| |
| |
| |
Leo XIII.
Op den tweeden Maart 1810 werd aan Domenico Lodovico Pecci en Anna Prosperi-Buzzi te Carpineto een zesde kind geboren, een zoon, die bij den heiligen doop de namen van Joachim Vincentius ontving.
In October 1818 toog de knaap tegelijk met een ouderen broeder, Josef, naar het college door de uit Rusland teruggekeerde, door Pius VII in eere herstelde Jesuiten te Viterbo, gesticht. Na den dood zijner moeder, die in 1824 in de eeuwige stad ter ruste ging, begaf zich de jongeling naar het Collegium Romanum, de Università Gregoriana door Gregorius XIII aan de Societeit van Jesus toevertrouwd. Hij vervolgde en voltooide zijn studiën aan de Sapienza en de Accademia Ecclesiastica. Op den laatsten dag van December 1837 ontving hij de heilige priesterwijding.
Door Gregorius XVI werd de jeugdige, reeds tot de pre latuur verheven priester als apostolisch delegaat gezonden naar Benevento, het stuk pauselijke grond dat in het koninkrijk Napels besloten lag. In 1841 vertrok hij naar Perugia als delegaat voor het daartoe behoorende gedeelte van Umbrië. Na op 19 Februari 1843 met den titel van aartsbisschop van Damietta de bisschopswijding te hebben ontvangen ging hij aan het hof te Brussel den Heiligen Stoel als nuntius vertegenwoordigen. Reeds twee jaren later, in 1845, riep hem Gregorius XVI tot den bisschoppelijken zetel van Perugia. Pius IX handhaafde deze keus en schonk in 1853 aan den aartsbisschop den kardinaalshoed met den titel van St. Chrysogonus.
Tot 1873 bekleedde Joachim Pecci den zetel van Perugia. Op 7 Februari 1878 stierf Paus Pius IX. Het conclave
| |
| |
kwam bijeen op 18 Februari. Op 20 Februari verkondigde kardinaal Catarini uit de loggia van Sint Pieter: ‘Ik breng u een tijding van groote vreugde: wij hebben een Paus: Joachim Pecci, kardinaal-priester van Sint Chrysogonus, die zich den naam heeft toegelegd van Leo XIII.’
Binnen deze schijnbaar rustige en eenvoudige lijnen beweegt zich een schoon en groot leven. Voor wie de jaarcijfers gadeslaat houden de lijnen op rustig en eenvoudig te zijn. Zij omvatten in den vollen zin niet een grootsch tijdgewricht, maar een grootschen tijd, veelbewogen en geweldig, een tijd van worsteling, vernieling, herschepping.
Carpineto, waar het geslacht der Pecci uit Siena herkomstig reeds eeuwen gevestigd was, is een dier adelaarshorsten, die zoo schilderachtig de hooge en steile toppen der Volkskische bergen bekronen. De jeugd van Joachim Vincentius ging daar, onder de oogen zijner ouders, in den kring van broeders en zusters kalm en rustig voorbij. De vader en moeder leefden beiden geheel voor hun kinderen, in een eenvoudige waardigheid als bij hun door hooge titels ongesierde, maar edele afkomst paste. De moeder, die tot den derden regel van den H. Franciscus behoorde, was van een gezonde, welgemoede en vroolijke vroomheid, die het niet aan diepte en poëzie ontbrak, die evenwel nooit droomde, maar altijd handelde; het gulle hart openbaarde zich door de gulle hand.
Op het college te Viterbo onderscheidde zich Joachim Pecci door zijn vluggen, veerkrachtigen en volhardenden geest en door een oprechten, reinen godsdienstzin. Onder de leiding zijner meesters, naar het oude, maar altijd jonge, altijd nog proefhoudende stelsel van Aquaviva onderricht en opgevoed, heeft hij den grondslag gelegd van een geheel leven vol werkzame, vruchtbare kracht. Van meet af heeft hij daar geleerd en verworven die schoone tucht des geestes, zonder welke ordelijke, harmonische wetenschap niet bestaat. De vaste wetten, die den vlucht van den adelaar zoo majestueus, den dans der sterren zoo wonderbaar
| |
| |
maken, zijn zoo in hare soort de wetten geworden van zijn geheele bestaan. Zij zijn levende wetten, zij verhoogen de vrijheid en omkleeden haar met den glans van het schoon.
De eenvoudige, noodzakelijke, onmisbare dingen, zonder welke het genie een sukkelaar blijft, zijn hem daar op de degelijkste wijze toebedeeld, de kennis der eigene en der twee groote oude talen; de beginselen der godsdienstleer en der geschiedenis. Ook het rijk der schoonheid werd hem geopend en de wondere schat der oude letteren straalde telken dage in nieuwe vormen voor zijn oog. Zijn smaak werd geoefend, zijn vernuft gescherpt. Het spelen met de taal van Latium werd een soort tijdverdrijf, een aangename bezigheid, maar die dit eigenaardige had, dat zij steeds den geest in heldere, hooge sfeeren hield en steeds in onvoelbare en toch altijd gevoelde waardigheid bewaarde. Het echte Latijn kent geen laffe dartelheid.
De studièn te Viterbo begonnen, werden te Rome voortgezet en door die van wijsbegeerte, godgeleerdheid en kerkrecht gevolgd. Middelerwijl hebben in dit kalme jongelingsleven eenige dingen plaats gegrepen, die op de verdere vorming niet zonder invloed bleven; als men een man wil zien worden dan is geene bijzonderheid van onwaarde. In zijn twaalfde jaar werd Joachim Pecci door een zware ziekte midden in den studietijd getroffen. Na zijn genezing heeft hij nooit zijn eerste forschheid herwonnen. De ziekte en haar gevolg hebben den bekenden invloed uitgeoefend. Een zware ziekte op jeugdigen leeftijd stemt tot een soort van ernst, die aan het beminnelijke niets behoeft te ontnemen en toch ernst blijft. Waar zij, zonder de gezondheid te knakken, toch eenige sporen achterlaat, daar kan zij de oorzaak worden van een verheven kalmte, die even groote kracht kan omhullen als het warm en geweldig opbruisende bloed openbaart.
Een diepe smart groefde een nieuwen trek in het hart van den tot jongeling zich ontwikkelenden knaap. In 1824, op den vijfden Augustus, verloor hij zijn moeder. De edele vrouw had, om van haar zonen te Viterbo niet te ver verwijderd te zijn, in de laatste jaren meest te Rome verblijf
| |
| |
gehouden. Den vacantietijd bracht zij met geheel haar huis te Carpineto door. Daar had men frissche lucht, vrije ruimte, daar was gelegenheid tot vogelspel en jacht. Maar nu, de laatste maal, was zij naar Rome getogen om genezing te zoeken voor een ziekte, die ongeneeslijk bleek.
Er valt van een slag, als die den veertienjarige trof, niets te zeggen. Of de slag diep getroffen heeft? Er zijn kleine bijzonderheden, waarin een oneindige teerheid schuilt, zooals soms in een epigram een wereld van poëzie verborgen ligt. De moeder had haar zoon steeds met zijn tweede naam Vincenzo geheeten; na haar dood liet hij zich Joachim noemen. Geen andere zou den naam, waarmede de moeder hem liefkoosde en, in vromen eenvoud, onder de schuts van S. Vincentius Ferrerius stelde, meer bezigen.
Het teedere gevoel bleef. Op Sint Annaas dag hield de aartsbisschop-bisschop van Perugia zijn intocht in zijn zetelstad.
De tijd, die alle zichtbare wonden sluit, werd in het temperen der smart bijgestaan door een groote, hoofd en hart ontroerende gebeurtenis.
In September 1822 had de kardinaal Annibale della Genga onder den naam van Leo XII den pauselijken troon bestegen. In 1824 schreef hij voor het volgende jaar de viering van een jubileum uit.
Kardinaal Wiseman heeft ons een onovertreffelijke beschrijving van die grootsche viering nagelaten. Door hem weten wij met wat kracht en volharding de Paus, trots allerlei tegenspraak van Napolitaansche staatslieden, Oostenrijksche ministers en pauselijke schatbewaarders zijn plan ten uitvoer heeft gebracht; hoe hij, nauwelijks van een zware ziekte hersteld, op alle voorbereidende maatregelen het oog hield, de wereld verbaasde als hij aan de zijde van den Russischen gezant Italinski op de piazza Navona de missie-preeken van den kanunnik Muccioli bijwoonde, later de plechtige omgangen naar de zeven hoofdkerken volbracht, barrevoets gaande en biddende aan het hoofd van zijn volk.
Aan al de oefeningen en plechtigheden van dit Jubileum
| |
| |
nam Joachim Pecci deel. Zij versterkten hem in zijn vroom vertrouwen op de kracht van het gebed on de tusschenkomst des Heeren: zij doordrongen zijn ziel van de grootsche gedachte, die aan dat alles ten gronde ligt: de vereeniging van geheel de wereld tot één berouw over de zonden, tot één bede om bijstand en genade, tot één daad van geloof en hoop en liefde. Hij zag de pelgrims komen van heinde en ver, ieder biddende in zijn taal, allen biddende ééne bede; voor zijn rein gemoed en zijn helderen geest werd deze wonderbare gemeenschap het alles beheerschende feit.
Op geheel bijzondere wijze werd de jonge student uit Carpineto in deze feesten betrokken. De studenten van het Collegium Romanum hadden met hun leeraren aan het hoofd den tocht naar de zeven kerken verricht en na dien in Sint Pieter te hebben besloten, werden zij door den Paus op den Cortile del Belvedere ontvangen. Hij zegende hen en Joachim Pecci, éénstemmig door zijn medeleerlingen daartoe aangewezen, dankte in een latijnsche toespraak den Vader der geloovigen. De luttele omstandigheid vestigde de aandacht van Leo XII op den jongeling. Het behoord tot de levensgewoonten der Pausen dat zij evenveel oog en oor hebben voor een student, die fraai Latijn spreekt, als voor een gezant, die over wereldvragen komt onderhandelen. Voor de mannen des geestes is geen openbaring des geestes te klein.
De klassieke studiën, te Viterbo begonnen, werden te Rome voortgezet en in eere voltooid. Hooger wetenschap werd beoefend onder leeraren van niet geringe beteekenis. Op het gebied der godgeleerdheid genoot de jonge Pecci zijn vorming onder Patrizi, den beroemden schriftuurkenner, en Perrone, den grooten godgeleerde, beiden mannen van Europeeschen naam. Perrone met een buitengewone mate van stellige wetenschap begaafd, was tevens een meester in het theologisch twistgeding. In nieuwe vormen volgde hij de methode der groote oude scholen: het opruimen der tegenwerpingen, de uiteenzetting der ware begrippen: een wetenschappelijke toepassing van de oude leuze: post tenebras lux. Hij was een van de eersten, die
| |
| |
rekening hielden met de nieuwere verschijningen zoo in Engeland als Duitschland, die op de steeds stormachtiger beweging der geesten het oog vestigde. Daarbij een beminnelijk man, steeds hoffelijk en vol goeden luim. toegankelijk voor zijn leerlingen en als een gelijke onder hen.
