‘Waarde Heer van Ruttenvelde,
Door de groote drukte die de voorbereiding van het dansspel, waarover ik U sprak, met zich meebrengt, was ik wel gedwongen U te verwaarloozen. U zult me dit, hoop ik, niet euvel duiden, na den twintigsten zal ik mijn leven beteren.
Ingesloten zult U vinden een entréebiljet voor twee personen voor de dansspelen “Faun en Satyr” en “Orpheus”.
U komt toch kijken niet waar? We leven in zulk een spanning. 't Is maar goed dat het nu spoedig gedaan zal raken, want mijn dochtertje vergeet dat er ook nog dingen als school en slaap bestaan.
Intusschen zoudt U ons een geweldig genoegen kunnen doen. Dit spel brengt allerlei bedrijfson-kosten met zich mee en zooals U weet het bedrijfs-kapitaal ontbreekt.
Zoudt U misschien nog eens aan een ƒ100.- kunnen helpen? Dit zou voor ons een uitkomst zijn en als de groote avond wordt, wat wij ervan verwachten, hoop ik U dit, plus zooveel mogelijk van de rest, terug te kunnen betalen.
Bij voorbaat mijn welgemeenden dank. Mag ik eindigen, met hetgeen U me dien avond nog nariep: Tot weerziens?
Uw
Hester Page.’
Het briefje deed hem niet meer dan de andere stukken, welke de post hem dien morgen gebracht