| |
| |
| |
Pladjoe, 23 maart 1948.
a/b m.s. Stanvac Pendopo
Beste Loek en Wim (ik zal maar Wim schrijven, vanwege het Loek, hoewel je voor mij natuurlijk ‘Hilbers’ heet),
Ik heb mijn eerste (halve) reisje achter de rug; zaterdagavond zijn we van Tandjoeng Oeban vertrokken en maandagmorgen in Soengei Gerong begonnen we met het laden van zgn. power oil. Er zijn natuurlijk allerlei soorten olie, die ik nog niet ken, maar al doende wel zal leren kennen. Vanmorgen verhaald naar Pladjoe, om de overige tanks met benzine te laten vollopen. Dat is nu gebeurd; het schip ligt diep in het water, en vannacht om één uur vertrekken we weer naar Tg. Oeban. Daar lossen, ballasten en weer terug naar S'gei Gerong. Dat ritje zal ik over een half jaar of eerder wel kunnen dromen. Het schijnt dat ik hier een hele tijd aan boord zal blijven, en dat doet me groot genoegen, want zowel met de ‘bazen’, de hut en het eten (zo'n voornaam punt aan boord, bron van alle goede stemmingen en gekanker) schijn ik het buitengewoon te hebben getroffen. De derde stuurmanshut is natuurlijk op alle schepen (tot nu toe vier of vijf) van de svtm dezelfde (de scheepjes zijn ruim 3000 ton groot, 99,06 meter lang en 14,68 meter breed. Exact, hè?), maar kapiteins en stuurlieden zijn nu eenmaal mensen. De stemming aan boord is vrijwel geheel afhankelijk van de kapitein. Wij treffen het geweldig. Hij is een ‘Indische jongen’, bruin van huid, enz. enz., je kent ze natuurlijk. Maar erg gezellig, de oudste kapitein in dienst van de svtm, volgens de psychotechniek vast bij uitstek geschikt voor de opleiding. Een beetje kinderlijk (doet hij), lawaaiig, vol grappen, in-goedhartig en bijzonder gesteld
| |
| |
op een vertrouwelijke sfeer aan boord. Deze kapitein heeft me na kennismaking onmiddellijk voorgesteld aan zijn vrouw, die al 23 jaar onderwijzeres is bij het Ind. gouvernement, en zij op haar beurt bracht me bij een meneer Gottlieb, hoofd van de gouvernementsschool in S'gei Gerong. Allemaal omdat ik hem had verteld van Nettie (tijdens mijn eerste wacht op zee, toen hij een tijdje bij me bleef om me te controleren). Ik val dus met mijn neus in de boter. Overigens gaven noch mevr. Schuitema (kapiteinsvrouw) noch meneer Gottlieb me veel hoop dat Nettie nu juist in S'gei Gerong of omgeving zou worden geplaatst, indien zij al met haar twee kinderen zou worden aangenomen. Zij zou dan een contract van drie jaar moeten tekenen en het gouvernement plaatst haar dan ‘ergens’. Of ze nu in Menado of Soerabaia of Utrecht zit, is voor mij natuurlijk één pot nat. Soengei Gerong, Pladjoe, desnoods Palembang zou haar standplaats moeten wezen. Ik heb nog het adres van de inspecteur van het onderwijs in Palembang gekregen, een meneer Morreau, waar ik nog naar toe moet om over de kwestie te spreken. Maar de eerste stuurman gaf me vandaag geen toestemming. Het zal dus op een volgende reis moeten wachten. Het is trouwens een hele trip naar Palembang. Het grootste deel van de dag zou ik er wel mee kwijt zijn, niet door de afstand, maar door al het wachten op vervoermiddelen. Pontje, en dan een stuk over land. Het is hier slecht, zodra je de goede zorgen van bpm of svpm moet missen, en gebruik moet maken van de gewone gouvernementele service, als trein of bus (hiervan nog geen spoor ontdekt).
