| |
Port Swettenham-Sungei Gerong
9 mei 1961
m.s. Stanvac Pendopo
Sungei Gerong-Padang-Pandjang
15 mei 1961
Beste Wim,
Ik slijt hier mijn laatste dagen en zit op de schopstoel, want al gaat mijn salaris gewoon door, met een toelage als ‘adviseur’ van Mal $ 180.- per maand er bovenop, de pret is eraf voor mij en ik wil eigenlijk alleen maar naar Holland, om te proberen een nieuw baantje machtig te worden. Ik flit mijn laatste kakkerlakken. In omstandigheden als deze heb ik telkens weer spijt dat ik de goeie ouwe Stichting vaarwel heb gezegd indertijd. Het is wel erg laat om dat nog te zeggen; maar het is ook een raar gevoel ineens op straat te staan. Enfin, misschien ben ik over een half jaar of zo wel erg blij dat ik hier vandaan ben. Dat is zelfs wel waarschijnlijk.
Van daag heb ik mijn eerste sollicitatiebrief getikt; aan de Havenmeester van Rotterdam, om te vragen of hij me hebben wil als havenloods. Ik heb hier nl. veel loodswerk gedaan, vooral de laatste vijf jaar als kapitein en misschien kan ik dat tot mijn voordeel gebruiken. Ik geloof dat ik goed kan omgaan met een schip. Vooral denk ik dat nu ik zie hoe de nieuwe Italiaanse kapitein dat doet. Hij komt van zgn. ‘supertankers’, was daar eerste stuurman en heeft dus promotie gemaakt door hier te komen
| |
| |
varen. Kennelijk heeft hij nog nooit een schip zelf gehanteerd. Toch wil hij dat doen.
Er zit een verhaaltje aan vast. Toen de Italianen hier kwamen en in de gaten kregen wat van hen verwacht werd, hebben ze gezamenlijk een brief gestuurd naar het kantoor van Singapore, en daarin vroegen ze een toelage van 20 Am. dollars voor elke keer dat ze de Musi of de Siak moesten bevaren. Ik vind het best dat ze hierom vroegen, en ik hoop van harte dat ze voet bij stuk zullen houden, maar ze hebben het m.i. een of twee jaar te vroeg gedaan. Ze kunnen het eenvoudig nog niet. Het is helemaal niet ‘moeilijk’, maar je moet het nu eenmaal vaak hebben gedaan, en waar er op onze schepen altijd wel een of twee ervaren chauffeurs waren die de auto zonder veel poespas wisten te parkeren waar men hem hebben wilde, hebben zij zulke chauffeurs niet. Niettemin, om te kunnen zeggen dat zij hun opgeëiste toelage wel degelijk verdienen, weigert althans deze kapitein alle hulp van mij. Ik ben dus nutteloos, moet het geklungel aanzien, en bij gelegenheid het heft zelf maar in handen nemen, om te voorkomen dat we vastlopen. Dat heb ik nu 2 keer gedaan, allebei de keren in Sungei Gerong, 's nachts, toen we moesten vertrekken. Hij is mij daar allerminst dankbaar voor, maar als beleefde Italiaan houdt hij zijn mond. Vermoedelijk is hij zo onschuldig als een pasgeboren kind, als het op die paar dingen aankomt, en begrijpt hij niet eens hoe ik in mijn rats zat toen hij bezig was met zijn vol vooruit en vol achteruit. Gelukkig begreep de Hollandse machinist die we nog aan boord hebben (als ‘adviser’ van de hoofdmachinist) wel hoe de vork in de steel zat, die laatste nacht, want hij vloog naar beneden om klaar te zijn voor evt. noodmaatregelen. En zodoende klopte het.
Het is voor mij hier, de laatste maanden, alleen maar moeilijk en teleurstellend, en ik wil wat mij betreft, zo gauw mogelijk naar huis. Ik weet wel, dat ik elke maand mijn geld nog krijg, en dat kan ik best gebruiken, maar ik ontdek ook dat ik niet eens dankbaar ben voor die centen. Ik heb hier geen werk te doen, anders dan zeer tactvol te proberen een ander geen fouten te laten begaan, en dat is natuurlijk te weinig om een dag mee te vullen.
