| |
| |
| |
Sungei Gerong, 3 mei 1953
m.s. Stanvac Djirak
Beste Wim,
Laatste keer in Sungei Buah kwam je pakje boeken. Ze kwamen midden in een paar verwarde dagen; ik ben nl. overgeplaatst van de Mam bang naar de Djirak, een tanker als vanouds. Weer als tweede stuurman. Het kapiteintje spelen, en daarmee de vacantie, is dus voorbij. Ik ga nu weer varen op wereldsteden als Saigon, Haiphong, Bangkok, Penang en Soerabaia. Ik heb nu natuurlijk weer een mooie hut met allerlei lampjes, kraantjes, stopcontacten en ander fraais, dat allemaal goed functioneert ook. Ik vaar ook veel rustiger (en saaier) dan op de Mambang, waar ik alles zelf moest bedisselen. Hier bedisselen weer anderen voor mij. Pompwachten van twaalf tot zes 's middags en 's nachts, wat eigenlijk niets anders is dan kijken of de Chinezen geen rare dingen doen en of er niet plotseling iets gebeurt, dat ongelukken geven kan. Dus in concrete zin weinig te doen, eigenlijk niets aanwijs baars. Maar als ik niet oplet, zul je altijd zien dat er een of andere ongerechtigheid voorvalt en dan heb je de poppen aan 't dansen. Een ongeluk zit in zo'n heel klein hoekje, op een schip, vooral als het dan ook nog benzine vaart, het gemeenste spul dat een schip kan varen. Alles gaat ervan kapot en op de meest onverwachte momenten spuit dat vergif ineens om je oren. Dan is er een gat gevallen in een pijp bijvoorbeeld of er lekt een afsluiter of zo. Of je denkt heel rustig petroleum te pompen, terwijl iemand van het laboratorium aan de wal je vol schrik en kwaadheid komt vertellen dat er benzine of wat anders in het pompsel zit. Dan is er een gaatje in een schot tussen twee tanks en dan moet de hele lading opnieuw geraffineerd worden. Zo zijn er allerlei aardige mogelijkheden waarop ik verdacht moet zijn tijdens zo'n dooie pompwacht; het ellendigste is nog dat zulke dingen maar zelden voorkomen, zodat je gaandeweg inslaapt en van tevoren aanneemt dat het ook vandaag wel weer goed zal gaan. Dat is dan de dag dat iets gaat gebeuren, want dan let je niet goed
| |
| |
genoeg op. Dan moet je aantonen dat je wèl gedaan hebt wat je kon om ongelukken te voorkomen en dan hangt het meestal van je reputatie af of men je gelooft. Als alles voorbij is en in het reine gebracht dank je de hemel dat er geen brand is gekomen en dat je nog geen ontslag hebt. En dan begin je opnieuw met verse voornemens. Dat is zo'n beetje het bestaan op een tanker.
Je vroeg laatst wat we eten op Sungei Buah. Wel, meest rijst. 's Morgens eet ik weinig of niets, ik drink alleen koffie, veel te veel en veel te sterk. Ik kan de hele dag koffie drinken, hoe geuriger en sterker hoe beter. Wel doe ik er nog suiker en melk in; veel mensen hier drinken zwarte koffie, dus alleen met wat suiker. Of, zoals echte Indischmannen doen, ‘kopi tubruk’, d.w.z. koffie in de kop zelf gebrouwen. Dan doe je fijngemalen koffie in een kop (een flinke grote) en daar gooi je heet water op. Roeren, en wat suiker en/of melk naar verkiezing en de kopi tubruk is klaar. Pikzwart. Heeft een speciale smaak (niet lekker vind ik), omdat er blijkbaar een speciaal soort koffie-stof (vaak ook veegsel) voor wordt gebruikt. Het is de koffie van de armen en van de Indischmannen wier gehemelte alleen nog het allersterkste proeft. Koffie, jenever en sambals. Maar de echte Indischmannen sterven uit. Kan ook niet anders. Hollanders wordt het leven hier systematisch onmogelijk gemaakt. Dus, wie kan, gaat weg. Al denk ik soms dat de Hollanders het verlies van sommige speciale voorrechten niet kunnen verdragen. Coulante behandeling door douane, politie, rijksinstellingen bijvoorbeeld. Dat is in het tegendeel verkeerd. Jang koelit poetih: dat is een witte. We hebben onze kleur tegen. En we zijn gehaat bij ‘de domme massa’. We zullen ermee moeten leven of we zullen moeten vertrekken om nooit weer te komen. Velen doen het eerste, maar zouden liever het laatste doen. Vooral de halfbloeden hebben het te kwaad. Het is een groep van klerken, opzieners, lagere technici. Mulo-klanten, soms (als ze een rijke Pa hadden) Hollandse hbs of mts. Enkelen klimmen hoger, zijn houtvester uit Wageningen of ingenieur. Arme kerels. De meisjes jagen op een huwelijk met een import-Hollander of nog liever een Amerikaan.