Niet alleen in de gehoorzalen van het Collegium Romanum de Sapienza en de Accademia Ecclesiastica is Joachim Pecci ter schole geweest. Door zijn schitterende studiën werd hij in steeds wijder kring bekend en vond hij onder de ouderen en hoogeren steeds meer vrienden. In dit opzicht is Rome de éénige stad. Nergens ter wereld vindt men een school van het leven als deze. Hier arbeiden of rusten de mannen, die talent, wetenschap, ondervinding met meerderen gemeen mogen hebben, al worden zij ook daarin door weinigen overtroffen, maar, die aan dit alles nog eene verheven eigenschap paren, deze van alle dingen uit de hoogte en onder hooger licht te zien. Zeker ook te Rome vindt men allerlei kleine dingen: ijdelheid, ijverzucht, bekrompen eigenwaan. Maar evenals de groote monumenten der oudheid, de triomfbogen, de zegezuilen, de tempels steeds uit het stof en het puin der eeuwen hun weergalooze schoonheid verheffen, zoo stijgen altijd uit de dwarreling der menschelijkheden te Rome de adel van het karakter en de grootheid der ziel onoverwonnen omhoog. De eeuwige stad is de stad der grootheden, groote dingen en groote mannen. Deze groote mannen zijn zóó groot, dat zij niet bij hun grootheid de wacht behoeven te houden. Zij zijn toegankelijk en mededeelzaam; deze fijne waarnemers geven hun mededeelingen ten beste met den grootsten eenvoud en deze groote zwijgers hebben geen geheimen. Gewichtige houdingen passen niet bij hun kracht en de zwaarste aangelegenheden behandelen zij op den rustigen toon van lieden, die bij alle onverdroten werkzaamheid gelooven in den God, die over de musschen op de daken waakt.
Voor de jongeren zijn deze veteranen van het Roomsche Rome echte vaders. Zij hebben voor hen meer over dan men bij het eerste ontvangen beseffen kan. Met vriendelijke zorg volgen, bemoedigen, steunen zij den jongen man.
| |
| |
Zonder er een woord van te reppen leeren zij hem metterdaad eenvoudig groot te zijn, niets meer.
Onder hen, die aldus in Joachim Pecci belang stelden, steekt één boven allen uit. Niet de kardinaal Sala, de onovertroffen ijveraar in de zorg voor zieken en armen; niet de kardinaal Odescalchi, die hem de heilige priesterwijding zou toedienen, die het purper zou afleggen om als eenvoudig Jesuit te sterven. Het was de grijze kardinaal Bartholomaeus Pacca, die den jongen geleerde zijn vriendschap schonk. Nu Consalvi ten grave daalde, was hij de laatste der twee ongeëvenaarde helden, die Pius VII in zijn reuzenstrijd tegen Napoleon ter zijde stonden. Hij had de gevangenis van Fenestrella en Fontainebleau gedeeld; hij was als de prins der zwarte kardinalen; in de donkerste dagen had hij aan Pius VII het licht, het éenige licht getoond. Een man van karakter; uit éen stuk niet gehouwen, maar gegroeid; onwrikbaar en onwankelbaar, maar tevens vol geest, vol vernuft, vol levenslust. Geen vriend van de nieuwe beginselen, maar even weinig een vriend van de oude vormen, wier voosheid hij te Ems en te Keulen had kunnen waarnemen en beschrijven.
Het was voor den jongen man een zeldzaam voorrecht zulk een veteraan te mogen ontmoeten en men stelt zich voor hoe de steeds jeugdige grijsaard met warme, niets overdrijvende, maar altijd weldoende belangstelling den geest, die naar de klassieke uitdrukking het voorspel van hooger dingen leverde, gadesloeg.
Wat mede tot de voorrechten dezer Romeinsche levens-school behoort, de omgang, het verkeer met tijdgenooten van allerlei stand, heeft mede aan Joachim Pecci niet ontbroken. Vreemdelingen van meer dan gewonen aanleg ontmoette hij bij de verschillendé lessen, die hij volgde; onder zijn landgenooten vond hij Sixtus Riario Sforza, met wien een levenslange vriendschap hem zou verbinden, die met hem plaats nam in het College der Kardinalen en die als de Schutsengel van Napels sterven zou.
Zoo gingen de jaren vredig en kalm, de studietijd te Rome, de vacantie te Carpineto, voorbij. Den geboortegrond
| |
| |
vergeet hij niet, een kleine kerk bewaart het eerste opschrift in den fieren lapidair stijl door hem vervaardigd. De gebeurtenissen stoorden hem niet in zijn vaste ontwikkeling, al troffen zij somtijds zijn hart. Leo XII daalde ten grave, Pius VIII volgde hem, Gregorius XVI besteeg den stoel van Petrus. De cholera teisterde Rome, alle menschelijke ellende werd openbaar. Joachim Pecci had zijn levenstaak gekozen, hij werd priester. De twee wezenlijke gaven, de onmisbare talenten had hij ontvangen: heiligheid en wetenschap. Hij had daarmede gewoekerd naar zijn beste kracht. Toen hij op zeven-en-twintig-jarigen leeftijd niet tot de zielzorg, maar tot den openbaren dienst der Kerk werd geroepen was hij een ten volle ontwikkeld man. In de school der klassieken met kloeke gedachten gevoed, door de beoefening van wijsbegeerte en godgeleerdheid met het edelst streven van den menschelijken geest gemeenzaam en met de heerlijkheid van Gods openbaring vertrouwd geworden, door de studie van het recht tot de beste en eerlijkste kennis van menschheid en leven geleid, kon hij van het hoofd tot de voeten gewapend den allen wachtenden strijd tot welken de mensch als bij zijn geboorte reeds wordt uitgedaagd beginnen. Door zijn tijdgonooten bemind en geeerbiedigd, door zijn meesters zelven gevierd, ontbrak hem geen der omstandigheden, rozig gouden wolkjens om de opgaande zon, die een schoonen dag beloven. Met klare, heldere oogen zag hij de wereld in, een rijken, welgeordenden, vluggen en scherpen geest parende aan een ontvankelijk, warm en machtig gemoed; de vroomheid zijner moeder met haar kinderlijke oprechtheid en haar heldhaftig vertrouwen was hem in merg en been gedrongen en sloeg en klopte in al zijn aderen; in hoofsche vormen borg hij een hoog karakter vol waarheid onwaardigheid. Dit alles had nu de tijd, onder Gods stormen en Gods zon, met zijn goudglans te bronzen om het jonge beeld te maken aere perennius.
De pauselijke provincie Beneventum, die door de genade van Napoleon aan Talleyrand met een prinselijken titel was
| |
| |
verheergewaad, werd de schouwplaats der cerste openbare werkzaamheid van Joachim Pecci. Het was geen gemakkelijke taak in dit gewest als apostolisch delegaat op te treden. De Napoleontische overheersching, de omwentelingen en beroeringen daarmede samenhangend of daaruit voortgesproten, leefden nog in allerlei treurige verschijnselen na De min of meer bandeloos gevoerde strijd voor de onafhankelijkheid had den lust tot het rooversbedrijf doen ontwaken. De vrijheidshelden werden stroopers, smokkelaars en bandieten. Het volk zuchtte onder allerlei last, zware inkomende rechten en drukkende accijnsen waren onder het fransche bestuur ingevoerd, onder het pauselijk bestuur niet allen verdwenen. Het was ook geen voordeel door het Koninkrijk Napels te zijn ingesloten. Alles wat tegen de daar herschapen orde, op wal grond of wijze ook, in verzet kwam week naar Beneventum. Niet weinigen dus en zeker de meesten lieden van zeer zonderling allooi. Door de Napelsche regeering werd de strijd tegen de Revolutie opgevat als een strijd tegen alles wat haar mishaagde en gevoerd met al de willekeur waartoe een onbegrensde politiemacht voeren kan. Bij die regeering stond het vast dat ieder welgezinde aan haar zijde moest staan niet alleen, maar ook haar leiding moest volgen en dat op de eerste plaats de Paus daartoe gehouden was.
De jeugdige delegaat begon zijn werkzaamheid onder schijnbaar ongunstige omstandigheden. Een zware koorts wierp hem neder, bracht hem aan den rand des grafs. Toen hij echter vrij spoedig van het ziekbed weder opstond en den eersten steen legde voor de nieuwe kerk van de Madonna della Grazia won hij juist door dit ongeval de liefde van het volk. Het voelde zich getrokken tot den jongen man met zijn slanke, bijna uitgemergelde gestalte, met het bleeke gelaat en de gitzwarte oogen zoo onverbiddelijk klaar en toch zoo vroom. Hij toonde zich spoedig de liefde, hem zoo warm geboden, waardig. Met vaste hand greep hij de rooverhenden aan en roeide ze uit. Hij ontzag geen schuldigen en was even gestreng voor de edelen, die de diensten der roovers kochten als voor de roovers zelven.
| |
| |
Onverbiddelijk hield hij vast aan het éńe recht voor allen. Ook aan de Napolitaansche vluchtelingen leerde hij de noodzakelijke en rechtvaardige wet, die verbiedt van het schuiloord een wijkplaats voor samenzweringen en complotten te maken. De drukkende belastingen werden opgeheven en nieuwe verkeerswegen aangelegd en geopend. De bestuurstaak werd onder Joachim Pecci in den gezonden zin zorg voor de volkswelvaart en de volksontwikkeling.
In die dagen trachtte de Napelsche regeering met den Paus tot een soort van ruil te komen, die Beneventum bij Napels inlijven en aan den Romeinschen staat een vergoeding in den vorm eener grensafronding geven zoû. De delegaat meende het voorstel te moeten ontraden. Met name in kerkelijke zaken had hij van de patriarchale bemoeizucht der Napelsche staatslieden genoeg gezien.
In 1841 werd hij van Beneventum naar Perugia overgeplaatst. Het was een post van vertrouwen, die hem hier werd aangewezen. In Umbrië even als in de omliggende provinciën gistte de omwenteling na. Al heerschte hier geen regeeringsloosheld, van orde was geen spraak. Er was wanorde in geesten en harten; geheime genootschappen dreven op allerlei wijze hun spel en overal ontdekte men de verschijnselen eener beweging, die onder allerlei leuzen feitelijk tegen het Christendom was gericht.
De delegaat ving ook hier zijn bestuur aan met het invoeren van allerlei verbeteringen op stoffelijk gebied. Hij zorgde voor nieuwe verkeerswegen en liet geen middel tot verhooging der volkswelvaart ongebruikt. Een spaarbank werd door hem opgericht. Hervormingen in stedelijke en gemeentelijke besturen werden doorgevoerd. De rechtsbedeeling werd verbeterd. Aan het dralen en halen bij rechtsgedingen kwam een einde. De openbare orde en rust werden bevestigd. Men verhaalt dat op een zeker tijdstip in geen gevangenis te Perugia een gevangene gevonden werd. Zoo sloot de orde de tuchthuizen, die de revolutie ontsluit.
Vooral aan het onderwijs wijdde Pecci groote zorg. Scho-
| |
| |
len waar gezond godsdienstig onderricht werd gegeven, waar onderwijs en opvoeding hand aan hand gingen, werden door hem op alle mogelijke wijze begunstigd. Voor de behoeften en nooden van alle standen der maatschappij had hij een open oog.
Op zijn reis door de provinciën bezocht Gregorius XVI ook Perugia. Hij stond verbaasd over de ontvangst, die zijn jonge delegaat hem had bereid. Het bleek dat onder diens bestier het oude woord weder waarheid bevatte, hoe het onder den kromstaf goed leven is. Het bleek ook spoedig, dat de Paus de kracht van Pecci wist te waardeeren; in 1843 benoemde hij hem tot nuntius aan het hof te Brussel. Na uit de handen van kardinaal Lambruschini de bisschopswijding te hebben ontvangen, vertrok de nieuwe nuntius naar de plaats zijner bestemming.
