Zes en twintigste hoofdstuk
Ze was niet dood, Hester Page, al bevond zij zich niet ver van de plek, die van Ruttenvelde in gedachten voor zich zag. Op een bank in het plantsoen voor de bungalows, die uitkeek op de gekartelde balconnetjes, het koetshuis en het priëel van hôtel Gloria, vonden ze haar slapende.
Ze was verbijsterd naar het station gevlucht en had geen andere bestemming geweten dan hôtel Gloria. Op het laatste oogenblik bedacht zij dat ze de huur nog schuldig was, want van de generositeit van den rechter had ze nooit iets geweten. Zoo was ze in 't plantsoen voor de bungalows gestrand.
Een laatste verlangen had haar hier naartoe gedreven, naar den tuin, waar ze met haar kinderen had gespeeld, naar den boom in wiens ingewand de wenschkabouter woonde. Ze had nog eens de lucht willen inademen, waar ze het weemoedig geluk had gekend, dat haar op deze wereld was toebedeeld. Uitgeput van vermoeienis, was ze toen in slaap gevallen. Tegen den middag had een politieagent haar daar gevonden.
Ze poogde geen oogenblik het feit dat zij met de kris geslagen had en dat King daarna voorover was gevallen, te ontkennen, maar de commissaris kon niet anders dan een zeer verward verhaal uit haar krijgen. Op één punt kwam ze telkens terug: ze had haar elleboog gestooten en toen onder invloed van de pijn, met de kris, die ze in haar hand hield