| |
| |
Ik dank je zeer hartelijk voor je telegram van enkele dagen geleden, waarin je me de ontvangst van de heer Churchman (nogmaals, blijkbaar) bevestigt. Neem me niet kwalijk dat ik daarom vroeg, al heb ik zeer zeker niet om een duur telegram gevraagd. Als ik van het schip af een slt (Ship Letter Telegram) wegstuur, kost me dat ongeveer f. 7.50 (nu we Italianen hebben; vroeger was het ongeveer f. 5.-). Een slt betekent dat de marconist mijn telegram gewoon wegseint naar Scheveningen-Radio, en dat Scheveningen het telegram in een envelop doet, waarna het per gewone post naar de geadresseerde wordt verzonden. Dat geeft een vertraging in de aflevering van ongeveer 12 uur, nauwelijks belangrijk. Zou ik een echt telegram versturen, zoals jij gedaan hebt, dan zou me dat ook 20 of 30 gulden kosten, en het enige verschil zou zijn dat Scheveningen mijn telegram dan zou doortelefoneren of doorseinen naar het postkantoor van Utrecht. Maar ik geloof dat je van de wal af geen slt's kan verzenden. Niettemin, van harte bedankt, al zou ik een briefje ook nog op tijd hebben ontvangen. Ik herinnerde me niet goed meer of je die sigaretten wel ontvangen had; vandaar dan dat ik ernaar vroeg. De tijd gaat dringen, als ik nog navraag zou moeten doen. Ik hoorde van Pothof, in Singapore, nog een ander verhaaltje. Hij had nieuws omtrent die betrekkelijk geheimzinnige baan bij de Caltex in Den Haag, waarnaar ik (nu tot mijn spijt) vorige zomer heb gesolliciteerd. Het schijnt daar tussen wal en schip helemaal niet te kloppen, en dat is de reden geweest van die merkwaardige advertentie. Pothof heeft in Singapore Frans Van Ingen Schenau ontmoet, vroeger tweede stuurman bij ons, en tegenwoordig kapitein op een Caltex-tanker. Van Ingen Schenau is bij Pothof op bezoek geweest en heeft daar het hele verhaal uit de doeken gedaan. Blijkbaar was de Stichting ook niet op de hoogte van de omstandigheden bij die Caltex, anders zou ik hetzelfde
verhaal, in substantie althans, wel van jou hebben gehoord. Ik vond het al zo vreemd dat die personeelschef mij vroeg waarom ik eigenlijk solliciteerde. Ik wist daar nauwelijks een behoorlijk antwoord op te vinden, allereerst omdat het zo heel erg voor de hand lag te zeggen dat ik voor een behoorlijk
| |
| |
salaris natuurlijk liever aan de wal werkte dan in ballingschap op een schip. Hij maakte daarna de voor mij zeer onaangename opmerking dat, als de Caltex een kapitein voor die baan wilde hebben, zij natuurlijk beter op haar eigen tankervloot zou kunnen rondkijken. Hierop vroeg ik waarom die Caltex zulks dan niet deed of had gedaan. Hij antwoordde: ‘Onze kapiteins zijn met geen stok van hun schip af te slaan!’ Kapiteins en andere zeelieden waarschijnlijk beter kennende dan zulk een personeelschef, heb ik er maar het zwijgen toe gedaan, (‘O’, zei ik) maar het klonk me erg onecht en komedianterig in de oren. Wat moet je verder tegen zo'n lummel zeggen? Ook was hij me van het eerste moment al onsympathiek, met zijn rode, opgezwollen gezicht en zijn kunstmatige maniertjes. Kennelijk, nu ik erover nagedacht heb, een slaaf van de Amerikanen, die, zoals overal, de bazen zijn.
Van Ingen Schenau heeft Pothof nu verteld dat de Caltex wel degelijk heeft gevraagd aan verschillende kapiteins op haar eigen vloot, of zij ervoor voelden zulk een baan aan de wal aan te nemen. Er was niemand voor te vinden. En dat is wel buitengewoon merkwaardig! De situatie is dus gespannen, of slecht, zoals je het noemen wilt. Daarna is Van Ingen Schenau (een talentvolle man, a rising young fellow) kortweg bevolen, op straffe van beschuldiging van dienstweigering en dus ontslag, die baan tijdelijk waar te nemen, totdat een geschikte candidaat zou zijn gevonden, altijd bij gebreke aan Van Ingen Schenau zelf of een andere Caltex-man. Zodoende heeft Van Ingen Schenau daar tijdelijk op kantoor gezeten en de nodige inside information op kunnen doen. Volgens hem was deze laatste van zulk een aard dat hij haastig de eerste gelegenheid om weer te gaan varen heeft aangegrepen. Er is dus wel vijandschap tussen ship & shore daar; veel meer dan bij ons het geval was, al heb ik hier de situatie in dat opzicht ook nooit goed kunnen noemen. Maar ik had althans altijd een paar vrienden op het Marine Department, zoals o.a. Pothof. Die is zeer betrouwbaar gebleken, vooral wat zwijgzaamheid aangaat. Toen Pothof hier tien dagen aan boord is geweest, tijdens de eerste reis naar Australië, heeft hij mij in een
| |
| |
misschien onbewaakt ogenblik gevraagd of ik jou eens wilde verzoeken je mening kenbaar te maken over zijn handschrift. Jouw beroep is altijd geheimzinnig voor mensen ‘uit de practijk’, en ze vinden het tegelijk een wonder en een beetje afstotend mysterie dat iemand als jij zomaar uit een briefje al hun geheimenissen zou kunnen destilleren. Het is hun onrust, hun onzekerheid en hun angst voor de maatschappelijke vijanden. Die angst neemt toe met het ouder worden, want dan word je steeds afhankelijker van de baas die je toevallig hebt getroffen. Hoewel Pothof een zeer capabel man is, heeft hij die angst ook.