De post, dien hij ging beldeeden, mocht al niet belangrijk schijnen, belangrijks en belangwekkends bood hij genoeg. De nog jonge pauselijke gezant was in de gelegenheid de wording van een nieuw rijk gade te slaan. Een rijk, dat uit een omwenteling, die aan zedelijk-godsdienstige bewegingen haar grootste kracht dankte, was geboren en dat die omwenteling nog altijd in zijn inwendig leven voelde nawoelen en worstelen, daar de nationale eenheid tegelijk met een vordeeling in twee onverzoenlijke partijen geboren was. Een rijk, dat als rechtsvorm van zijn bestaan zich een grondwet had gegeven, die alle macht deed uitgaan van het volk, die door een stelsel van kiesrecht aan de behoudende elementen de overmacht in de volksvertegenwoording wilde verzekeren en die aan het hoofd dezer aldus ingerichte volksvertegenwoordiging een koning had geplaatst. De koning, Leopold I uit het huis van Saksen-Coburg, die ook naar den jong gevestigden troon van Griekenland had gedongen, was zeker in de rij der belangrijke en belangwekkende verschijningen in zijn rijk, zonder vrees zelfs voor mededinging, de eerste. Weduwnaar van een Engelsche kroonprinses, door zijn tweede huwelijk schoonzoon van Louis-Philippe, door aanhuwelijking de oom
| |
| |
der Koningin der Groot-Brittanje, Duitscher en Protestant regeerende over een katholiek volk, was hij als geschapen om de koning te zijn in een rijk dat van de het omringende peters en meters de onzijdigheid als wiegegift ontvangen had. Onzijdigheid was dan ook zijn groote kracht; hij was de gunsteling van Talleyrand en de vriend van Metternich. Hij sprak nooit van beginselen, maar behandelde alle zaken met een ernstige waardigheid, een meesterlijke voorzichtigheid, een kalmen, door niets bewogen geest. Hij koos nooit partij, maar hield met een ongeëvenaard meesterschap steeds de eene partij door de andere in bedwang en liet steeds de partij, die hem verder wilde drijven dan hij wilde, over haar eigen drijven struikelen. Men heeft hem in zijn ouderdom met den naam van Salomo versierd en zeker heeft hij den Prediker dikwijls het: IJdelheid der ijdelheden nagesproken. Maar hij zou er hebben bijgevoegd: behalve geduld en tijd. De tijd was voor hem de groote macht, het éénige beginsel in dit ondermaansche. En geduld was de zedelijke uitdrukking voor tijd. Toen hij de Belgische Constitutie gelezen had bekende hij aan Stockmar, dat hij geen kans zag naar dit zonderling stel voorschriften koning te zijn. ‘Beproef het’, zei Stockmar. Leopold I heeft de proef genomen en, al heeft hij het koningschap in België niet gevestigd, hij is koning geweest. Menschelijke instellingen gehoorzamen altijd aan den mensch.
Toen de nuntius Pecci te Brussel verscheen had de Belgische staat zijn vaste plaats in de Europeesche statenrij ingenomen. De betrekkingen met Nederland waren eindelijk geregeld, de handelstractaten met de naburen, zoo Pruisen als Frankrijk, gesloten. In de binnenlandsche staatkunde werd alles beproefd om den strijd der partijen te voorkomen, zoo mogelijk op te heffen. In de katholieke meerderheid vond men mannen als Nothomb en Dechamps, de ministers van dien dag, die de oplossing van het onoplosbare vraagstuk zochten in gematigdheid en voorzichtigheid. Geen gematigdheid, geen voorzichtigheid ter wereld kon den strijd der beginselen, den strijd der geesten
| |
| |
doen ophouden. In de vrije staten onzer negentiende eeuw zijn bij dien strijd dan ook slechts twee dingen mogelijk, twee dingen, die één onafscheidelijk geheel vormen; eerlijke vrijheid en strenge rechtvaardigheid. De staat beschermt ieders vrijheid en geelt aan ieder hetzelfde recht. Noch door de wet, noch door de daad wordt eenige richting bevoordeeld. Alleen op die voorwaarden kan de strijd der beginselen de staatkundige eenheid van het volk niet schaden.
In België was men tot die waarneming nog niet gekomen. Men wilde vrijheid van onderwijs, maar tevens het onderwijs van staatswege voor allen toegankelijk en allerlei onvereenigbare dingen meer. Men verflauwde den ijver en de kracht der katholieken door de gematigdheid, die niets anders was dan een halfheid ter goeder trouw; men verbitterde de liberalen en men versterkte hen, daar hun eischen op dat oogenblik met de letter en den geest der grondwet niet in strijd waren. Voor den gaanden en komenden dag behoefde er ovenwel nog geen groote beduchtheid voor storing van den burgervrede te bestaan. Of Nothomb al aftrad, Van de Weyer kon geen kabinet vormen zonder Dechamps en Malou daarin op te nemen.
Door al deze netelige omstandigheden, niet minder netelig omdat zij zich juist niet op luidruchtige wijze openbaarden, bewoog zich de nuntius met waardige kalmte. Hij sloeg met aandacht alles gade en nam de uiteenloopende verschijnselen met geoefende oogen in hun verband van oorzaken en gevolgen waar. Zijn openbare belangstelling wijdde hij aan het katholieke onderwijs, aan de universiteit van Leuven, aan iedere school van hoe geringe klasse ook. Tot schitterende openbare daden vond hij en zocht hij geen gelegenheid. Toch weet men te verhalen, hoe hij menig verschil van meening, dat in laaie twistvlammen tusschen de katholieken dreigde uit te slaan, door een beroep op rechtmatige vrijheid en alles beheerschende liefde heeft weten te temperen.
In de Brusselsche wereld veroverde mgr. Pecci zich een niet spoedig vergeten vermaardheid. Hij liet een indruk achter van hooge beschaving, degelijke wetenschap en
| |
| |
echte vroomheid. Hij werd gewaardeerd en geëerd zoowel door den Nederlandschen Minister van Staat Rochussen en den Pruisischen gezant Von Arnim, als door de voorname katholieke leeken en bisschoppen. In buitengewone mate won hij de toegenegenheid van Leopold I. Deze groote kenner van menschen en dingen had in dezen nuntius de kern, het karakter gevoeld, de groote eigenschappen duidelijk en klaar gezien. Deze kloeke breedheid met zoo wijze voorzichtigheid gepaard, deze besliste overtuiging met zoo groote kalmte bij iedere tegenspraak, hadden hem getroffen. Ook de kleinere hoedanigheden, de hoffelijkheid, die de gemeenzaamheid zonder haar te bevriezen, toch nooit boven de matige graden deed stijgen; de fijne toon, die onder menschen altijd aan het hooge in den mensch herinnerde, hadden den Koning, die naar de getuigenis van Metternich met niet weinig geest den hoftoon wist te handhaven, bekoord. Toen Joachim Pecci op het einde van 1845 door Gregorius XVI tot den bisschopsstoel van Perugia werd geroepen, vroeg de Koning, die hem met eerbewijzen overlaadde, voor hem het kardinaalspurper.
Op zijn terugreis bezocht de aftredende nuntius Londen en Parijs. Van zijn verblijf in de hoofdstad van Groot-Brittanje maakte hij gebruik om de den Italiaan tamelijk vreemde Angelsaksische en Celtische wereld te leeren kennen. Te Parijs vond hij zijn voorganger te Brussel, mgr. Fornari, terug, en had gelegenheid te over om allerlei maatschappelijke en staatkundige verschijnselen waar te nemen. Toen hij op 22 Mei 1846 te Rome aankwam, vond hij Gregorius XVI op het doodsbed. Op 16 Juli van hetzelfde jaar beklom Pius IX den pauselijken troon. Op 26 Juli, St. Annaasdag, deed de Aartsbisschop Pecci zijn intocht in Perugia, na eerst het graf van Sint Franciscus te Assisi te hebben bezocht.
Perugia was in 1846 evenzeer als vijf jaren vroeger een post van vertrouwen. In hoogere mate zelfs. Gold het in 1841 gezag en recht, orde en wet te handhaven, thans was de taak een aangenamer in schijn, een moeilijker in wezen. Het gold nu de nog altijd omstuimige geesten te
| |
| |
leiden, te leeren gaan in vrijheid. Immers Pius IX had niet geaarzeld de beloften te kwijten, die zijn voorgangers hadden gegeven, maar niet ingelost. Wat de nood der tijden hun onmogelijk had gemaakt zou hij volbrengen; hij zou niet aarzelen te treden op den nieuwen weg, aan natuurlijke en rechtmatige strevingen voldoening te schenken, oude vormen als oude en versleten vormen te bejegenen, hij zou zelfs in den Kerkelijken Staat het volk, het leekenvolk, zijn invloed op den gang van 't staatsbestuur door staatsrechtelijke instellingen verzekeren. Hervormen wilde hij en hervormen op grootsche wijze. Van een breken met het verleden waar het beginselen betrof kon geen sprake zijn, maar al wat aan den Pauselijken Stoel was bedreven, al wat door de Pausen was geleden, vergeten, behoudens waar het waarschuwingen behelsde, vergeven waar het de schuldvordering betrof, dat vermocht hij en dat vermocht hij in heldhaftige mate. Nooit ter wereld heeft een Souverein met zóó majestueuse breedheid de armen geopend voor ieder, die wilde terugkeeren tot het oude huis. Nooit is de drager van eenige gevestigde macht er op bedacht geweest, met zoo machtige edelmoedigheid te toonen hoe alles wat er rechtmatigs was in de eischen, wenschen, droomen der terugkeerenden, op verwerkelijking rekenen kon.
En nooit is iemand op zoo smadelijke en laaghartige wijze bedrogen. Niet alleen de scharen, maar de grootste en edelste geesten hadden Pius IX bij zijn optreden toegejuicht. De oude Görres zag aan den sterrenhemel geen raadselen meer, maar blijde teekenen; O'Connell stierf met den glimlach der hope, eeuwig groenend als Ierlands klaverbladen, om de machtige lippen; Balmes liet van de hoogte der Thomistische bespiegeling den juichtoon van den adelaar hooren en Parisis, de groote bisschop van Langres, had in dezen Paus den man begroet, die de democratie zegende, reinigde, heiligde en de oplossing bracht aan den grooten strijd onzer eeuw in: l'Union des droits de l'église et des libertés publiques.
Het is geworden zooals de oude Görres later met bijna stervende hand neêrschreef: de oude, booze geest is machtig
| |
| |
gebleven over hen, die de amnestie hadden ontvangen en aangenomen. Zij juichten om den Paus, die het goed recht der vrijheid erkende, maar zij wilden hem maken tot den dienaar hunner vrijheid, tot den volgzamen bondgenoot van Sardinië, tot het werktuig van hunne plannen, ook waar zij gingen tegen hem. Hij, hij was nog in den vollen, machtigen arbeid, dien hij op zich nam en zij, zij haastten zich met de bekende haastigheid der verraders, zij boorden Pellegrino Rossi den dolk in de slagader, zij schoten Palma neder, zij joegen den straks aangebeden Paus uit zijn stad.
Grooter zonde is door de Revolutie nooit tegen de vrijheid gepleegd.
Het kon niet anders of Pius IX moest bij den terugkeer uit Gaëta als een ander man optreden, een andere richting volgen. Als gewoon Souverein kon hij niet gedoogen, dat het rechtmatig gezag zonder recht of rede werd getrotseerd of uitgetard; als Koning van den Kerkelijken Staat mocht hij niet dulden, dat het erfdeel van Petrus aan zijn houder door Gods genade werd ontnomen, als Paus moest hij in den strijd om de wereldsche belangen de rol van bondgenoot weigeren. Zijn souvereiniteit, waarborg eener onafhankelijkheid van hooger orde, moest zelfstandig blijven en in geen strijd zich mengen dan ter zelfverdediging. Met deze overwegingen alleen was reeds de keuze beslist; meerdere redenen drongen en dwongen. Het was toch gebleken dat de ontwikkeling der volks- en staatsinstellingen nog niet door het volk zelf kon worden bezorgd; gebleken dat dit volk den weg van vrijheid en recht nog niet van de paden der revolutie kon onderscheiden, integendeel, zich het liefst tot die paden leiden en lokken liet. Gezag, hoog gehouden gezag bleef noodig en het juiste midden tusschen het handhaven van zulk een gezag en het oefenen in de vrijheid te vinden en te houden schijnt ook den besten onder de menschen niet dikwijls gegeven te zijn.