Soengei Gerong is echt een dorp, in zichzelf besloten (Batavia is heel ver weg) en rijk voorzien van alles wat de Amerikanen, i.c. de Standard Oil, naar de nederzetting sturen. Er is een toko, waar je tegen afgifte van een bonnetje allerlei kostelijke zaken goedkoop kunt krijgen. Al naar salarisklasse kun je bijv. negen of drie sloffen Amerikaanse sigaretten kopen (per maand) tegen vijf gulden per slof. Dat wordt dan automatisch van je salaris afgehouden. Ikke kan drie sloffen krijgen, want ik ben een armoedzaaier. Dat betekent dat ik elke maand ongeveer één slof naar Holland kan sturen, geldvoorraad dienende.
| |
| |
Ik houd na alle aftrek, per maand f. 134. - (Indische guldens) over, maar omdat ik op Tg. Oeban vaar, waar het Indische geld niet wordt aangenomen, kan ik mijn geld bij de kapitein in Straitsdollars opnemen. Tg. Oeban ligt vlak bij Singapore, 2½ uur varen met het motorbootje. Het hoort bij ‘Ned-Indië’ (waag het niet hier Indonesië te zeggen, want alle hoofden wenden zich in jouw richting), maar niettemin accepteren de Chinezen geen guldens. Een Str. dollar kost mij tegen officiële koers f. 1.25, maar in de kampong van S'gei Gerong kan ik er desgewenst f. 5.- voor terug krijgen. Met smokkelen kan ik mijn salaris dus viermaal zo groot maken, hoewel ik met baar geld niet in de toko kan kopen. Maar ik ben nu eenmaal niet handig in dat opzicht; was ik dat wel, dan werd ik rijk. Vlieg ik erin, dan ben ik mijn baantje kwijt. De Amerikanen hebben een afschuw van smokkelen; de Hollanders beweren dat ook van zichzelf, maar doen het stiekem, en de Chinezen verdienen aan beiden.
Enfin, al deze ‘organisatorische’ inlichtingen doen tegenover jullie eigenlijk weinig ter zake. Je verwacht van mij waarschijnlijk een tafereel van mijn eerste wacht op zee, of een dag aan dek in de haven. Ik moet je zeggen dat ik sinds mijn vertrek uit Holland zo'n enorme behoefte aan slaap heb en eigenlijk niet zoveel slaap heb gekregen, dat ik alleen maar in staat ben hier en daar een greep in de volle zak met ‘brievenstof’ te doen, m.a.w. voor het vaderland weg te kletsen en intussen een beetje te knikkebollen. Vanavond bijv. lig ik practisch nakend te kooi met de blocnote op mijn knieën, wachtend tot de kapitein aan boord komt. De eerste slaapt, de tweede is de wal op, en er moet toch iemand zijn om de kapitein te vragen hoe hij het thuis wel gehad heeft. (‘Thuis’ is een verkeerd woord. Omdat zijn vrouw actief onderwijzeres is, heeft zij een klein kamertje toegewezen gekregen; hijzelf heeft domicilie aan boord. Komt hij aan wal, dan gaan zij gezamenlijk logeren bij kennissen. Huizen zijn alleen voor het walpersoneel bestemd.) Ik praat overigens graag met hem; het lijkt een goeie man. Toch weet je nooit goed wat hij van je denkt en of hij meent wat hij zegt. Je weet wel; zo'n beetje geforceerd opgewekt; er moèt een ‘goede geest’ aan boord
| |
| |
heersen, net zoals er bij sommige mensen een God moèt zijn. Het bevalt mij tot heden uitstekend aan boord, ook al valt het niet mee voor alles en nog wat toestemming aan de eerste te moeten vragen. Ik ben verwend in dat opzicht door het vrije leven op de Stichting, waar je iedereen aanspreekt als gelijke, informeel en vriendschappelijk. Hier ben ik verplicht goede morgen te zeggen, en welterusten en goede wacht en smakelijk eten en na afloop van het eten ‘wel bekome’, een uitdrukking die mij idioot in de oren klinkt. Ik voel mij bij zulke verplichte beleefdheid als een pias, net als vroeger bij de Nederland, en het is dan ook al voorgekomen dat de kapitein mij uitdrukkelijk goede morgen wenste, waarop ik wat kribbig (het was een uur's nachts en ik was pas uit mijn kooi gehaald) goeie morgen terug zei. Intussen zal ik hard moeten werken om het vak onder de knie te krijgen (+ diploma's) en zo een beetje vrijheid te verdienen. De kapitein verwacht bijv. dat ik vanavond sterrekunde of zoiets repeteer. Zo zie je, een vos verliest hoogstens zijn haren.