Mocht je zoiets willen doen, nu, ik weet niet wat ik zeggen moet. Toen hij me dat vroeg, vier maanden geleden, toen we in mijn hutje 's nachts bier zaten te drinken, op weg van Wyndham naar Port Hedland, zei ik hem dat hij me dan eens een briefje moest schrijven met een gewone pen, en dat ik het briefje dan naar je zou opsturen. Hij bromde wat, verlegen waarschijnlijk, en ging over op een verhaal over generaal Spoor, die hij als kapitein van het leger in Biak (geloof ik) gekend heeft. Hij (Pothof) was toen in dienst van de Shell, als een soort havenmeester, vlak na de oorlog, en had het toezicht op de enorme opslagplaats van Amerikaans oorlogsmateriaal die daar was gevestigd vanwege de invasie van Okinawa en Japan. Het is eigenlijk een heel verhaal, over die Pothof. En als je zijn jeugd bekijkt, is hij op middelbare leeftijd maar matig goed terecht gekomen. Hij is nu 45 jaar.
Voor de oorlog is hij als jonge vierde en later al gauw derde stuurman in dienst gekomen van de Mij ‘Nederland’. Dat was toen een hele eer, en het is gelukt met hulp van de oude, nog steeds levende en actieve directeur van de Amsterdamse Zeevaartschool (in de Foeliedwarsstraat, annex de deftige Kweekschool van de Zeevaart aan de Prins Hendrikkade) P. Haverkamp, algemeen bekend als Piet. Een van de beste mensen die Holland ooit heeft voortgebracht. Misschien is hij nu wel 90 jaar, of 100. Nu, 100 kan hij nog niet zijn, anders zou ik het wel over de radio hebben gehoord of in de krant hebben gelezen. Maar hij is minstens dicht bij de 80. Een reus van een man, in alle
| |
| |
opzichten, ook physiek. Piet heeft tijdens de grote malaise, toen zeelieden bij honderden tegelijk werden ontslagen, heel veel van zijn ex-leerlingen aan een of ander baantje weten te helpen, al moest je op dat gebied niet kieskeurig zijn en bij gelegenheid genoegen nemen met de kans slechte sigaren te mogen verkopen op de markten van Den Bosch, Utrecht, Amsterdam etc. Hij heeft zijn vriendjes dus ook opgevoed tot halve avonturiers, en dat is natuurlijk maar half zijn bedoeling geweest. Maar wat doe je, wanneer je bij thuiskomst in Rotterdam of Amsterdam de boodschap krijgt dat je geachte werkgever tot zijn spijt moet mededelen dat hij geen kans ziet nog langer enig geld aan je te verdienen, en dat hij je dus (tot zijn grote spijt uiteraard etc. etc.) de bescherming van zijn kostelijke ‘bedrijf’ (Betrieb) moet weigeren tot nader bericht? Dan maar een marktkraam, zoals velen hebben beleefd. Roeterink, een eerste stuurman hier, vertelde dat hij de goegemeente heeft weten op te lichten met flesjes water die hij aan het publiek liet ruiken terwijl er een mooi meisje op een podium stond en een klein sponsje met echte parfum om zijn pols was gebonden. Roeterink was ontslagen bij de knsm, vermoedelijk wegens ruzie, na 23 jaar dienst, zoals hij tenminste vertelde. Waar hij nu uithangt, weet ik niet. Hij is na vertrek hier nog leraar geweest bij de ‘Akademi Ilmu Pelajaran’, hetgeen betekent Hogeschool voor de Zeevaart of zoiets, in Djakarta. Tegenwoordig zijn er Amerikaanse leraren, misschien wel beter of evengoed. Ik zie aan de leerlingen die wij van die Akademi aan boord krijgen, dat zij getraind worden d.m.v. een vragen- en antwoorden-spel. Onze tegenwoordige leerling, Dachlan, een weesjongen, erg sympathiek en heel verstandig, vraagt mij wel eens wat, en dan zoek ik een artikel over dat onderwerp op in de zee, het tijdschrift van Haverkamp, en vertaal dat voor hem in het Engels. Hij
verstaat bijna geen Hollands meer, kan nog net zeggen: goedenmiddag, kapitein! en ‘smakelijk eten’. Dat doet hij zelfs nog nu er Italianen aan boord zijn. Die zeggen: Bon appetito! en als ze van tafel opstaan: Bona continuazione! Ik hoop dat ik het goed spel. Engelsen hebben geen uitdrukkingen voor deze wensen, behalve de Franse, en je begrijpt wel dat weinig
| |
| |
Engelsen die durven uitspreken in gezelschap van ‘continentals’. Engelsen en Amerikanen zijn bijna altijd verlegen voor hun lelijke aksjint.