Nog meer. De souverein van den pauselijken staat, de Paus der wereldkerk was zijn volk te gemoet getreden met een vrijgevigheid en edelmoedigheid zonder wedergade in de geschiedenis. Vrijwillig had hij de vrijheid gegeven.
| |
| |
Het was een daad die in alle kringen beweging moest brengen, die een omwenteling in en tot vrede in het leven moest roepen, zoo op staatkundig als op maatschappelijk gebied. Een recht op dankbaarheid is in het wetboek der volkeren niet geschreven, maar met het recht op recht staat of valt de historie. Zelfs het gewone recht werd Pius IX geweigerd. De vrijheid, die hij in zijn staten had verleend, werd gebezigd om hem zijn staat te ontnemen. Die Staat was voor hem een van Godswege toevertrouwd pand, geen erfenis van roemruchte vaderen, maar het erfgoed van den Prins der Apostelen, den Stedehouder van Christus op aarde. Die Staat werd hem ontnomen onder allerlei leugen en allerlei rumoer van voorwendselen en betuigngen en verzekeringen en beginselen. Maar de kracht die alles bezielde, alles dreef, alles gaande hield, was de oude kracht der Revolutie, de kracht van het anti-Christedom, dat tot den laatsten steen waarop het hoofd van den Christus zou kunnen rusten van de aarde wilde zien weggevaagd. Daar was geen twijfel geoorloofd, het zou laag en laf geweest zijn te twijfelen aan den toeleg van hen, die hun Evangelie hoorden van de lippen van Mazzini en den zegen ontvingen door fra Pantaleone, den vertegen-woordiger der vrijbuitende priesterschap.
Het lag niet in het karakter van Pius IX bondshulp of broedersteun te zoeken bij Habsburgers of Hohenzollern, Bonapartes of Bourbons. De aanleg van den man was van nature reeds te breed en te grootsch, en daarbij was hij van het hoofd tot de voeten Paus, dienaar der dienaren, juist als zoodanig van allen onafhankelijk en vrij. Maar hij had bij al die hoogheid, van denken en leven toch te leven in deze wereld. De volksbeweging was tegen hem gegaan en nu was bij gedwongen zich te houden aan de zijde der vorsten, die eerst hem wantrouwend aanstaarden en nu uit eigenbelang en in vreeze zich schaarden achter hem. Voor den Paus begon na den terugkeer uit Gaëta een sombere, zware tijd. Ter handhaving van zijn waarachtig en rechtmatig gezag, van een souvereiniteit, die hij niet kon en mocht opgeven, moest hij den strijd tegen de
| |
| |
Revolutie voeren in zijn eigen staat en daarbuiten, geheel de wereld over, op ieder gebied. Want het ging niet alleen om zijn gezag als souverein, het ging om zijn bestaan als stedehouder van Christus. Bondgenooten had hij niet. De vorsten, die hem hun steun verleenden, Napoleon, die zelfs de wapenen voor hem opnam, waren in den grond der zaak de dienaren der Revolutie, altijd geneigd, om haar, waar zij slaagde, toe te juichen en te voet te vallen. Er was verheven moed en geestkracht noodig om bij dit alles niet ten onder te gaan. Want alles mislukte, telkens werd de toestand dreigender en hopeloozer. De grootsche behendigheid van Antonelli schoot te kort en de vlammende geestdrift, die de stem van Pius IX in de wereld wekte, bleef machteloos. Kruis volgde op kruis en het laatste was altijd het zwaartste. Het zwaarste van alles was de schijn als zetelde te Rome een bondgenoot en een gedwee dienaar van de vorsten tegen de volken, een zware last voor den Paus die niets zoozeer lief had als de vrijheid en het volk.
Het blijft de onsterfelijke eer van Joachim Pecci, dat hij als Bisschop van Perugia de lijn door Pius IX in 1846 aangegeven, onverstoord en onverwrikt, steeds rustig en steeds krachtdadig heeft gevolgd. Aan zijn scherpen blik had het niet kunnen ontgaan dat de beweging onzer eeuw niet alleen de uitkomst is van eenige toevallige gewelddadigheden, maar in den diepsten grond der zaak het gevolg van eenige tot de menschelijke historie behoorende wetten van vervorming en ontwikkeling. Hij was te goed wijsgeer en te groot godgeleerde om niet vast te staan in de overtuiging dat het kwaad, hoe machtig ook, toch altijd het toevallige is en het bijkomende, dat het revolutionaire karakter onzer dagen niet tot het wezen van de in onzen tijd zich openbarende streving naar breeder zelfregeering en wijder volksinvloed behoort. Hij voorzag dat de vrijheid, al mocht zij dan, helaas, niet altijd op ordelijke wijze tot stand komen, toch de toestanden zou gaan beheerschen, dat in het goed gebruik der vrijheid het machtigste wapen tegen het misbruik der vrijheid liggen zou.
| |
| |
Door deze waarneming en opvatting werd de richting van zijn bestuur, de gang zijner daden, de wijze van zijn optreden bepaald. Hij moest het kwade bestrijden, het uitroeien als een woekerplant, die in haar omslingering den eik doodde, hij moest het volk opleiden tot het leven in de vrijheid.
Het was geen gemakkelijke taak.
Meer dan eenig ander volk had Italië van de stormen der revolutie geleden. De verlichting der achttiende eeuw had de beste en edelste hoofden met haar zonderling schijnsel vervuld; de steek van deze zonderlinge zon had bij niet weinigen den dood van alle gezond geestesleven ten gevolge. Een grootmoedig denker als Beccaria werd toch overrompeld door de waanwijze machtspreuken van Rousseau; een geleerde als Tamburini meende den vooruitgang te dienen door de vorsten te hulp te roepen tegen het pauselijk gezag, het eenig gezag, dat in Italië het despotisme bestreed. De ziekelijkste gevoeligheid en de grofzinnelijkste stofvereering deden ook in het land van Dante en Petrarca haar intocht; de vrije wijsbegeerte en de hoogmoedige eigenwaan der hofkringen gingen hand in hand. De kerkvevolging in den vorm van knibbelarijen, plagen en sarren, van bestuursmaatregelen en souvereinelijk onbeschaamde aanmatigingen van souvereinen waren aan de orde van den dag. Ministers als Tillot in Piemont, Tanucci in Napels, Rucellay en Neri in Toskane wedijverden in het navolgen, en minder, van Pombal, Aranda en Choiseul. Een groot en heilig man als St. Alfonsus de Liguori mocht zijn stem verheffen, aan het hoofd van het concilie van Pistoja verschopte Scipioni Ricci den Paus en hielp de algemeene kerk maken tot de dienstbare leenplichtige en de gehoorzame landzate van iederen gewestelijk en souverein.
Over dit alles brak de revolutie los. Aan geen ander land heeft zij zooveel schoone vrijheid beloofd, aan geen ander land zooveel grijnzende ellende gebracht. De vreemdeling zou worden verjaagd, de vreemdeling kwam. Het woord van den éénen boozen geest, die terugkeert en zeven andere geesten met zich brengt, erger dan hij, word be-
| |
| |
waarheid. Het kan toch geen winst heeten, dat men de Bourbons, de Habsburgers en die van Savoije zag heengaan om plaats te maken voor Murat, voor Beaubarnais, voor Elisa, Bacciocchi of Pauline Borghese.
De revolutie kwam, de revolutie verdween. Schijnbaar werd alles weder het oude, met dit onderscheid dat ook Venetië den roof aan zijn vrijheid door de revolutie gepleegd, door de restauratie zag bevestigen. Onder den schijn der restauratie bleef de booze geest leven in iederen kring. Terwijl in andere landen na den geweldigen heirtocht der geeselen Gods een herleving scheen plaats te grijpen en een machtige beweging naar hooger on beter zich openbaarde, bleef Italië rumoerig, koortsachtig bewogen, onrustig, tot geen rust bekwaam, tot arbeid nog onbekwamer.
In de hoogere, min of meer geletterde kringen bleef over het geheel genomen de wijsheid der achttiende eeuw de heerschende. Silvio Pellico, Manzoni, Rosmini en anderen oefenden geen invloed in breeder kring. Zij, die naar den eisch van ware beginselen wilden hervormen, verspilden hun kracht in éénzijdige pogingen of verloren haar door een ongeduld, dat hen spoedig den juisten weg en de rechtmatige orde deed vergeten. Op de meesten van hen was toepasselijk het woord, dat, volgens Artand de Montor, Leo XII over de Lamennais zou hebben gesproken: ‘c'est un de ces amants de la perfection qui, si on les laissait faire, bouleverseraient le monde.’ Dit pleit noch voor de volmaaktheid, noch voor de liefde.
Het slechts van alles stond het geschapen met het eigenlijke volk.
In menig opzicht had het Italiaansche volk van de eerste beroeringen der revolutie weinig bespeurd. Hoe het in de kringen van den kleineren adel en de burgerij ook gistte en woelde, het volk gevoelde van en, in zoover het iets gevoelde, ook voor dat alles zeer weinig. Het behield de wijsgeerige kalmte, de lust tot rustigen twijfel, de praktische berusting, die nu en dan door een ziedend, kokend, schuimend opbruisen afgewisseld de vaste toestand is van deze halve naneven des Predikers. Het was voor de Italianen
| |
| |
van den vierden stand en wat daar nog beneden mocht leven, van zeer weinig belang of de staatkundige en maatschappelijke toestanden werden gewijzigd. De regeerders mochten al dikwijls den naam van tyrannen verdienen, zij waren even dikwijls vroolijke, luchthartige en milde heeren, die ook de menigte van hun feesten deden genieten, al was het dan - maar dit zegt bij zuidelijke volken niet weinig - ook door de oogen alleen. Die overheden waren dikwijls eer te landsvaderlijk dan iets anders. Het was ook moeielijk aan dit sobere volk, dat met zijn zon, zijn brood en zijn landwijn tevreden is, het evangelie der ontevredenheid te prediken. Het Evangelie, dat van Kerstmis en Paschen, van het kindje Jesus en Onze Lieve Vrouw, van den gekruisten en den ten hemelvarenden Zaligmaker gewaagt, was ook te diep in het hart en den geest van het volk gedrongen en is er te vast mede saamgegroeid. Met hoeveel bloemen, soms wilde bloemen, de volksfantasie het kruis ook omgaf, het kruis stond vast en zichtbaar en beheerschte geheel Italië.
Het was echter anders geworden. Een Scirocco vaart niet over deze hoofden zonder ze een weinig op hol te brengen en het gewone spel der zenuwen te prikkelen en op te drijven. De Scirocco der Revolutie was geweldig en hield lang aan. Hij ontwortelde of verstrooide gezonde boomen en bloemen en zijn zwarte adem bevruchtte den omgewoelden grond met allerlei woekerkruid en plant. De geregelde gang van het leven hield onder dat alles op. Arbeid en orde zijn de eerste slachtoffers van den verraderlijken Zuid-Ooster storm; luiheid, lafheid, loomheid, booze gedachten en booze begeerten brengt hij mede.
Toen de storm voorbij was werd de hemel nog niet helder, de lucht niet zuiver. Om tot de gewone taal terug te keeren: overal, maar met name in Italië heeft de Restauratie vergeten dat niet herstel van het oude maar herschepping en vernieuwing naar den eisch der eeuwige beginselen het wachtwoord moest zijn. Met name werd dit vergeten met betrekking tot het volk. Het strakker aantrekken der teugels, het strenger vasthalen der tuigen was
| |
| |
de groote taak, die de nieuw tronende regenten zich opgelegd achtten. Bij die taak hadden zij op de eerste plaats met den derden stand te doen en met dezen alleen hielden zij dan ook rekening. Het volk was geen teller, die de uitkomst noemenswaardig kon wijzigen.