Het is een verduiveld gezellig leven, vol beweging en kleur. Ik maak fouten, maar ik word gecontroleerd, zodat ze geen fatale gevolgen kunnen hebben. De kapitein en de eerste laten mij overigens verrassend gauw alleen. Op de brug bleef de kapitein hoogstens een uurtje, de eerste wacht, om te zien of ik peilen kon. Het lukte me nog vrij netjes, en sindsdien heb ik hem niet meer gezien. Wanneer we weer in Tg. Oeban zijn, heeft de eerste me gezegd, moet ik alleen aan dek lopen, tijdens het lossen. Ook de ‘pompkamer’ valt dan onder mijn beheer, hoewel hij de pompstanden zal komen controleren, als ik ze heb klaar gezet. Een beetje benauwd voor die pompkamer, een ingewikkelde gribus, waar drie pompen staan, die de lading naar de wal pompen. Vol met buizen en afsluiters, waarmee je de tanks en de pompen op allerlei manieren met elkaar in verbinding kan brengen. Net een puzzle. Ik werd er de eerste keer dol van, maar nu begint het al te wennen. Als je de loop van de olie maar volgt, de goede weg vrij houdt en de zijwegen afsluit. Toch maakte de tweede stuurman gisteren nog een fout, hetgeen een donderbui van de eerste tot gevolg had. Die eerste is een doodgoeie dikzak,
| |
| |
maar vermoeid, overbelast, zenuwachtig en zeer aan zijn verlof toe. Ze willen hem maar niet laten gaan. Hij heeft in de kampen gezeten en sindsdien steeds dienst gedaan, zelfs op onderbemande schepen. Vanwege de zenuwen ben ik een beetje voorzichtig met hem. De tweede is een stille, tamelijk eerzuchtige, maar wel sportieve Terschellinger (de sportiviteit houdt natuurlijk niet over; dat kun je bij eerzuchtige mensen van dit slag niet verwachten, maar zolang hijzelf geen gevaar loopt, is hij geschikt). Met hem werk ik ten slotte het gemakkelijkst. Hij windt zich niet op, brandt van binnen. Dan de leerling, een bonk van een Groninger, ook al op de duiten gesteld, sportsman en meisjesliefhebber, voortreffelijk in werk en dagelijkse omgang. Hij heeft me wegwijs gemaakt; is al vijf weken aan boord. 23 jaar, met een heel verleden in de illegaliteit en Duitse kampen. Nu een beetje gehaast omdat hij zoveel jaren verloren heeft. Maar hij zal wel gauw promotie maken.
Eergisteravond kwam ik voor het eerst op zee, en moest meteen wachtlopen als derde. Eerst in gezelschap van de kapitein, zoals ik al zei, maar na een uurtje ging die slapen, met instructie hem te porren als het licht van straat Banka in zicht kwam. De navigatie is minimaal. Er zijn girokompassen (niet magnetisch, maar door middel van een tol) en die geven de koersen direct rechtwijzend. Ik hoef geen miswijzingen te bepalen. Bestekken hoeven niet te worden uitgerekend; we varen midden tussen de eilanden en er zijn steeds peilingen mogelijk. Het komt alleen aan op zorgvuldig peilen, goed opletten, enz. Nou, dat doe ik. Maar ik leer op die manier in de practijk natuurlijk weinig en zal alles weer moeizaam uit de boekjes moeten opdiepen.
Van die eerste wacht heb ik genoten. Heerlijk fris op zee, pikkedonker met helder zicht. Het hele schip slapend, ikke op gummischoentjes heen en weer lopend op de brug. Een paar uur lang, tot er (juist toen ik afgelost zou worden) drukte kwam voor het loods overnemen (op de Moesi varen we met een loods), kapitein waarschuwen enz. Och, het is hier allemaal: goed luisteren, niks vergeten, niet suffen, zorgen dat je niet in conflict komt met de gewoonten. (Zoals bijv. de eerste dag, toen ik in mijn hut
| |
| |
ging en zonder nadenken de deur dicht deed. Later zei de eerste: waarom doe je die deur dicht? Daar houwe wij niet van. Zodoende doe ik nu alles met open hof; het hindert mij nog niet, maar op den duur zal ik hem wel eens op slot doen. Het heeft wel enige reden, die open deuren; er kan dan niet mee worden geslagen, en er slaapt altijd wel iemand, die last heeft van lawaai.) Mijn hut is prachtig. Heerlijke, verende kooi, ruim. Handig schrijftafeltje met rubber dek, grote zitbank, wastafel met spiegel en kastje, boekenrekje (drie planken), mooie fan, overal lichtjes, alles van staal, grijs geschilderd. Verder een ruime muurkast, een stoel, ook van staal, en nog een klein tafeltje om asbak e.d. op te zetten, als ik bezoek heb.