Nu, Pothof kwam bij gelegenheid ook een baantje vragen bij Haverkamp, en die heeft De Boer opgebeld, destijds een van de directeuren van de Nederland. Amice! begon hij. Hij noemde al zijn bedelvrienden Amice. Hij had hier dan een veelbelovende jongeman die geen schip kon vinden, en of zijn geliefde amice er misschien eentje voor dit jonge genie wist? Amice liet zich overhalen en plaatste Pothof niet in een onbetaald leerlingenbaantje (er waren toen heel wat mensen met hun diploma 2e stuurman al, die blij waren met 40 gulden in de maand als leerling), maar nam hem aan als vierde. En hij werd al gauw gepromoveerd tot derde stuurman, want de conjunctuur werd beter vanwege Hitler's komende slachtpartij.
Pothof is geboortig uit Rockanje en erg op geldverdienen gesteld. Toen hij eenmaal in Indië was geweest en gezien had welke mogelijkheden daar lagen, nam hij ontslag bij de Nederland, en ging over naar de Shell, want daar kon hij een baantje krijgen als jonge kapitein op een van de kleine bootjes die de Shell toen liet varen in de wateren rondom Nieuw Guinee. Ook op de rivieren van dat halve eiland, en omdat de Hydrografie nog weinig gelegenheid had gevonden behoorlijke kaarten te maken van dat gebied, heeft Pothof kans gezien door zelf opnamen te doen, bakentjes te zetten, rivieren te verkennen, etc. etc. zichzelf een uitstekende naam te bezorgen bij de Shell en bij het Binnenlands Bestuur. De Shell-‘vloot’ die zulke diensten deed voor geologen en andere oliemannen in Nw Guinee bestond toen uit ongeveer vier van zulke kleine bootjes. Ik heb je wel eens verteld van mijn avonturen op de ‘Mambang’ in 1952 en begin '53. Zulke bootjes waren dat. Al het mogelijke en onmogelijke om de mannen in het bos te voorzien van brieven en voorraden moest worden gedaan, en het was dus een interessant en avontuurlijk leven. Het was, voornamelijk, ook zelfstandig, want de bazen zaten in Batavia en Den Haag. Lekker ver weg, en dat is net wat je hebben moet.
| |
| |
Toen de Japanners kwamen heeft hij kans gezien met twee van die Shellbootjes uit te wijken naar de Golf van Carpentaria, en daar vandaan, later, naar Brisbane. Dat is een mooi verhaal. Er was een Indonesische bemanning, en toen die hoorde dat het Nederlandse leger verslagen was (zonder strijd overigens) en de Nederlandse ‘vloot’, onder aanvoering van de naar men zegt halfgekke en dronken Karel Doorman, kapot was geschoten, wilde die naar huis, zoals Indonesiërs altijd willen. Mau pulang ligt in hun mond bestorven (ik wil naar huis). Pothof vertelt dat hij met veel moeite de twee bootjes (een waarop hijzelf kapitein was, en een ander dat om een reden die ik niet weet zonder kapitein op dezelfde plaats lag) naar zee heeft gekregen, maar dat het kapiteinloze bootje muiterij wilde plegen en omdraaien, om, natuurlijk, ‘naar huis’ te gaan. Hij is, volgens zijn verhaal, toen vlak naast dat opstandige bootje gaan varen en heeft met een geweer aan zijn schouder geschreeuwd dat hij iedereen voor zijn donder zou schieten die zich aan dek liet zien, als ze niet onmiddellijk zijn orders zouden opvolgen. Toen hebben ze eieren voor hun geld gekozen, en in de komende oorlog zelfs nog een soort heldenrol gespeeld.