De vrienden der Revolutie wisten beter. Zij lieten de regeering wel hier en daar iets van hun bestaan bespeuren, zij gunden haar geen rustige rust, maar hun groote krachtsinspanning richtten zij onvermoeid en onverdroten op het volk. Zij wisten het tot nieuwsgierigheid en tot geestdrift te prikkelen, zij maakten misbruik van zijn goedlachsche spotzucht, zijn behagen in vernuftige en geestige jokkernij; zij vestigden de aandacht op niet altijd even onberispelijke vormen bij wereldlijke of geestelijke overheid; zij wekten den buffone, den scettico en den matto op, die, elk in verschillenden graad, in iederen Italiaan steken, en met de doldriftigheid, de onverschilligheid en de grappenmakerij tot bondgenooten voltooiden zij langzaam hun werk en schiepen het Christenvolk tot een volk in den dienst der Revolutie om.
Het mag niet worden ontkend, dat de geestelijkheid dit alles heeft laten geschieden zonder het te zien. Ook zij heeft zich in de eerste plaats bezig gehouden met het behouden van wat behouden bleef, met het herstellen van wat hersteld kon worden. Maar heeft zij bij dat alles niet te weinig gelet op de breede scharen, heeft zij niet op de eerste plaats gesteld de belangen van eigen staat en stand? Het is zeker dat in een groot deel van het Italiaansche volk de bezieling van het oud en krachtig geloof is verflauwd en bijna onbekwaam werd om de vormen levendig te houden. Het staat vast dat een Godsoordeel als over Italië niet komen kan over een land, waar de priesterschap niet gezondigd heeft.
In zijn bisdom Perugia vond Joachim Pecci alles wat hier in breede trekken is aangegeven in sprekende feiten terug. Geestelijke armoede en dagelijksch gebrek aan brood; onverschilligheid en lusteloosheid; zucht naar veranderingen en voorliefde tot oude loomheid, gisting van nieuwe
| |
| |
denkbeelden en gebrek aan frissche kracht; geen welvaart, geen rust, geen vrede, geen zekerheid; een schijnbaar geregelde toestand, die de meeste regelmatigheid toonde in het voortglijden langs het hellende vlak.
Met krachtige hand en zonder éen oogenblik te dralen begon de Aartsbisschop zijn arbeid. Wat hij als delegaat in 1841 had aangevangen zette hij nu zonder ophouden voort. Zijn volle aandacht schonk hij aan het onderwijs van het volk in al zijn klassen en standen en aan de opleiding zijner geestelijkheid. Hij stichtte scholen van allerlei soort, hij riep uit België geestelijke broeders en zusters om deze te regelen en te bestieren. Voor weezen en verwaarloosde kinderen zorgde hij met vaderlijke zorg. Ook voor de dingen dezer aarde had hij een open blik. De monti frumentari door hem opgericht om te dienen tot bewaarplaatsen voor in pand gegeven overtollig graan, bewezen bij den hongersnood van 1854 uitnemende diensten.
Het Seminarie van Perugia werd onder zijn opperleiding het toonbeeld eener school van deugd en wetenschap. Alles wat hij vermocht om het zijn taak, een gewichtige taak in deze dagen, steeds meer en meer waardig te maken, werd door hem in het werk gesteld. Niet alleen de opleiding zijner geestelijkheid, haar geheele bestaan en werkzaamheid werd door hem hooger opgevoerd. Vaste orde en stipte regelen voerde hij in en vereenigingen zoo tot goede werken als tot studie werden door hem begunstigd. Steeds was hij bezig met aanmoedigen, bezielen, steeds wist hij den ijver hoog te houden. De Ordenspriesters werden door de Piemonteesche regeering verdreven; hij stichtte onder zijn geestelijken de Pia Unione der predikers van Gods woord. De catechismus op de scholen werd bij de invoering van den leerplicht verboden; hij vuurde zijn priesters aan om aan de dus veroorzaakte schade te gemoet te komen door regelmatiger, ijverig en dagelijksch godsdienstonderwijs.
Het valt moeielijk te ontkennen, dat het groote aantal buiten de eigenlijke zielzorg staande en van min of meer schrale stichtingen levende geestelijken niet altijd aan de
| |
| |
eer of de belangen der kerk ten goede is gekomen. Het lijdt echter evenmin twijfel of de opheffing dier stichtingen, een van de eerste maatregelen die de regeering van het ééne, door zichzelve tot éénheid gebrachte Italië genomen heeft, voerde velen in werkelijken zin tot den bedelstaf. Hierin lag een gevaar en een ergernis. De maatregel was een tweesnijdend zwaard; hij dreef en lokte tot afval, want de regeering had nog wel iets ter zijde gelegd voor hen, die den Mammon wilden dienen. Van den anderen kant bleven de getrouwen in armoede verkwijnen en was het dan geen openbare blaam, geen allen zichtbare schande dat de machtige Kerk hare dienaren dus liet verhongeren?
De Aartsbisschop van Perugia heeft door de oprichting der Vereeniging van Sint Joachim tegen de gevolgen der Italiaansche spoliatie gewaakt. Zijn hart en zijn hoofd wezen hem hier den weg. Hij wist dat hier niet alleen een werk van liefdadigheid te verrichten, maar een maatregel van staatkundige en maatschappelijke beteekenis te nemen viel.
Het merkwaardige bij dat alles was dat Joachim Pecci niet alleen maatregelen nam, maar zelve, maar persoonlijk aan al de op deze wijze in het leven geroepen of noodzakelijk geworden werkzaamheid met opoffering van alles deelnam. Van zijn inkomsten behield hij niets. Van zijn paleis stond hij een deel af voor de betere inrichting van zijn seminarie. Van orde en regel was hij het schoone, levendige voorbeeld. Aan alle groote plechtigheden en aan iedere eenvoudige vrome oefening nam hij deel. Onafgebroken werkzaam bleef hij de voorganger van al de zijnen op den weg tot hooge wetenschap. Te Perugia is voor hem dat dagelijksch verkeer begonnen met S. Thomas van Aquinen, dat aan dezen hoogen geest zulk een verheven sereniteit en zulk een kloeke harmonie heeft geschonken. Als derde in die samenspraken trad de balling van Florence op, de Dante Alighieri, dien Pecci il sacro poeta heeft genoemd. En zocht de kerkvoogd verpoozing van arbeid en beslommering, dan schreef hij in de taal van het oude Latium, helder als kristal en lenig als staal, fijn geslepen
| |
| |
puntdichten en bekoorlijke elegiën, ook in de rust de waardigheid bewarend, een antieke geest verwant aan de antieke kunst, die ook voor haar rustende figuren slechts edele en statige lijnen heeft.
Er is iets dat nog hooger en verhevener is dan het geven van een voorbeeld door de daad. Het bestaat in het persoonlijk deelnemen aan, het medewerken in de werkzaamheid die men heeft opgewekt. De kardinaal Pecci - sints 1854 was hij onder de vreugdebetuigingen zijner onderhoorigen tot die waardigheid verheven - nam deel aan de studiën zijner Seminaristen, deel aan de prediking zijner geestelijken, deel aan allerlei werken van liefdadigheid. Hij wist dat men zelve het eerst doen moet, wat men van anderen verlangt. Terwijl hij aldus het dagelijksch leven medeleefde en overal de groote Evangelische les: ‘de meester niet meer dan de leerling, de heer niet meer dan de dienaar’ beoefende, bleef hij toch de opperherder. Het bezoeken van de verschillende kerkspelen in zijn diocees, het onderzoeken van alles wat deze betrof, werd door hem met de grootste nauwgezetheid verricht. In schoone herderlijke brieven onderrichtte en vermaande hij zijn volk. Waarschuwingen voor het heden, wenken voor de toekomst werden met ernstige waardigheid en hooge wetenschap gegeven. Aan het waakzaam oog van dezen wachter ontging geen enkele verschijning in deze drokke wereld. In 1857 sprak hij in zijn herderlijken brief over het magnetisme, dat in niet weinig geheime genootschappen als een aantrekkelijk middel werd gebezigd. In 1864 handelde hij over de dwalingen van den dag in betrekking tot godsdienst en christelijk leven. Hij wilde de hem toevertrouwde scharen wapenen tegen alle aanslagen op ‘den onwaardeerbaarsten schat, de franke belijdenis van het Catholiek geloof.’ Hij wees de dwalingen aan, die als zoo vele vrijbuiters het land afliepen: ‘de mensch is vrij in zijn eigen geweten; hij kan den godsdienst omhelzen, die hem behaagt. De natuurlijke godsdienst, door de rede van elk onzer geschonken, is voldoende; wij hebben geen openbaringen en geen geheimen noodig. Godsdienst is een zuiver inwendige daad;
| |
| |
hij moet alleen in het hart bestaan en zich tot ons gemoed bepalen. Het is meer dan genoeg zich te gedragen als een die eerlijk is en door zijn medeburgers wordt geëerd; wat den godsdienst aangaat kan men zijn daden naar zijn geloof richten. De godsdienst behoort niet tot het openbaar leven of de maatschappelijke orde; de belangen van ons geestelijk wezen behooren geheel van die onzer zinnen te worden gescheiden.’
Op ieder van deze machtspreuken geeft de herderlijke schrijver het antwoord. Ook de vrijheid van geweten moet een vrijheid zijn uit God; God, die ons de vrijheid gaf, gaf ons ook wetten en plichten en de eerste van die plichten is de onderwerping aan Gods openbaring, die naar Gods heilig wezen één en éénig is. Zoo wordt de geheele reeks, stuk voor stuk, bondig en krachtig aangevat. Ook de uitkomsten voor het leven worden in het volle licht gesteld. De wijsheid van den dag predikt: ‘onderwijs en opvoeding moeten in harmonie zijn met den tijdgeest en vrij van vooroordeelen.’ De kardinaal vraagt: ‘Hebt gij ooit de ware beteekenis doorgrond van deze woorden die zoo dikwijls komen over de lippen van onbedachtzame ouders of van meesters, die door niemand tot het meesterschap geroepen zijn? Niemand ontkent dat alle beschaving in den tijd vooruitgaat en dat over alle stelsels van menschelijk onderricht een nieuw licht geworpen door de ondervinding, een nieuwe kracht wordt verspreid. Waarlijk de vooruitgang, waarvan men gewaagt, zou geen tegenstand ontmoeten, wanneer hij alleen betrekking had op den vorm, indien hij werkelijk een weldaad was, en niet schade en schande bracht aan christelijke beginselen en christelijke plichten.
‘Zij die deze stelling verkondigen, gaan echter van andere opvattingen en andere bedoelingen uit. Onderwijs en opvoeding vrij van vooroordeelen: dat zegt in de taal van den dag, hoe beiden moeten zijn ingericht om door elkaar alle huisgezinnen te dienen, van welke godsdienstige kleur of schakeering ook, onverschillig op welke altaren zij offeren, onverschillig of hun belijdenis die van Protestanten of van Israëlieten zij. Het geldt hier een onderwijs
| |
| |
dat ontdaan is van alle uitwendige handelingen en plichtsvervullingen van het christelijk geloot, een onderwijs dat jongelieden vertrouwd maakt met de “vrijheid van geweten” en de onverschilligheid. Het moet hen gewennen aan het aangaan van dadingen onvereenigbaar met de onveranderlijkheid der katholieke belijdenis en de zedeleer van het Evangelie, telkens als zulke dadingen geëischt worden door wat men maatschappelijke plichten noemt en beschaving en de hoogheid onzer eeuw en dergelijke wereldsche beschouwingen.