Het eten is beter dan vooroorlogs, voor mij zelfs teveel, eigenlijk. Als gewoonlijk aan boord tweemaal per dag warm eten, in hoeveelheden naar believen. Elke dag eieren, veel vlees, vruchten (appels, pruimen, ananas, etc.), nu ja, Amerikaanse, gekoelde import, gecombineerd met het lekkerste van Indonesië. Soms rijsttafel, spécialité du capitaine, uiteraard. Hij vroeg me zondag een paar keer heel nadrukkelijk of ik het wel lekker vond. 's Avonds heb ik maar niet gegeten, zo lekker was het. Erg machtig, heel smakelijk, je eet het zoals een drinker jenever drinkt: ongemerkt ben je dronken.
Ik heb te lang in de zon gelopen. Ik loop in short, wit hemmetje met korte mouwen, blote benen. Mijn nek, armen en kuiten gloeien als vuur. Mijn gezicht is zo rood als een biet. Ik zal wel gaan vervellen en dan hoop ik getaand te zijn.
| |
24 maart, op zee.
Gisteravond was ik tot hier gekomen, toen de kapitein aan boord kwam. Hij toonde zich heel verwonderd dat ik nog wakker was, maar toch was ik blij dat ik niet in slaap was gevallen, want anders had je toch de poppen aan het dansen gehad. Van acht tot twaalf (in de havens van zes tot twaalf) is mijn wacht. Enfin, ik bracht mijn boodschapjes over (we zouden om i uur vertrekken) en vroeg nederig verlof om mijn ogen te mogen
| |
| |
dichtknijpen. Ik tolde, na een hele dag aan dek. Je zult dat aan deze brief wel merken, denk ik? Ik heb hem overgetikt, om hem niet te zwaar te maken; niet alleen om de porto klein te houden, maar ook om geen achterdocht te wekken. Dikke brieven worden misschien opengemaakt, en ik ben er niet op gesteld dat ze lezen wat ik schrijf. Er is hier een scherpe contrôle op het smokkelen van deviezen.
Je begrijpt zeker wel dat ik deze brief vooral schrijf naar aanleiding van de jouwe van 15 maart. Ik ben daar heel blij mee; eerlijk gezegd had ik niet durven hopen dat je daar de tijd voor nemen zou. Ik haast me erbij te zeggen dat het niet de minste verandering in mijn gevoelens tegenover jullie teweeg brengt, of je schrijft of niet; ik weet hoe druk het op de Stichting is, en hoe weinig lust tot schrijven dat werk geeft. Des te meer stel ik het op prijs dat je de 15de maart al een brief hebt gemaakt; ik kreeg hem een dag na de eerste van Nettie. Die lieve Nettie; ik beleef veel nieuwe dingen, maar zij moet doorgaan in het oude spoor. Maar het zal best goed gaan; ik ben nog altijd heel blij dat ik juist met haar getrouwd ben en ik zal alles doen om het huwelijk goed te houden. Zij schreef me net de dingen die ik weten wil; kleinigheden over de kinderen, hoe zij naar huis ging van Schiphol, hoe vader en moeder waren die eerste dag. Het is nog vrijwel twee jaar, maar de tijd aan boord gaat ontzettend hard. Ik hoop dat ik nog eens een reisje naar Batavia of zelfs naar Amerika mag maken. In elk geval zal ik mijn best doen het werk zo gauw mogelijk onder de knie te krijgen. Een goeie renommé is vooral bij een maatschappij als deze goud waard.
