trof was dat hij in zijn jongensjaren den vermoorde had gekend. Het was Roubaix, een van de leeraren, van wie hij nog les had gehad op het Gymnasium, in zijn herinnering geen kwaje vent.
Zijn vrouw was een meisje Böttcher, behoorde tot de rijkste en aanzienlijkste familie uit Z. Hij had nog wel een veel jongeren broer van mevrouw Böttcher in Leiden ontmoet als oudere jaars, toen hij aankwam, een joviale, plezierige kerel, met een gebruind zonnig gezicht, die je een klap op den schouder gaf zoodat je het een uur later nog voelde, die je een borrel aanbood, doch overigens in niets liet blijken hoe gefortuneerd hij was, behalve in de dure racepaarden die hij kocht.
Diens oudere zuster, die getrouwd was met Roubaix, kende van Ruttenvelde slechts van aanzien. In de eerste jaren van hun huwelijk, - Han was toen nog een jongen uit de eerste klas, - haalde zij haar man dagelijks van school en daarover werd in de lagere klassen nogal gegniffeld. Han herinnerde zich haar nog wel, een meisje dat zich erg jongensachtig kleedde, met tweed mantelpakken en lage bruine schoenen met platte hakken en met altijd een Ierschen setter bij zich.
Roubaix zelf was wat ongestaag, wist hij nog wel, grillig, humeurig. Onder de kinderen niet geliefd omdat hij zoo partijdig met cijfers was. Men kon zich niet op hem verlaten, hij had geen systeem in zijn appreciatie. Han zag nog alsof het gisteren was een bepaalden ochtend onder de les voor zich,