En al sluit nu dit stelsel niet openlijk ieder godsdienstig element buiten zijn kring, wat het aan godsdienst overhoudt is zóo schraal of zóo verwaterd dat het allerminst in staat is de zielen der jeugd te vullen met een volledige kennis, een ware liefde, en den moed tot een kloeke belijdenis van het katholiek geloof.’
Aan klaarheid en aan juiste onderscheiding ontbrak het den geest, die zich in deze taal uitsprak, allerminst. Van den zachten maneschijn der zoetelijkste neutraliteit was hier geen sprake. Wat in het voorjaar van 1864 in den herderlijken brief aan de geloovigen van Perugia werd verkondigd zou straks, op den 8en December van hetzelfde jaar, door de wereld klinken van de hoogte van het Vatikaan. Het mandement ‘over de dwalingen van den dag’ predikt dezelfde beginselen als de Encycliek Quanta cura en verwerpt wat de Syllabus verwerpt.
Reeds in het vorige jaar had de altijd waakzame herder gewaarschuwd en gestreden tegen de bekoorlijkheden der nieuwere wetenschap in de ‘Vie de Jésus’ van Ernest Renan, niet zonder een soort van misleidende bescheidenheid en verleidende weemoedigheid uitgestald. In 1867 hield hij zich bezig met de vraag, die door de voortdurende, elkander over het hoofd hollende rechtschennissen der Italiaansche regeering aan de orde was en bleef: de rechten der Kerk en haar dwalende bestrijders. Eenvoudig, maar volledig, klaar en degelijk was naar het eigen woord de uiteenzetting van den oorsprong, het wezen, het bestaan, de krachten en de gaven der verheven gemeenschap, die
| |
| |
Christus als zijn kerk heeft gesticht, meedoogenloos was de ontmaskering van al de waanwijsheid tegen haar uitgeslingerd. Zoo bleef hij altijd waakzaam en werkzaam, in verheven homeliën dezelfde ideeën belichamend, in eenvoudiger, maar niet minder edelen vorm.
Om het hoofd van den Kerkvoogd, die aldus zijn herderlijken plicht trachtte te vervullen, speelden intusschen de gebeurtenissen haar rumoerig en geweldig spel. Reeds in 1846 openbaarde zich de gisting der geesten in wanordelijkheden, die met gewapende hand zouden zijn bedwongen, ware de aartsbisschop niet in persoon opgetreden voor zijn volk. Na de inneming van Rome, in 1849, trokken de geslagen Garibaldianen Umbrië door en brachten de stad in beroering. De Oostenrijksche kolonel Liechtenstein wilde Perugia komen ontzetten en de orde herstellen; Joachim Pecci begreep dat de tusschenkomst van den vreemdeling de zaak der orde zou schaden en behoedde aldus de zijnen voor nieuwe, ernstiger verwikkelingen.
Maar het jaar 1859, met Magenta en Solferino en den vrede van Villafranca en het tractaat van Zurich kwam. Vrede, vrede! Geheel Italië vlamde op. Geweldig sloeg de lang voorbereide brand in volle laaiheid uit. In Perugia kwam het tot een bloedigen opstand. De pauselijke Zwitsers sloegen den aanval af en neder. De kardinaal bleef zijn werk des vredes vervullen. Hij matigde waar te matigen, hij redde waar te redden viel.
In 1860 slaagde het Piemonteesch geweld. Napoleon, de altijd wisselende en altijd onberekenbare, had tot Farini en Cialdini gezegd: Bonne chance et faites vite. Het woord was begrepen. Van alle kanten werd de Pauselijke staat aangevallen, ook Perugia werd belegerd. Onder den kogelregen van het bombardement heette de vrijheid haar intocht te doen. De minister van oorlog Fanti had den kardinaal, die den maatregel wilde tegenhouden, op ruwe wijze afgewezen. Don Baldassare Santi, een onbesproken priester, die beschuldigd werd de wapens tegen de Piemonteezen te hebben gedragen, werd op bevel van de Sonnaz, niettegenstaande de kardinaal een nader onderzoek vroeg, neerge-
| |
| |
schoten. Zoo begonnen de harde dagen, die de verlossing uit de pauselijke boeien aan Umbrië en Perugia bracht.
De herderlijke brief van 1860 was als een profetiesch protest tegen deze gewelddadigheden. De schrijver behandelde hier het vraagstuk van de wereldlijke souvereiniteit des Pausen. ‘Het is onwaar’, zoo luidde, ‘dat de Katholiek de wereldlijke macht van den Paus als een leerstuk van zijn geloof beschouwt, zulk een bewering kan alleen door de onwetendheid of de boosheid van de vijanden der Kerk worden voorgedragen. Waar echter is het en klaarblijkelijk voor ieder denkenden geest dat er een nauw verband bestaat tusschen deze wereldlijke macht en het geestelijk primaat, 't zij we dit laatste beschouwen in zijn eigenaardig wezen of in de noodzakelijke voorwaarden van zijn werkzaamheid.’
Het wezen van het Pausdom wordt naar zijn instelling beschreven. De kerk is door de genade Gods de draagster, in de wereld, van de eenige en eeuwige beginselen van waarheid en heiligheid, in haar moet een orgaan, een levend en vast orgaan gevonden worden, dat deze beginselen bewaart, hoog en heilig houdt en met onfeilbare juistheid uitspreekt. Zulk een orgaan is de Paus.
Zulk een orgaan moet in overeenstemming zijn met de kerk; het moet al het hooge, dat de kerk bezit, in zich voreenigen: ‘De kerk is het koninkrijk van Christus, kan het hootd van dit koninkrijk zonder schennis van ieder redelijk beginsel de onderdaan worden van een zuiver aardsche macht? De kerk heeft tot zending de menschheid te geleiden tot haar bovennatuurlijke bestemming, haar hoogste en laatste doel; de staat is slechts belast met het bezorgen en verzekeren van hetgeen het aardsch bestaan rechtstreeks beoogt: vrede, rust, orde, welvaart. Is het soms een eisch der rede dat het einddoel ondergeschikt zou zijn aan het daarvoor gelegene, dat de uitkomst zou onderworpen zijn aan de middelen, niet omgekeerd? Rede, geloof, 's menschen ondervinding betuigen en bevestigen de waarheid, dat het geluk van dit aardsche bestaan, waarover de machten der aarde gebieden, slechts een middel is
| |
| |
tot het verkrijgen van het eeuwig leven. Om het verkrijgen van dit eeuwig leven te verzekeren houdt de Paus, de Hoogepriester, altijd de wacht; door den Christus is hem de taak opgelegd de menschheid te geleiden tot de eeuwige gelukzaligheid... Wat begripsverwarring zou het zijn dezen Hoogepriester der Katholieke Kerk, den Roomschen Paus te maken tot den onderdaan van eenige aardsche macht...’
Bij het afwijzen van de tegenwerping dat de Paus en de Kerk de eerste en glorievolste eeuwen hebben doorleden en doorstreden zonder iets te bezitten, als onderdanen van den Caesar, vindt de kardinaal een koninklijk woord. Na er op gewezen te hebben dat naar de leiding der heilige Voorzienigheid de Kerk aldus het bewijs moest leveren van haar bovenaardsche geboorte, van haar onafhankelijkheid van elke aardsche macht, klinkt het: ‘Ook in die dagen waren de Pausen niemands onderdaan’ zij bezaten de onafhankelijkheid der martelie, een zelfde onafhankelijkheid als die der souvereiniteit.’
De Voorzienigheid, die in de eerste eeuwen waakte, heeft in later, meer geregelde tijden tot de wording van den Kerkelijken Staat geleid. De kardinaal Pecci volgt in de beschrijving dezer historie het voetspoor van Joseph de Maistre, een geest van dezelfde orde als de zijne. Het kon niet anders of de geloovigen moesten willen dat de Vader der geloovigen ook in de orde des tijds de hoogste souve reiniteit bezat. Ware geloovigen konden niet anders. Het is dan ook meer dan blijkbaar, meer dan openbaar, dat alle aanslagen op de wereldlijke souvereiniteit des Pausen niet tegen den Souverein, maar tegen den Stedehouder van Christus zijn gericht. Men wil dat de profeet zal zegenen, wat hij vloeken moet. Bij een strijd tusschen de raison d'état en het geestelijk gezach tracht men den pauselijken staat te overweldigen, om den Paus tot een onderdaan te maken. Zoo is het altijd, de geheele geschiedenis toont het. Allerlei dwangmiddelen zijn gebezigd, gevangenis, ballingschap, bedreiging des doods. ‘In waarheid echter zijn geen gevangenissen en geen verbanningsdecreten noodig om de handen des Pausen, die de onderdaan van een
| |
| |
andere macht geworden is, te binden. Ieder weet hoe de staatsoverheid, ook door indirecte middelen alle wegen ter openbaarheid afsluiten, alle gemeenschap belemmeren, allerlei beletselen tegen de verspreiding der waarheid opwerpen en aan de logen vrij baan geven kan. Hoe zal in zulk een toestand, hoe zal de Paus in laatste rede de zaken der kerk regelen, hoe de uitbreiding van Gods rijk bevorderen, tucht en eeredienst handhaven, bullen en encyclieken uitvaardigen, conciliën bijeenroépen, de congregatiën en besturen noodig voor zoovele belangen ter beschikking houden; hoe zal hij de scheuringen voorkomen, de uitbreiding van openbare secten tegengaan, godsdienstige twisten beslechten, vrijelijk tot overheden en volken spreken, nuntiussen en gezanten zenden, concordaten sluiten, vonnissen slaan, hoe zal hij het gevreten van twee honderd millioenen Katholieken, overal ter wereld verspreid, leiden, beginselen van geloof en zeden vlekkeloos handhaven, hooger beroepen uit geheel de Christenheid ontvangen, de gedingen beslechten, de uitspraken doen uitvoeren, hoe zal hij in één woord, de plichten vervullen en de heilige rechten staande houden van zijn primaat.
‘Dit en geen ander, is dan ook het doel der bestrijders van 's Pausen wereldlijke macht, zij willen de uitoefening van zijn geestelijke macht onmogelijk maken.’
Met één laatsten trek teekent de Kardinaal het groote belang dat de geheele katholieke wereld in de zichtbare onafhankelijkheid des Pausen moet stellen: ‘Van den Paus gaan beslissingen uit, die betrekking hebben op het diepste en heiligste in ons geweten, ons geloof, onze hoop op de eeuwige zaligheid. In zaken van zulk een verheven aard, hooger dan alle dingen van de aarde en van dit leven, rakende al de belangen zijner onsterfelijke ziel heeft ieder Katholiek het recht te vorderen, dat de uitspraak van den rechter, die hem ten eeuwigen leven leiden moet, vrij van diens vrije lippen kome, zóó vrij, dat niemand ook zelfs maar kan zinspelen op de mogelijkheid, dat tot die beslissing de wensch of de drang van een derde hebben bijgedragen.
‘Daarom vordert ieder Katholiek dat de Paus in zulk een
| |
| |
openbaren staat van vrijheid zal verkeeren, dat hij niet alleen onafhankelijk zij, maar dat zijn onafhankelijkheid voor ieder gelde als een openbaar feit van openbaar recht.’