Ja, de brieven die een passagier van de klm aan boord van het vliegtuig schrijft, worden per kerend vliegtuig naar Holland gebracht, en daar van Hollandse postzegels voorzien. Eigenlijk mocht ik alleen prentkaarten sturen (ze werden door de stewardess verstrekt, maar in zeer beperkt aantal), maar dat was natuurlijk niet voldoende. Zodoende heb ik een beetje aangedrongen op die dienstverlening en het is me in zoverre gelukt dat ze een stelletje brieven aan Nettie, een soort dagboek, hebben aangenomen ter verzending. Je bent helemaal de gast van de klm on- | |
| |
derweg; de grondorganisatie is geweldig; overal waar je overnacht zijn prachtige hotels en bars; er worden bonnetjes gegeven voor ‘drinks’ en maaltijden. Ik heb wel genoten, hoor, van die vliegtocht. Het vliegen zelf is saai, maar ik verveelde me helemaal niet, omdat ik steeds opschreef wat ik in de vorige landingsplaats had gezien. Daar was ik dan zo'n beetje mee klaar, als we een nieuwe landing maakten. Maar het is erg vermoeiend; van slapen in dat vliegtuig is bij mij niets gekomen.
Oorspronkelijk waren wij van plan Nettie naar de receptie van van Lennep te laten gaan, in mijn plaats. Er is niets van gekomen, omdat mijn moeder dan wéér op de kinderen zou moeten passen, naar bed zou moeten brengen, enz. Bovendien was Nettie moe. Zij vraagt me nu of ik v.L. wil schrijven, en dat zal ik zeker doen. Ik heb veel bewondering voor zo'n rechtlijnigheid en zo'n frisheid. Ik zwabber veel meer; tussen het ‘intellectuele’ en het zeemansleven door. Maar ik geloof toch, dat ik hier op het schip wel op mijn plek ben; ik moet niet zulk piekerwerk hebben voor mijn brood; het piekeren moet liefhebberij blijven. Misschien begrijp ik over een jaar niet, dat ik dit eens meende? Maar ook bij de Nederland beviel het werk aan boord mij eigenlijk best. Bij de Shell niet; dat was me te saai. Alleen maar varen, water en lucht, plus nog vervelende mensen aan boord, op Pieters na. Dus de promotie was een succes? Jammer dat ik er niet bij was.
De zaterdagmorgen kan ik me wel voorstellen; v.d. V. de Stichtingsgeschiedenis ophalend, een beetje ijdel, een beetje kwasi-bescheiden. De Stichting toch maar je ware. Ach ja, wel genoegelijk. Ik denk veel liever aan v.L. dan aan v.d. V. (Als je Stichtingsmensen deze brief mocht laten lezen, schrap of knip de voorgaande zin er dan in Godsnaam uit.) Ik moet alweer op wacht; misschien ga ik morgen even verder, we zijn dan weer in Tg. Oeban. Dat wordt een drukke, hete dag; een uur of tien aan dek onder de felle zon. Mijn vrije uren zal ik wel willen slapen. Maar ik zal deze brief toch uiterlijk in S'gei Gerong posten.
| |
| |
| |
25 maart, Tg. Oeban
Tot mijn spijt, mag ik wel zeggen, heb ik in Singapore een dure vulpen gekocht, een Parker-51. Ik heb er veel trammelant mee, het ding schrijft haast niet. Overigens ziet hij er schitterend uit. Wat ik gisteren schreef over de hete dag aan dek is gelukkig niet doorgegaan. Het regent de hele dag al (nu is het vier uur) en tot mijn grote vreugde ben ik nu ook de eer waardig gekeurd om mijn wachten alleen te lopen. Tot voor heden was ik alleen nominaal de stuurman van de wacht aan dek. Er was altijd de tweede of eerste, die wel vaak in zijn hut zat, maar toch aan boord bleef om mij te controleren. (Hij schrijft, de pen. Ik heb erg gevloekt en daarvan is hij geschrokken.) Dat had voor mij het gevolg dat ik zo'n beetje de hele dag aan dek was, om alles te leren. Nu ben ik om half één afgelost en vanavond om 8 uur moet ik pas weer opkomen. Van half zeven tot zeven uur nog even de eerste aflossen, om hem te laten eten. Ik heb zelfs de pompkamer zonder fouten klaargezet, een prestatie waarop ik trotser ben dan vroeger op het schrijven van tien rapporten achter elkaar. Dat is allemaal haastwerk; één ogenblik je positieven kwijt en er is kans dat een pomp kapot gaat of een slang barst. Ze hebben me vaak op het hart gedrukt dat zulk een fout onmiddellijk ontslag betekent. Hij wordt overigens zelden gemaakt en de soep wordt nooit zo heet gegeten als enz.