Nog een verhaal over die reis naar Australië. Pothof leidde aan boord een leven als een prins. Hij had een eigen bediende en een eigen kok. Die kok moest bij gelegenheid een (wild) varken slachten, hoewel hij Mohammedaan was en het dus eigenlijk niet mocht. Pothof vertelde dat hij hem hielp in dat opzicht door hem te vragen het te willen doen, en dat de kok, voor de oorlog uitbrak, altijd zeer bereidwillig slachtte, hoewel alleen na zulk een uitdrukkelijk verzoek. Het schijnt dat je, als Mohammedaan, een soort automatische vrijstelling verwerft als je baas je uitdrukkelijk verzoekt iets te doen dat eigenlijk niet mag. Net als bij de roomsen, trouwens. Dat is ook zo'n kermisverering van God. Maar toen die kok in de gaten had gekregen dat Nederland en de Nederlanders machteloos waren tegenover het nieuwe geweld van de Japanners, weigerde hij het varken te slachten dat nog aan boord was. Allemaal terwijl ze op de vlucht waren naar Australië. Pothof heeft toen een groot mes gepakt, is naar de kok gelo- | |
| |
pen, en heeft gezegd: als jij dat varken niet slacht, slacht ik jou! Waarna de kok bakzeil heeft gehaald. Ik vind dat een verhaal als uit de 17e eeuw. Toen ik in 1938 voor het eerst mijn oom ontmoette, gaf hij mij in leen de boeken van Dr. F. Den Haan, de Landsarchivaris van het Ned. Ind. Gouvernement. (Hij zetelde in het vroegere buitenhuis van een van de eerste gg's, aan de Molenvliet, tegenwoordig Gadjah Mada. Het huis, waarvan ik nog foto's heb gemaakt die in mijn album staan, heet tegenwoordig ‘Arsip Negara’, een gebrekkige vertaling van Landsarchief). Die boeken waren het ‘levenswerk’ van die Dr. Den Haan, een echte snuffelaar die veel schandaal heeft verwekt in het toenmalige Ned. Indië, omdat hij het corrupte en ook sexueel-schandalige verleden van vele sjieke zgn. ‘Nederlanders’ met naam en toenaam aan de hand van authentieke acten heeft beschreven. Toen ik
in 1948 terug kwam in Indië, had ik die drie dikke delen bij me. Twee delen tekst en een deel ‘platenalbum’. Ik wou dat ik ze nog bezat. De hele oorlog heb ik ze bewaard en ook erin gelezen met een soort heimwee, bedoelend ze terug te geven aan mijn oom, als ik hem weer zou ontmoeten na de oorlog. Jammer genoeg hoorde ik dat hij dood was; gestorven in het Jappenkamp Kesilir (Oost-Java) in half-1943. Hij is nauwelijks een half jaar gevangen geweest. Dysenterie en verder te weinig training om een gevangenschap te kunnen doorstaan. Zijn zoon Wim heeft over die hele jeugdgeschiedenis een verhaal geschreven dat ‘De grote verbittering’ heet. Ik heb het hier bij me, met het doel het over te tikken in zesvoud, maar ik ben er nog steeds te lui voor geweest. Misschien op de reis naar Australië die ik als laatste schuld, blijkbaar, maar waarom weet ik niet, aan de Maatschappij moet inlossen. Ik ben nu net als de Indonesiërs. Mau pulang. Heb geen ambitie meer; zelfs zulk een reisje naar Australië is onaantrekkelijk.
Die delen, met veel aantekeningen in de marge in zijn eigen handschrift, waren uitgegeven door Kolff-Batavia in, ik meen, 1921, het jubileumjaar van de stichting van Batavia (driehonderdjarig bestaan). In 1621 nl. heeft J.P. Coen met een paar grove Hollanders het vissersdorpje Jacatra in brand gestoken en daarna
| |
| |
een fort gebouwd dat hij Batavia heeft genoemd. Moet je lezen wat Den Haan over die heldendaad schrijft! En allemaal nauwkeurig gedocumenteerd, met droge documenten en handtekeningen. Maar van Coen heeft niemand ooit een spoor kunnen vinden. Kort voor de oorlog stond er met veel lawaai in de kranten van Java dat zijn oude botten waren ontdekt. Of dat waar is geweest weet niemand meer, geloof ik, gezien de veel grotere sensaties sindsdien. Alles is daarna in de war gelopen. Misschien een teken aan de wand?
Je weet dat ik in 1948 een van mijn jongste nichtjes ontmoet heb in Batavia. Deze Lies was toen leerling-verpleegster in het Tjikini-Ziekenhuis, en als ik in Batavia kwam, zocht ik haar op. Ik was toen nog erg weinig teleurgesteld en dus ontvankelijk voor vrouwelijk schoon. Nu, mooi was ze. Ze had een olijfkleurige huid, hoewel minder groen dan olijven werkelijk zijn, en ook was ze vermoedelijk wel smakelijker dan de afgrijselijk zure (en vette!) olijven die de Italianen mij op het ogenblik te eten willen geven. Ze was ook lief en aanhankelijk en wie weet wat ik allemaal met haar had kunnen doen, als ik de moed had gehad. Maar ik dacht dat ik getrouwd was en plichten moest nakomen. Althans, dat dacht ik, en dat is bewijs genoeg dat ik in geen enkel opzicht iemand ben die in de verte op een Don Juan lijkt.
Ik was verliefd genoeg om op elk vrij ogenblik achter haar aan te lopen, met haar ‘uit’ te gaan als ze vrij was van dienst, en ook, nu tot mijn enorme spijt, om haar de drie delen van Den Haan te overhandigen als erfenis van haar vader. Ik zei haar dat hij me die boeken had uitgeleend, voor de oorlog, en dat ik ze dus teruggaf aan zijn dochter. Tot mijn woede heeft ze die boeken eenvoudig zoek gemaakt, nadat ze getrouwd was met een handelsman, overigens op zichzelf een beste kerel met wie ik de beste vrienden ben. Ze wonen nu in Noordwijk, in Holland, weggejaagd uit Indonesië, maar de boeken zijn verdwenen op één deel na. Dat heeft de kleine Rika teruggevonden tussen de rommel die ze achterlieten bij hun vertrek uit Djakarta. Ze gingen toen naar Singapore, waar haar man hoopte een nieuw bestaan te vinden als speculant in rubber; met kapitaal van een rijke Ambonees.