Deze beschouwingen en uiteenzettingen zijn niet alleen belangrijk met het oog op de toekomst. Reeds lang moest de vraag over de beteekenis en de waardij der wereldlijke souvereiniteit den geest van Joachim Pecci hebben bezig gehouden. In zijn jeugd kon hij van den kardinaal Pacca zijn gedachten over dit onderwerp hebben geleerd, de kloeke gedachten, die de Secretaris van Staat aan het hoofd zijner gedenkschriften in den brief aan zijn broeder openbaarde. Met groote vrijmoedigheid had Pacca zich afgevraagd of, in het geval dat de beschaafde wereld tot éen wereldrijk onder éen heerscher werd, de Kerkelijke Staat niet zonder schade, neen zelfs met bate voor het Pausdom kon verdwijnen. De vraag zelve ging uit van een niet bestaande en wel nooit te verwerkelijken mogelijkheid. Maar daarbij - en deze schijnt de weg te zijn dien de overdenkingen van Pecci hebben gevolgd - dit wereldrijk erkende de Kerk niet, maar was gegrondvest op de beginselen der Revolutie - en dan vond de Paus de onafhankelijkheid der martelie terug - of dit wereldrijk huldigde in de Kerk de Stede Gods op aarde en in den Paus den Stedehouder van Christus, wat reden was er dan om den Pauselijken Stoel een vrij, in zelfstandig en eigen beheer gehouden erfgrond te ontzeggen? Voor de werkelijkheid had deze bespiegeling geen waarde en de kardinaal Pecci stelde nog eens den ordelijken eisch der gewone toestanden in het helderste licht.
Intusschen was de Piemonteesche overheersching voor den Aartsbisschop van Perugia het feit geworden, waarmede hij telken dage in aanraking komen zou en komen moest. In deze ingewikkelde, verwarde en benarde omstandigheden bleef hij steeds dezelfde. Zijn moed en zijn geestkracht begaven hem niet. De kalmte en de waardigheid, waarin de harmonie van zijn leven zich ook uiterlijk openbaarde,
| |
| |
bleven steeds zijn doel. Als getrouw onderdaan van den Paus, Souverein van Rome, gevoelde hij zich als een vrij burger levende onder vreemden druk. Hij wist tevens, dat hij de herder was der hem toevertrouwde schare, een herder voor wien het meer dan plicht was bij haar te blijven, daar de verstrooiing der kudde in dit geval met haar ondergang gelijk stond. Hier gold het dus christelijke voorzichtigheid te toonen en de kardinaal Pecci was de man, die dit vermocht. Alle schijn van uitdaging, alle vertoon van minachting was hem vreemd. Geen woord dat moest worden gesproken werd verzwegen, geen klemtoon, geen schakeering ontbrak. De vreemde regeering, die over hem en de zijnen het bewind voerde, vond slechts éene aanleiding om een proef met den man te nemen; in 1862 werd hij gedaagd voor de rechtbank wegens het uitspreken van kerkelijke straffen over onwaardige priesters. Hij verscheen niet, maar tot tweemalen toe werd hij van rechtsvervolging ontslagen. Na dien tijd is geen aanval op zijn persoon meer beproefd. Hij, hij bleef rustig, maar onverzoenlijk. Geen Piemonteesch beambte, van welke soort ook, heeft ooit, onder eenig voorwendsel den drempel van zijn paleis overschreden. Ratazzi, die hem kende, toekent hem in een paar lijnen: ‘een man van groote kracht, een hoog ernstig regent onder de zachtste vormen die men kan bedenken, een beslist en onbuigbaar karakter’. Dat karakter toonde zich in een onverwrikbaar geduld en in onvermoeide, tot alles bereide en nooit door iets te verrassen of te bedwingen werkzaamheid.
Tegen de gewelddadigheden der Piemonteesche regeering was feitelijk verzet onmogelijk; alleen het protest bleef mogelijk. In alle vormen en op allerlei wijzen heeft de kardinaal Pecci, 't zij met de overige bisschoppen van Umbrië, 't zij in eigen naam geprotesteerd. In 1861 had de baron Ricasoli in zijn kabinet opgenomen een Piemonteeschen advokaat Miglietti, een man met stoere schouders en een harden kop, een naneef van Siccardi, doordrongen en doordeesemd van Febroniaansche wijsheid, vol van lust tot niet weinig kerkvervolging. Hij richtte tot de aartsbisschoppen en
| |
| |
bisschoppen der overweldigde gewesten een rondgaand schrijven, waarin hij, na allerlei laster tegen de Kerk en hare instellingen, hen aanspoorde om de Italiaansche regeering in haar werk van bevrijding en beschaving ter zijde te staan. Mochten de kerkvoogden, tegen alle billijke verwachting en rechtmatige hope in, dezen weg niet willen inslaan, dan zou de vrije Staat, die de vrijheid der Kerk zoo gaarne huldigde, tot maatregelen van kracht en geweld moeten overgaan.
Op dit schrijven gaven de bisschoppen van Umbrië, die den kardinaal Pecci tot tolk hadden, antwoord door een krachtig adres aan den Paus Pius IX. Zij verwierpen onvoorwaardelijk alle verlokselen en alle bedreigingen. In een taal, wier juiste maat de volle maat gaf van hun kalme onverzettelijkheid wezen zij alle pogingen van den minister Miglietti af. Het was niet de eenige maal dat de aartsbisschop van Perugia voor zijn medearbeiders het woord zou worden. Integendeel, ieder der grove aanslagen op de als recht geldende toestanden, of op zaken, die de hoogste beginselen van kerkelijke vrijheid raakten, wordt door woord en protest van den kardinaal Pecci geteekend. Zoo kwam hij in naam van de Umbriesche bisschoppen in verzet tegen de militie-wet, die seminaristen en jongere geestelijken in de lichtingen opnam; tegen de invoering van het burgerlijk huwelijk; tegen het opleggen van allerlei nieuwe, bijzondere belastingen op de nog overblijvende kerkelijke goederen; tegen de invoering van het Exequatur en van het Placet, dat aan de regeering macht gaf over de benoeming tot geestelijke ambten en de openhaarmaking van beslissingen, rakende de zaken der Kerk. Alleen de groote aangelegenheden worden hier aangeraakt; de bemoeiingen van allerlei soort door de plagerijen der Piemonteesche regeering noodig geworden, voorbijgezien. Ook in eigen naam trad de kardinaal op, kalm en waardig als steeds. Het betrof dan de opheffing der kerkelijke rechtsspraak over geestelijken, dan de overweldiging der christelijke scholen, dan de aanslagen tegen het bestaan der geestelijke orden. Hij zocht geen gelegenheid en geen aanleiding tot
| |
| |
strijd, maar hij deinsde ook nooit terug. Zelfs tot den koning Victor Emmanuel richtte hij zijn woord. In eigen naam tot driemalen toe. Met ware welsprekendheid kwam hij bij den koning in verzet tegen de opheffing van Monte Corona. Dit klooster, op eenigen afstand ten noorden van Porugia gelegen, behoorde aan de Camaldulenser monniken. Deze mannen, kloosterlingen en kluizenaars tegelijk, hadden op den berg Belvedère een huizing gesticht, die een monument van stijl was en een levend teeken van groote, zelfverloochenende en offervaardige heiligheid bleef. Deze zonen van S. Romualdus, die den strengen regel van hun stichter volgden en in de volle negentiende eeuw nog dezelfde hooge gepeinzen nastreefden als hun voorgangers, die Andrea Sacchi op zijn onsterfelijk doek vereeuwigde, waren de weldoeners van hun geheele omgeving. Zij waren tevreden met de stilte en de schaduw hunner pijnboomen, wat zij bezaten behoorde aan armen en behoeftigen. Zij zochten op deze aarde niets. Maar hun zoeken was niet in overeenstemming met den geest des tijds en zij moesten verdwijnen. Wat zou hun lot zijn, wat zou van hun klooster worden? IJdele vragen. De geest des tijds had gesproken; de vrijheid der eeuw vorderde het offer hunner vrijheid. Zij moesten verdwijnen. Het protest van den kardinaal baatte niets.
De kardinaal wist beter dan eenig ander dat het protest niet alleen het laatste, maar ook het onverwinnelijke woord is van het recht. Hij wist tevens, dat het protest onvruchtbaar blijft als het niet vergezeld gaat van daden. Van daden, die de blijvende en onbedwingbare kracht van het recht openbaren. Weêrstand, verzet is hier niet het eerste woord. Maar afweer, tegenweer, wapening en versterking zijn de aangewezen middelen. Van de vereeniging van St. Joachim voor de arme priesters, van de pia Unione der predikers van Gods woord is reeds gewaagd. Op dezelfde wijze voerde hij steeds strijd tegen de Piemonteesche dwangwetten. Hij riep allerlei instellingen in het leven, die de plaats der oude liefdadige stichtingen moesten innemen. Voor de van christelijk onderwijs beroofde jeugd schiep hij
| |
| |
de Tuinen van S. Filippus Neri. Tegen het veldwinnen van het burgerlijk huwelijk waakte hij door aan te sporen tot grondiger en dikwijls herhaald onderricht van het volk. Een Pia Opera werd gesticht om de arme clerici vrij te koopen van den dienstplicht voor zoover de wet het op dat oogenblik nog gedoogde.
Zóó bleef hij werkzaam in het midden van zijn volk. Kalm, eenvoudig, zonder eenigen ophef. Wars van uiterlijk vertoon wist hij, zonder dat de wereld er van vernam of gewaagde, veel in stand te houden, veel tot stand te brengen. Over den loop der tijden liet hij met wijsgeerige berusting en verheven vroomheid zijn gedachten gaan. Hoe diep de gebeurtenissen hem ook mochten ontroeren en schokken, zij verwarden hem niet. Hij voor zich had een zekerheid, die niet wisselen of wankelen kon. Als hij uit zijn bescheiden paleis zijn blikken over het domplein te Perugia liet gaan, dan mochten de dom en het stadhuis, nog behangen met de ketens en grendels van Siëna, nog verdedigd door den leeuw en den griffioen, van het verleden spreken, het ruischen en rinkelen der fontein in het volle, heerlijke licht sprak hem van de wateren des levens en de zonne der gerechtigheid. Zóó kon hij bij den geweldigen, drang der gebeurtenissen zijn latijnsche lier blijven tokkelen, aardige puntdichten scherpen tegen Gallus en Nardius, aan Florus goeden raad geven, aan Rotelli het pad der echte eere wijzen en de hymne aan St. Herculanus neêrschrijven, die als het voorspel was der schoone liederen op den H. Rozenkrans en nu in de hymne aan S. Felicianus haar wedergade vindt.
De jaren spoedden voort en het uur dor scheiding van Perugia kwam. Toen hij in 1877 het vijftigjarig bisschopsfeest van Pius IX te Rome ging bijwonen, was Antonelli gestorven en stierf de Camerlengo, Kardinaal de Angelis. Pius IX benoemde den Kardinaal-Aartsbisschop van Perugia in diens plaats. Van dien dag bleef Pecci te Rome.
Waarom hij niet vroeger te Rome gekomen, niet eerder te Rome geroepen was?
| |
| |
Men zal hier op de eerste plaats moeten denken aan de zeer eenvoudige, maar tevens zeer verhevene opvatting van plicht, die Pecci steeds eigen bleef. Te Perugia was zijn plaats, de plaats hem door de Voorzienigheid aangewezen. Ook was hij aan zijn volk gehecht, hij weigerde eens den zetel van Frascati. Daarbij behoorde de kardinaal Pecci in geen opzicht tot hen, die zich opdringen, al geschiedt dit in den goedtrouwigen waan der eigen onontbeerlijkheid. Ook in dit opzicht was hij een leerling van de mannen uit den grooten tijd vain Pius VII. Het is verder in geenen deele ondenkbaar, dat tusschen kardinaal Antonelli en den aartsbisschop van Perugia geen stroom van genegenheid golfde, die beiden als door natuurlijke aantrekking verbond. Zij waren mannen van geheel uiteenloopende aanleg en beweging. Beiden staatsmannen, maar Antonelli op de eerste plaats begaafd met een weêrgalooze, veelzijdige behendigheid, die zonder iets laags te hebben en aan de beste zaak der wereld verpand, toch behendigheid bleef; Pecci, waarlijk niet van scherpzinnigheid misdeeld, maar met breeder gedachten in het hoofd en met meer wijsgeerigen blik de gebeurtenissen waarnemend; Antonelli het beginsel hoog houdend, maar vooral rekenende met, spelende op de personen; Pecci de personen meer beschouwende als dikwijls onbewuste werktuigen, maar diep overtuigd van de hooge kracht der ideeën, die eenmaal in de ziel van een volk levende, de drijvers met machteloosheid slaan; Antonelli met meer waardigheid toch een diplomaat in den zin van Richelieu en Mazarin; Pecci meer gevormd in den stijl van dien Lothario Conti, die eenmaal Innocentius III heeten zou.
