent is. Bovendien was deze spellingswijze aan het eind van de jaren vijftig niet meer gebruikelijk. Verbeterd zijn ook de geografische aanduidingen, die door Schat meestal geheel in onderkast worden geschreven. De spelling van de weekdagen, door Escher altijd met een majuskel begonnen, is daarentegen ongemoeid gelaten. Voor de aliniëring en interpunctie geldt hetzelfde, tenzij er sprake was van aperte vergissingen. Afkortingen zijn meestal vervangen door de volledige woordvormen. De paginering van de brieven als door de auteurs aangegeven, is weggelaten. | |
Over de commentaarDe commentaar is ondergebracht in het notenapparaat en heeft een toelichtende functie. Personen, gebeurtenissen die niet algemeen bekend zijn, citaten en toespelingen, composities, taal- en grammaticale eigenaardigheden, kortom, alles wat bij de lezer vragen zou kunnen oproepen, is in noten zoveel mogelijk verduidelijkt, uitgelegd of van commentaar voorzien. Daarbij ben | |
[pagina 13]
| |
ik niet terughoudend geweest. In enkele gevallen leidde dit dan ook tot uitweidingen van enige omvang, die evenwel vanwege hun verhelderende waarde eenvoudig kunnen worden verdedigd. De noten kwamen tot stand met behulp van drie bronnen. Onmisbaar waren de getuigenissen van Peter Schat, Beatrijs Escher-Jongert en, voor zover mogelijk, personen die in de brieven worden genoemd. Belangrijk was ook de contemporaine literatuur. Verschillende dag-, week- en maandbladen, waarvan ik met name Mens en Melodie wil noemen, bewezen goede diensten. Verder werd gebruik gemaakt van naslagwerken, uiteenlopend van de New Grove Dictionary of Music and Musicians tot Concordanties op de Bijbel. De dagbladrecensies in het aanhangsel, tenslotte, zijn ten gunste van de leesbaarheid enigszins geredigeerd. | |
DankwoordOp deze plaats wil ik allereerst mijn erkentelijkheid uitspreken aan Peter Schat en Bijs Escher, wier bereidwillige medewerking onmisbaar was voor de totstandkoming van deze uitgave. Verder een woord van dank aan Herman Paardekooper, die als archivaris van Peter Schat de helft van de correspondentie aan de vergetelheid ontrukte en daarmee, zonder het toen te beseffen, een begin maakte met wat zou uitgroeien tot dit boek. Voorts ben ik veel verschuldigd aan Leo Samama, die het project op gang heeft gebracht en mij bij de verwezenlijking ervan met een scherp wakend oog heeft bijgestaan. En tenslotte betuig ik mijn dank aan de mensen en instanties die mij bij mijn speurtocht naar details of op enige andere manier behulpzaam zijn geweest: Gielijn Escher, Wim Kok, G.L. Meinsma, Marco Nakken, Konrad Boehmer, Rob du Bois, Helene Wagenaar-Nolthenius, Willem de Ridder, Eric van Balkum, Stichting Donemus, Stichting Gaudeamus, Stichting rim en de Bibliotheek van het Instituut voor Perswetenschappen in Amsterdam.
Erik Voermans Utrecht, 1992 |
|