| |
| |
Ook dat is verkeerd uitgekomen, zodat hij berooid en met nauwelijks genoeg geld om zijn passage naar Holland te kunnen betalen teruggegaan is, vragend om een kamer bij zijn moeder in Noordwijk. Toen ik hem vorige zomer in Lekkerkerk ontmoette, was hij in dienst van een firma, die zich ‘Business Councillors’ noemt en waarvan het Europese hoofdkantoor in Düsseldorf is gevestigd. Daarover heb ik je al verteld, voor ik wegging voor de laatste keer.
Toen ik in 1948 met die boeken van Den Haan naar Indonesië ging, lagen ze een beetje uit de band. Ik heb al gauw aan de oude heer Tay gevraagd, in Singapore, of hij me helpen wilde met het opnieuw laten binden. Destijds was Tay nog geen ‘oude heer’, maar een handelaar op de markt van de shipchandlers, en als derde stuurman die ‘de voeding’ had, kwam ik met hem in aanraking. Een paar maanden nadat ik de boeken aan hem had gegeven, bracht hij ze mij terug, keurig netjes gebonden in een donkergroen soort kunstleer. En toen ik in Djakarta de volgens mij meest geschikte erfgename ontmoette, heb ik ze afgedragen. Nogmaals: tot mijn spijt.
Maar Pothof is nog steeds op weg naar Australië, van Nw Guinee of de Molukken uit. Hij vertelde me dat hij geen kaarten van die route aan boord had, behalve een klein schoolatlasje, maar evengoed is hij aangekomen in de Golf van Carpentaria (als ik me niet vergis nog genoemd naar een Hollandse zeekapitein die Carpentier heette). Aan boord van zijn bootje was nog een (halve) Hollander, die erg bruin van huidskleur was en de gewoonte had rond te lopen met een grote zonnebril op zijn neus en een knaap van een kijker voor zijn borst. Dat heeft hun bijna de das omgedaan, want zoals je weet behoren zonnebril plus kijker typisch tot de uitdossing van een Japanner. Ze ankerden in de baai, dichtbij, ik meen, Port Darwin, en lieten een sloep te water om naar de wal te roeien en hulp te vragen. En terwijl ze dat deden, begonnen de Australiërs te schieten. Naar later bleek vanwege de zenuwen, want ze dachten met Japanners te doen te hebben. Door die zonnebril en die kijker. Door veel armgezwaai, geschreeuw en meer van die primitieve middelen is het misverstand
| |
| |
tenslotte opgehelderd, en daarna, vertelde hij, is voor Pothof de avontuurlijkste en rijkste tijd van zijn leven aangebroken. Ze zijn door de Australiërs op alle mogelijke manieren geholpen, hoewel het destijds in Port Darwin helemaal geen rijkdom was, omdat het stadje was leeggestroomd, met vee en al, naar het Zuiden, dwars door de woestijn. Uit angst voor een Japanse inval.
Ze kwamen tenslotte in Brisbane terecht, met die twee bootjes, en van daaruit hebben ze verschillende tochten gemaakt naar de Molukken, om de nog steeds aanwezige guerillamannen van leeftocht en voorraden te voorzien. Pothof heeft daarvoor aan het eind van de oorlog een medaille gekregen, ik geloof het Bronzen Kruis of zoiets.
Wil je wel geloven, zei hij, dat we dikwijls blij waren als we naar zee konden? De tijd die we in Australië woonden, werd doorgebracht met fuiven en nachtbraken. Er was ook een vrouw, met wie hij om een of andere reden uiteindelijk toch niet getrouwd is, hoewel hij nog met glimmende ogen over haar spreekt. Het was, geloof ik, een Deense, ook gestrand in Australië. Hij vertelt dat hij de boel soms met succes voor de gek kon houden omdat hij in Australië 2 werkgevers had: van ouds de Shell, maar nu ook de Ned. Marine. Kreeg hij dus van de Marine opdracht om naar Brisbane te gaan en op een bepaalde datum te vertrekken, dan zei hij: neem me niet kwalijk, heren, maar ik ben in dienst van de Shell. En tegenover de Shell het omgekeerde verhaaltje. Dat heeft hij een keer drie maanden weten vol te houden, zei hij, wat wel een bewijs is dat de heren niet veel contact hadden met elkaar. Maar op een ogenblik heeft de Shell-man de Marine kennelijk opgebeld en toen was het spelletje uit. Ze hebben het sportief opgevat, zei hij, en niets anders gedaan dan hem per post een vliegkaartje voor Brisbane gestuurd met instructies zich daar op een bepaalde datum te melden. Toen ben ik haastig vertrokken! zei hij.