| |
| |
Sinds het Hollandse leger vertrokken is hebben ze weinig kans meer. De jongens zijn plus royaliste que le roi, dikwijls vol koppige ‘trots’, hangen aan hun Hollanderschap (aan hun paspoort ook) als een verzopen generaal aan zijn laatste nog niet versjacherde medalje. Ze willen bijna allemaal naar Holland, of naar West-Indië, want Australië, Nieuw-Zeeland en Canada zijn voor hen als ‘coloured people’ gesloten. Tegelijk hebben ze ook verachting en haat voor Holland dat immers is ‘weggelopen’, en voor welk soort tegenstander, zeggen ze vol minachting. ‘Indische jongens’ zijn dikwijls grote jagers en sportslui en hebben fysieke moed. Niets ‘intellectueels’. De ‘geest’ van de pvda is hun totaal vreemd. Als ik aan deze mensen denk, krijg ik soms ook een onberedeneerde hekel aan dat wauwelende pvda-Holland, al weet ik (misschien) wel dat er nu eenmaal niets anders opzat en voor de Indo's niets anders opzit dan hier blijven, Indonesiër worden en proberen zo gauw mogelijk hun Hollandse afstamming te vergeten. In het derde of vierde geslacht zal dat wel gebeurd zijn.
Ook ontmoet ik Holland hier nog elke keer op andere manier. Steden bijvoorbeeld zijn door Hollanders gebouwd, dokken, kranen, schepen, alleenstaande gebouwen tussen de krotten. Bruggen, wegen, electrische centrales, teveel om op te noemen. Ook de administratie van het land wordt nog op Hollandse wijze gevoerd, al zijn nu de vroegere klerkjes tot bazen gebombardeerd en hebben degenen die het hebben opgezet en ingevoerd, het heilige kruis na gekregen. Misschien vind je het onzakelijk enz., maar ik kan van dat alles beroerd worden. Wèg. Afgelopen. Failliete boedel.
| |
Djakarta, 18 mei 1953
Laatste keer in Sungei Buah kreeg ik een brief van Rie N. die nu weer haar meisjesnaam aanneemt. Ik heb maar terug geschreven dat we ons tegen de echtscheidingsziekte moesten kunnen doen inenten, net als tegen pest en cholera. Het is altijd zo weinig hoopgevend. Enfin, Karel is nog in Nieuw-Zeeland en schijnt een
| |
| |
huis te bouwen. Het dak moet er nu ongeveer op staan, schrijft Rie. Ieder het zijne.
Vanmiddag, na aankomst, heb ik geprobeerd Djakarta te bellen (uit Priok). Zoals je weet woont hier een nichtje van mij, Lies Walraven; zij werkt in het Tjikini-hospitaal. Tussen twaalf en half vier is het me driemaal gelukt de portier van het hospitaal aan de lijn te krijgen, en daar hield alles op. Hij verdomde het haar te gaan roepen. Tida djadi. Het lukte niet.
Mijn zwager woont hier ook weer. Werkt nu voor Jongeneel, de houthandel uit Utrecht. Misschien is Jongeneel aangetrokken door het grote bedrijf van Bruynzeel in Sampit (Borneo). Bruynzeel heeft een paar eigen scheepjes; ik zou het aardig vinden daarop te varen, wanneer die Bruynzeel niet zo'n uitzuigersfirma was. Hoogst onbetrouwbaar, volgens de berichten. Nog erger dan de olie.
Nu, Bert Kienecker werkt dan voor Jongeneel. Ik heb maar weinig moeite gedaan hem op te bellen. Stond nog niet in het telefoonboek. (Dat hebben ze hier nog wel, nl.) Verder is het in de haven van Djakarta een jammerlijke chaos. Drie jaar geleden ben ik hier voor het laatst geweest.
