anders. Doch vanmorgen liet ook zijn moeder hem in den steek. Ze stond voor den hoogen spiegel, die kantelen kon tusschen twee mahoniehouten zuilen, heur lange haren te borstelen, die hingen tot over haar heupen. Ze had slechts even naar het jongetje gekeken, dan borstelde ze weer zwijgend verder.
Inderdaad was mevrouw van Ruttenvelde dien ochtend vervuld van haar eigen gedachten. Er drukte haar iets op het hart, ze was bezorgd. Een half jaar was ze nu al getrouwd... een half jaar....
Eigenlijk had ze nog steeds verzuimd te doen wat ze niet had mogen verzuimen. Vandaag zou ze er aan toe komen, straks, direct na het ontbijt, als Hendrik zijn krant uit had en de deur van zijn kantoor aan de andere zijde van de gang was ingegaan. Ze zette den kleinen jongen in den hoogen zeilen stoel op zijn potje. Ze trok haar witte katoenen onderlijfje, den frisschen gesteven onderrok aan. Ze haakte de ondertaille vast van haar donkerblauwe genopte japon en speldde de zwarte medaillonbroche vast. Nog steeds derfde het ventje zijn ochtendliefkozing. Het was alsof ze het kind aansprakelijk stelde voor haar wrevel.
Na het ontbijt, toen haar man aan zijn werk was gegaan, begon zij zich te haasten om zich zoo spoedig mogelijk van de taak, die zij zich zelf had gesteld, te kwijten. Haastig legde ze de bedden uit, waschte ze beneden op tafel de kopjes in het ko-