Na de oorlog kwam hij in Batavia terecht, waar hij zijn tegenwoordige vrouw Margaret, een Australische, ontmoet heeft. Die werkte toen bij de geheime inlichtingendienst van het Ge- | |
| |
allieerde Leger. Op een kantoor ergens. Ze zijn getrouwd en hebben nu twee zoontjes. Zijn vrouw en de zoontjes zijn Australiërs, maar hij is nog steeds Hollander. Hij is voorzichtig en eigenlijk een echte zeeman van aard; als hij ontslag mocht krijgen, zegt hij, hoopt hij nog als kapitein op een Nederlands schip te kunnen varen, en dat zou niet gaan als hij Australiër was. In Batavia, zegt hij, vlak na de oorlog, heeft hij misschien wel de kans van zijn leven laten passeren. Door zijn goede diensten tijdens de oorlog werd hem namens de Marine gezegd dat hij kon solliciteren om in ‘vaste dienst’ te komen. Als Luitenant ter Zee 3e klasse of zo. Het schijnt in Marinekringen heel wat te zijn als je van de koopvaardij naar de Marine wordt overgeheveld. Zoiets moet je op prijs stellen en daarvoor moet je, geloof ik, als koopvaardijman eeuwig dankbaar zijn. Enfin, Pothof is met dat aanbod van de Marine naar zijn baas van de Shell gestapt en heeft hem gevraagd wat zijn advies was. Die baas was toevallig een vriendelijke oude heer, en die heeft hem dringend aangeraden nog een paar dagen met toehappen te wachten, omdat er bij de Shell ook wat voor hem in de pen was. Maar Pothof heeft niet gewacht en is in dienst gegaan van de Marine. Toen hij eenmaal goed en wel ontslagen was bij de Shell, vertelde dezelfde oude heer hem dat hij dom gedaan had, want dat hij havenmeester van Biak had kunnen worden, vertegenwoordiger van de Shell daar, plus nog meer ‘emolumenten’. En natuurlijk, als je eenmaal bij de Shell aan de kant van de ‘vertegenwoordigers’ zit, ook al is het op de onderste sport van de ladder, dan verdien je tegelijk het eerste tientje van misschien een fortuin, en in elk geval van een hoog salaris.
Hij had de keus gedaan, en ging als Marineman met zijn Australische vrouw naar Holland. Geen wonder dat het daar niet ging, met een salaris van misschien f. 450.- en een Australische vrouw, die de eerste jaren althans met andere ‘officiersvrouwen’ in een mess van de Marine moest wonen. Je moest nog ‘stand ophouden’ ook, zei hij, dure uniformen kopen etc. Wel heeft hij er veel geleerd, want hij is een actieve vent en kwam terecht bij de Hydrografie. Zodoende heeft hij Holland-van-de-waterkant uit
| |
| |
bekeken en zijn vak geleerd als nooit tevoren. Alles kan bij de Marine, zegt hij, behalve geld verdienen. Als je studeren wilt, sturen ze je desnoods voor 6 jaar of langer naar Leiden of Delft, je hebt er maar om te vragen en een contract te tekenen. Hij noemt de Marine de beste scheepvaartmaatschappij die denkbaar is, ‘een maatschappij die ge“rund” wordt dóór de officieren vóór de officieren’. Betere omstandigheden kun je niet treffen, volgens hem. Maar je moet niet om geld komen, want dat krijg je niet. En om allerlei redenen, ook zijn eigen half-Zeeuwse natuur, wil Pothof nu eenmaal ‘centen zien’. Zijn vrouw zal evenmin hebben meegeholpen, want die heeft een enorme hekel aan Holland. ‘Of course,’ zei ze tegen me, toen ik eens bij haar op bezoek was, ‘It's wonderful what you people have done with that piece of mud, but after all, what is it? Mud.’ Antwoorden dat Australië voor 90% woestijn is, lijkt me goedkoop. En modder is altijd nog sappiger dan droog zand. En bovendien is de natuur in Holland, of wat daarvan over is, volgens mij rijker en verscheidener dan die van Australië. Vooral veel en veel rijker dan die van echte tropische landen, want de eentonigheid van zulke streken (Indonesië etc.) is onbeschrijflijk. Het is daar altijd mid-zomer. Kun je je dat voorstellen? Midzomer. Altijd. Ze spreken dan van een droge en een natte tijd, of moesson. Maar het verschil is eigenlijk erg klein. Het blijft midzomer. Stoffig, donkergroen en heet. Geen wonder dat de mensen zo klein blijven, en zo kwalijknemend en broeierig van karakter.
Ik kom aan het eind van mijn verhaal over Pothof. In 1949 heeft hij de strijd in Holland opgegeven en gesolliciteerd als eerste stuurman bij de svtm. Hij kwam op de Tankhaven I, en daar heb ik nog onder hem gevaren als derde stuurman. Hij sprak ook van ‘the old schooltie’ bedoelend dat hij nooit ‘echt’ bij de Marine ging behoren.