Ik heb gehoord dat de kapitein van de Oranje één week schorsing heeft gekregen, als straf voor zijn practische moedwillige aanvaring van de Ruys. Het was een stunt terwille van de passagiers. Twaalf miljoen gulden schade aan de Oranje, plus nog de schade aan de Ruys, te betalen door de ‘Nederland’. Vanwege een mislukte kwajongensstreek. En één week schorsing. Dat is in die zeemansregionen natuurlijk ruim voldoende om een carrière te breken, maar ik moet bij dit ‘vonnis’ tegelijk denken aan sommige coaster-kapiteins die hun scheepje op het zand hebben laten lopen, omdat zij toevallig teveel slaap hadden. Dan krijgen ze al gauw een half jaar. Ik heb geluk gehad dat ik mijn ongeluk(je) met de Mambang in Indonesië beleefd heb. Ik kom er nu waarschijnlijk makkelijk af en dat zou, denk ik, niet zo zijn als het in Holland gebeurd was. De derde stuurman heeft Lies opgezocht in het ziekenhuis, vanavond. Ze durft niet goed alleen naar Priok te gaan, vertelde hij. Het is overal on- | |
| |
veilig. Het is wel jammer! Ik kan hier niet van boord, zolang ik in Sungei Gerong naar huis wil. En dat wil ik natuurlijk altijd.
Het gaat goed met onze Net. Met Annetje ook. De kinderen hebben weinig vertier op Sungei Buah. Missen vooral speelkameraadjes. Eefje wordt onhandelbaar. Zeer zwijgzaam en koppig, hoewel je aan de andere kant haar toewijding proeft uit haar daden. Ze Staat bijvoorbeeld, zo klein als ze is, heel vroeg op en dekt dan in haar eentje de ontbijttafel. Dat zie ik wanneer ik een dag je thuis ben. Alles staat klaar wanneer je de kamer binnenkomt. Maar ze zegt niets en zorgt meestal dat ze buiten is als wij haar werkzaamheid komen bewonderen. In onze aanwezigheid voert ze met ons voortdurend strijd en toont een volharding daarin waar ik dikwijls niet op verdacht ben. Ze is nog het best, zegt Nettie, wanneer ik thuis ben. Voor mij is ze blijkbaar nog wat gezeglijk. Ik ben daarover wel gevleid, maar maak me soms toch ongerust over het kind. Dat het een goed kind is, is zeker. Maar nu wordt ze eenzelvig en voor anderen ongenietbaar. Buitengewoon bazig en soms bijna lelijk in haar pesterijen. Als ze geen boekje heeft, zit ze Annetje dwars. Die kan zich nog altijd goed alleen vermaken. Met poppetjes en beestjes, met papier, een lijmpot en een schaar. Hele verhalen houdt ze daarbij, al doende. Zelfs de huiselijke drama's tussen Nettie en mij heb ik horen opvoeren. Eefleest veel. Toen ze de letters te pakken kreeg was er geen grens meer. De kinderbijbel, sprookjesboeken, allerlei kinderboeken. Andere ‘liefhebberijen’ heeft ze eigenlijk niet, of nog niet, wat me wel een beetje ‘ongerust’ maakt. Ze kan zich slecht alleen vermaken, tenzij dan met een boekje; graag doet ze een of ander spelletje met ons, maar dan blijkt dat ze totaal niet tegen haar verlies kan. Verliest ze, dan houdt ze op en loopt weg. Enfin. Ik zou willen dat ze wat ‘werstandiger’ was, meer voor redeneren vatbaar, maar hoe kan ik dat verlangen van een kind van acht jaar. Wat ik in haar op prijs stel is dat ze inderdaad wat over heeft voor iets dat ze bereiken wil.
Will-power heeft ze zeker en dat heeft Annetje minder. Eef kan doorzetten, met een rood hoofd zweten tot ze is waar ze wezen wil. Annetje
| |
| |
moet alles aanwaaien, ook op school, en dat gebeurt tot heden nog.
Olivier, de derde stuurman, is zojuist terug van Djakarta met het bericht dat hij Lies gesproken heeft en dat ze misschien morgen komt. Benieuwd hoe ze eruit ziet en of ze nog dezelfde is als van drie jaar terug. Zo levendig toen, de vonken spatten eraf!
Tot ziens, Wim, en het beste in Utrecht. Steeds,
Frans.
|
|