men. Voor rechten had ik nooit enige belangstelling gekoesterd. Een gegeven ogenblik, het was gedurende het college van professor Kan sliep ik in.
Het geheel leek een uitzichtloos avontuur, min of meer opgevrolijkt door ervaringen die ik als lid van de v.v.s.l. (Vereniging Vrouwelijke Studenten Leiden) opdeed. Maar de zorgen over de toestand thuis, waar ik als spoorstudente dagelijks mee te maken had, werden nijpender en nijpender. De wereld van het recht, zoals die beschreven werd in dicht bedrukte bladzijden, was als een drukkend zware wolk, die elke mogelijke oplossing verduisterde.
Een gegeven moment klaagde ik mijn nood aan een vriendin van mijn moeder, een componiste van kinderversjes. Deze verwees me naar haar zuster, een vriendelijke, zoals ik haar nu zie naieve dame. Ze heeft me eens verteld, als zeer unieke illustratie van het zo zeldzame huwlijksgeluk, dat als haar man en zij in een blijde stemming verkeerden, hij haar op zijn schouders tilde en dan zo met haar, zingend, door de kamers liep. ‘Kind’, zei ze, nadat ik bij haar mijn hart had uitgestort, ‘misschien weet ik iets om je te helpen. Ik heb kennis gemaakt, niet zolang geleden, met een interessante man, een Belg. Hij komt uit Antwerpen, ook gevlucht voor de oorlog. Natuurgeneeskundige is hij van professie. Hij heeft andere methoden om iemand te helpen dan de gewone dokters. In Antwerpen heeft hij gewerkt aan een bekend instituut. Het schijnt zelfs dat hij daar een bijzondere plaats