De baas van het Marine Department, destijds, was ook een Marineman, van de duikbotendienst, en hij had de oorlog eveneens in Australië uitgezeten, hoewel dan uitsluitend aan de wal. Hij heeft daarom geen medaille, wat me meevalt van de Marine. M.J. Drijver pikte Pothof van onze schepen voor een baantje aan
| |
| |
de wal, als personeelsman. Hij moest de overplaatsingen regelen, uitzoeken wie niet met wie en wie wel met wie kon varen zonder herrie, en ook moest hij zorgen dat er genoeg personeel was en dat iedereen op tijd, of bijna op tijd, met verlof kon gaan naar Holland. Wat dat betreft, niets dan lof voor hem. Oòk wat dat betreft, moet ik zeggen, want ik vind hem helemaal een patente kerel. Hij mag wat mij betreft doen wat hij wil, en zijn wie of wat hij wil, ik vind het allemaal best. Vroeger was dat niet zo; toen vond ik hem een muggenzifter en bang-van-bazen.
En zo zit hij sinds begin 1954 als ‘personeelschef’ op het Marine Department. Tijdens het régime van de eerste Amerikaan, E. Gannett (de gannef, noemde Verhoeff hem al dadelijk) heeft hij geprobeerd nog meer ‘promotie’ te maken door zichzelf ‘Port Captain’ te laten noemen, en ook zich daarvoor te laten betalen. Dat is er nooit erg ingegaan. Ten eerste was hij zelf maar ongeveer 6 maanden waarnemend kapitein geweest, zodat alle oudere kapiteins hem als zodanig niet accepteerden, en verder had hij doodeenvoudig de practijk er niet voor. In plaats van raadgeven moest hij dus raad vragen. Toen Haessner kwam, een ongeduldige machinist, heeft hij dat gekapitein onmiddellijk afgeschaft, maar de kapiteins op de schepen zelf kregen een toelage vanwege het varen zonder loods op de rivieren. Ik mag die Haessner wel, al is hij toevallig degeen die ons allemaal ontslag heeft moeten geven. Hij troont nog steeds aan het hoofd van wat nu de ‘Marine Organization Singapore’ heet en vindt zichzelf een hele grote‘boss’. Maar hij is niet kinderachtig en erkent ook gul verdienste, als je toevallig eens wat goed doet. Daarom heeft hij mijn liefde al. (Niet dat hij mij vaak heeft geprezen, hoor, maar ik kan gewoon tegen hem praten en dat is in half-koloniale omstandigheden al heel wat).
Voor ik hier wegga, moet ik eraan denken dat ik Karel nog schrijf. Hij heeft mij netjes geantwoord op mijn brief van een paar jaar geleden, en Nettie zijn laatste ‘uitvindingen’, n.b. op het gebied van muziekonderwijs, toegestuurd. Ik heb wel eens gelezen dat wiskunde en muziek dicht naast elkaar liggen, wat aanleg etc. betreft. Is dat zo? Hij schreef destijds dat hij blij was
| |
| |
geweest met mijn brief, en zelfs dat mijn verhaal hem meer inlichtingen had verschaft en een beter idee van Holland etc. had gegeven dan andere brieven uit Holland die hij nog wel ontvangt. Ach, je blijft wat je bent, welk paspoort je ook op zak hebt. En wie in Holland is geboren en daar niet uit is verdwenen voor zijn 17e of 18e jaar, blijft onherroepelijk een Hollander. Wat kan ik voor je doen? vroeg Haessner mij toen hij mij ontslag had gegeven. What kind of job will you accept? Chief-Mate? Ik zei: Anything reasonable, but not third Mate. En verder was ik niet beleefd meer. Ik zei: The best thing you can do is giving me an American passport, letting me earn American wages, and allow me at the same time to go on living in Lekkerkerk as a tourist. Then I will be rich! Joe Bolin vroeg me wel eens of ik geen Amerikaan wilde worden, en dat hij sponsor wilde zijn voor mij. Ik ben een Hollander, zei ik, en ik verander toch nooit. En dat stomme paspoort kan me niets schelen, al zijn er omstandigheden dat ik misschien wel graag een Amerikaans paspoort zou willen hebben. Maar op zichzelflaat het me volkomen koud. De zaak is misschien alleen maar dat ik hokvast ben, en tegen het leven in Amerika opzie. Wat moet ik daar doen? vraag ik mezelf af. Ik weet wel dat ik hoe langer hoe meer vervreemd raak van Holland. Wie ken ik daar nog? Wat heb ik daar nog aan banden? Toch ga ik er telkens weer naar terug, als een trekvogel die stomweg naar zijn oude nest terugvliegt als het seizoen hem zegt dat hij dat moet doen. Ik weet het niet. En zodoende hoop ik maar, uit puur egoïsme, dat je lang zult blijven leven.
Frans.
|
|