Advent
Het winterland lag dof en dicht in de hopeloze Zondagmiddag
in het dode gras gingen zacht mijn voeten
op den vuilen akker lagen slenters blad
en er was een veldje met bevroren kolen
een schrompelig blaadje zwikte nog aan een tak, ver zwierf een kraai
misschien een bode?
een hoeve stond gedoken in zwartig hout
een vrouw ging naar de regenbak, binnen waren kinderen
het werd donker
op het ijs lag een steen
voorbij
waar was mijn huis?
roerloos stonden de smartelijke bomen, het dode riet was stil, zo stil.
wat zwegen ze, wat werd er toch gezwegen?
ik wilde roepen maar het kon niet
er was geen antwoord
slapen maar, slapen
maar waarom was er geen antwoord?
het spoor op de weg wees ver
er blafte een hond op een hoeve
een meisje met een bruin bontje ging kouwelijk op de grijze weg
als altijd
vroeger?
wachten nu maar, wachten