Als het uur of halve uur van jachten voorbij is, zijn er weer hele uren dat je niets anders doet, tijdens zo'n wacht aan dek, dan controleren (wat schrijft hij lekker! Ik heb de pen een eindje uit zijn huisje gehaald) hoeveel olie in of uit de tanks is gelopen. Dat doe je met behulp van een Chinese kwartiermeester (dat zijn de intellectuelen onder de matrozen), een tapeline (iets als een centimeter, in voeten en inches verdeeld), een zwart bordje plus krijt. Als het bijv. 10 uur is, loop ik naar beneden het dek op, roep ins Blaue hinein: ‘quartermaster!’ en ga met mijn bordje alvast bij een tank staan. De quartermaster komt, neemt het deksel van het peilgat af en laat zijn lintje zakken. Onderaan het lintje is een schijflicht (van gewicht) hout, dat op de oppervlakte
| |
| |
van de ‘lading’ blijft drijven. We lezen af hoeveel voeten en inches die oppervlakte van de bovenkant van de tank is verwijderd en hebben de zgn. ullage van de tank. Desgewenst kan nu worden nagekeken in allerlei tabellen, hoeveel ton, cub. feet of welke maat je wenst, in of uit de tank is gekomen. Is de tank bijna leeg, dan wordt het natuurlijk spannend, vooral omdat ved tanks tegelijk ‘komen’, zoals dat heet. Vooraf weet je hoe ze netjes gedraind moeten worden (volgorde) of op welke ullage ze moeten zijn afgetopt. Enfin, een heel gedonder dat ik in theorie natuurlijk allang ken, maar dat ik in de practijk allerminst goed beheers. Zachies an wennen, zoals die tweede stuurman van de Nederland zei, die ik in Singapore sprak.
Het komt aan op ‘instinctzekerheid’ en natuurlijk overwicht, wat je ten slotte ook krijgt, gegeven een zekere basis, door routine. Ik moet het niet moeilijk meer vinden, op gevaar af dat het me gaat vervelen. Maar laat ik ophouden over die tanks. Dit onderdeel van het vak leer ik althans heel goed, dank zij de korte reisjes. Het echte zeemanswerk, zoals dat op zee wordt gedaan, valt een beetje in het water.
Ik zou je nog heel veel kunnen vertellen van alles wat ik heb gezien en meegemaakt. Ik vrees dat deze brief maar zeer onvolledig en onsamenhangend is. Maar ik hoop dat je deze keer vooral de bedoeling voor lief wilt nemen. Ik ben erg in mijn schik met je brief. Ik zie dat voor me, het gehoor en de professor die zijn baret niet op het hoofd kan krijgen. Een belachelijk moment is toch overal bij; jammer in sommige opzichten dat ik daar dikwijls uitsluitend op gespitst ben. Geeft zoveel last en misverstanden met hiërarchieke mensen. Maar ik ben nu echt actief, hoor! Ik doe mee; ik zou het hart niet moeten hebben dat te laten. Bovendien is het gemakkelijk in deze mannengemeenschap: wat de een niet doet, daar moet de ander voor opdraaien en je woont allemaal vlak naast elkaar.
Nou, tot een volgende brief! Ik moet Nettie ook nog verslag doen van de laatste dagen. Als je eens naar haar toe wilt gaan, kun je horen wat ik in Singapore beleefd heb. Niet veel bijzonders, hoor, dat moet je niet denken. Misschien kun je haar ook al- | |
| |
vast vertellen wat ik in deze brief schreef, over de onderwijzerij bijv., want dat weet ze nog niet. Ik wil haar daarover schrijven wanneer ik bij die meneer Morreau geweest ben.
Wil je mijn hartelijke groeten aan allen doen? Je weet wel wie in het bijzonder. Als ik met verlof kom, gaan we weer een schilletje met koffie drinken bij Smith, niet? Dat waren beste uren. Je zorgt dat je gezond en wel blijft, hoor! Beste groeten, ook aan Louk natuurlijk.
Frans.
|
|