ik me daartussen meng. Vertelt u me liever eens of u vindt of ik er goed aan heb gedaan vorige week dat dingetje daar te kopen!’
Intussen was de asthmaspuit, die een poos, vermoedelijk door toedoen van Alwyn, buiten werking was gebleven, weer op de proppen gekomen. Een tragische ontwikkeling, want het onheil, dat zij aanrichtte was uit moeders karakter niet te voorspellen geweest. Toen de doktoren de twee laatste jaren van haar leven het vergif van haar weg hadden gehouden, was zij een droevige, gebroken vrouw, die onder toezicht van een gecamoufleerde verpleegster in Oosterbeek leefde. In 1933 probeerde zij aandacht voor haar kinderen te hebben; ze luisterde vriendelijk en deed haar best ons terwille te zijn. Mijn dochter, haar kleindochter dus, weet nog te vertellen van de lieve briefjes, waar minieme verrassinkjes in waren geplakt, die ze uit Oosterbeek, haar laatste woning, toegestuurd kreeg. Mijn jongste zuster Bob, die in haar kindertijd het meest van haar te lijden heeft gehad, zal nóg niet vergeten een vaasje met bloemen neer te zetten voor haar portret.
Haar medicijn werkte als drugs. Deze vergiften halen, dacht ik, niet verborgen slechtheden uit iemands karakter, maar betoveren iemand tot kwaad, waarvan men in normale omstandigheden geen vermoeden had gehad, dat althans niet aan bod gekomen zou zijn.
Omtrent de naam van haar medicijn verkeer ik in het onzekere. Toen zij twee jaar voor haar dood in het