Pecci dan bleef te Rome. Aan zijn volk te Perugia liet hij ten afscheid drie herderlijke brieven; zij handelden over ‘de kerk en de negentiende eeuw’, over ‘de kerk en de beschaving’. Hij beschreef hoe voor God en voor Christus geen plaats meer is ons openbaar leven: ‘in naam der wetenschap wordt God verjaagd uit den kring der natuurkrachten; in naam van een hoovaardige onafhankelijkheid uit het onderwijs; in naam der vrijheid uit de
| |
| |
zedeleer. De kreet der Joden: ‘wij willen niet, dat deze over ons regeere’ heeft nooit luider, nooit onbeschaamber weêrklonken.’ Als met een terugblik op de schoone herinnering zijner jeugd, het jubileum van Leo XII, beklaagde hij hoe de wetenschap het zwijgen wilde opleggen aan ‘het wonderbaar koor van het openbaar gebed, waarin onze vaderen altijd zochten en altijd vonden het middel om de geeselslagen af te wenden of te temperen.’ Hij toonde hoe de katholieke kerk aan alle aanvallen bloot staat en toch de eenige instelling is, die redding kan brengen: ‘daar is eene instelling op aarde, die reeds negentien eeuwen leeft: de heilige, katholieke kerk. Al staan naast haar godsdienstige vereenigingen, schismatische en protestantsche, die, ook zij, zich beroemen op het bewaren der bovennatuurlijke orde, toch heeft ten overstaan van dezen het moderne ongeloof zijn houding ontleend aan het woord van den gewijden dichter:
‘Geen woord mef dezen: ze aanzien en voorbijgaan!’
Met ongezochte geestdrift beschreef hij de wonderen der beschaving, die hij haar grond deed vinden in het maatschappelijk wezen van den mensch: ‘Het is dus een feit dat de mensch zich in altijd toenemende volmaking in de maatschappij beweegt onder het drievoudig opzicht van lichamelijke weelvaart, van zedelijke betrekkingen tot zichzelven en tot anderen en van staatkundige toestanden.’ Hij toonde hoe veel nog aan die beschaving ontbrak, met name hoeveel nog geschieden kon voor den werkman en hoe alleen met en door de Kerk de bloei der beschaving bloeiende blijven en haar vestiging vastheid warden kan.
Den laatsten dezer herderlijke brieven voltooide Pecci, toen hij reeds op den pauselijken stoel verheven was. Immers op den 7den Februari was Pius IX gestorven en op den 20sten derzelfde maand had de keuze plaats, die Leo XIII deed verrijzen.
Pius IX had twee en dertig jaren lang den geweldigen
| |
| |
last, van het Pausschap gedragen. Hij zonk in het graf als een afgetobde en afgemartelde grijsaard, maar met denzelfden glimlach om du lippen en dezelfde ongebogen en onbuigbare kracht in de ziel. Er was in hem nog iets anders dan een kinderlijk en tevens heldhaftig geloof; zijn blijvende, altijd door klinkende en altijd door hoorbare levenstoon was geestdrift. Wat hij anderen slechts uitzondering is, bij anderen vermoeidheid, brengt en afmatting aan henzelven en aan hun omgeving, dat was bij hem de regel: zijn geestdrift leefde altijd. Voor hem bestond geen schemering of geen duisternis, zijn oog was altijd licht. Op hem had men bij zijn eerste verschijning de zegespreuk gezongen van Jacob aan Josef: ‘een bloeiende zoon is Josef, een bloeiende zoon en schoon van aangezicht; de dochteren gaan rond op den wal.’ Het was niet uitgebleven: ‘De gewapenden met pijlen tergden hem en verbitterden hem en joegen hem na, maar het was ook gebleken: ‘sterk blijft zijn boog en vaardig zijn armen en handen’ en al kwam er geen dadelijke vervulling van het woord: ‘de God van Uw vader zal Uw helper zijn en de Almachtige zal U zegenen met de zegeningen des hemels van boven en der diepte van beneden’ in het hart van dezen Nazareër bleef de geestdrift leven, onsterfelijk.
Door die geestdrift beheerschte en overheerschte hij alles. Met een zedelijke grootheid en bovenmenschelijke maat staat hij boven de geheele staatkundige wereld van zijn tijd, boven het altijd kleine, meestal valsche, somtijds laffe knutselwerk van Napoleon III, boven het ruw geweld en de altijd toegrijpende, maar ook altijd ondankbare eerzucht van l'Italia fatta da se, boven het brutaal fortuin van Pruisen en boven de niet onschuldige machteloosheid van Oostenrijk. Zijn geestdrift werkt nog na, maakt nog het kalm oordeel onmogelijk. Zeker, de geschiedenis zal de ongelijke, maat zijner daden in het licht stellen, en toch zal ook zij moeten zwichten voor de onweêrstaanbare bekoorlijkheid van den man. Want die bekoorlijkheid komt uit de ziel, zij is een kind des lichts. Indien er fouten in zijn beleid worden gevonden, dan zullen het fouten van geest-
| |
| |
drift zijn. Indien men zegt dat hij grooter had kunnen wezen, dan zal men tevens moeten erkennen hoe weergaloos groot hij is. Ook al prijkt het graf van Adriaan VI met het bekende opschrift: ‘Proh dolor, quantum refert in quae tempora vel optimi cujusque virtus incidat’, het opschrift bewijst, dat de aldus betreurde tot de optimi behoort.
Na zijn verheffing op den stoel van Petrus schreef Leo XIII in den beminden lapidair stijl de twee kernspreuken neder, the in het latijn en verdietscht hier mogen volgen:
De Ratione Vitae in Pontificatu Degendae.
I.
in mortali vita quae superest
oblata quotidie piaculari hostia,
curandaeque hominum saluti sempiternae
II
ardua quaeque fidenter moliri,
devexa jam aetate, emensoque propemodum
rebus caducis abdicatis, contemptis,
| |
| |
Levensregel voor den Paus.
I
In het sterfelijk leven, dat mij rest,
ik zal, na telken dage het zoenoffer te hebben opgedragen
mij inniger met God vereenigen,
en aan het bezorgen van der menschen eeuwig heil,
dagelijks met meer ijver,
II
Span U in, span U in, o Leo,
Om vol geloof om het beste te kampen,
het hardste kloek te dragen,
Hoog is reeds uw leeftijd, afgeloopen bijna,
Maak U vrij van 't vergankelijke, veracht het,
Uw geest zoeke 't hoogere,
naar 't vaderland daarboven
Het dagelijksch leven van Paus Leo XIII is bekend. Het is eenvoudig en waardig gebleven. Gebed en vrome oefeningen, arbeid en studie wisselen elkander af. Aan de plichten van den staak, aan het ontvangen van bezoeken, aan het volgen van verhandelingen, aan het vernemen van verslagen worden de noodige uren gewijd. Voor zich zelven behoudt deze man het minste en wat hij behoudt, wijdt hij aan de onontbeerlijke, maar karig toegemeten rust en aan de werken des geestes.
De weg, dien hij als Paus wilde volgen, gevolgd heeft en volgt, heeft Leo XIII tot tweemalen toe met weêrgaloozen moed en koninklijke klaarheid geteekend. Aan zijn tweeden secretaris van Staat, kardinaal Nina, schreef hij op 7 Augustus 1878: ‘dit is ons voornemen, de weldoende
| |
| |
krachten van de Kerk en het Pausdom zoo brood mogelijk in werking te brengen midden in geheel de moderne samenleving.’ Het kernachtige woord heeft hij op 15 Juni 1887, in zijn brief aan Jacobini's opvolger, den kardinaal Rampolla, met majestueuse breedheid herhaald: ‘Te midden van de zwaarwichtige overwegingen, die de vreeswekkende last van het Pausdom bij ons opwekte en nog wekt, is onze groote troost het diep in onze ziel geworteld geloof aan de groote macht, die de Kerk zoo rijk maakt, niet alleen tot het eeuwig heil der zielen, haar waarachtig en eigenaardig doel, maar ook tot het heil der geheele menschelijke maatschappij. En van het begin af stelden wij ons voor standvastig altijd te arbeiden aan het herstel van de schade, die de Kerk door de revolutie en het ongeloof heeft geleden en tevens om aan geheel de zoo zwaren noodlijdende menschheid den hoogen troost te toonen van de goddelijke kracht der Kerk. Daar de vijanden der Kerk sinds langen lijd zich vermoeien om met alle middelen aan de Kerk iederen maatschappelijken invloed te ontnemen en van haar te verwijderen de volken en de regeeringen, bij welke zij haar met allerlei kunstgrepen verdacht willen maken en als vijandin voorstellen, zoo hebben wij haar van onzen kant steeds voorgesteld zooals zij werkelijk is: de trouwe helpster en weldoenster van de vorsten en van de volken; wij hebben ons beijverd allen met haar te verzoenen, door tusschen den H. Stoel en de natiën vriendschappelijke betrekkingen te vernieuwen of aan te knoopen en vooral den godsdienstvrede te herstellen of te bevestigen.
‘Alles drijft ons om vast op dezen weg te blijven voortschrijden en het is onnoodig hiervoor bijzondere redenen aan te geven. Wij leggen alleen den nadruk op de dringende noodzakelijkheid voor de maatschappij om terug te keeren tot de ware beginselen van orde, die men zonder eenige rede verworpen en vergeten heeft. Door met deze beginselen te breken is tusschen de volken en de overheden en tusschen de verschillende maatschappelijke standen verbroken die harmonie des vredes waarop de rust en de
| |
| |
welvaart steunen; is het godsdienstig gevoel met dat van den plicht verzwakt; is de geest van onafhankelijkheid en oproer zoo machtig geworden, zoo zeer verspreid, dat hij tot regeeringloosheld en vernietiging van het maatschappelijk leven uitslaat. Buiten mate neemt het kwaad toe en wekt de ernstige zorg van allerlei staatslieden, die met alle middelen trachten de maatschappij op het noodlottig vlak tegen te houden en terug te roepen tot het heil. Dit staat wel vast: met alle middelen moet men pogen zulk een vernielenden stroom te breidelen. Maar de redding zal niet komen zonder de Kerk; zonder den heilzamen invloed van haar, die met zekerheid de geesten weet te richten tot de waarheid, de harten weet te vormen tot deugd en offer, zullen noch de strengste wetten, noch de overbiddelijkste rechtsspraak, noch de wapenen het dreigend gevaar bezweren en veel minder de maatschappij plaatsen op haar natuurlijke en onverzettelijke grondvesten.
‘Vast staande in deze waarheden, achten wij het de taak van onzen dag het werk des heils voort te zetten hetzij door de heilige leer van het Evangelie te verspreiden, hetzij door de zielen voor de Kerk en het Pausdom te herwinnen, hetzij door voor de Kerk en voor den Paus een grooter wijsheid te verwerven, die hen bekwaam maakt om met meerder vrucht hun zending in de wereld te vervullen.’
Aan dit levensprogram is Leo XIII nu vijftien jaren lang getrouw gebleven. Het is onnoodig te zeggen dat hij geen enkel beginsel verzaakte; het is een feit, dat hij in alle aangelegenheden van een breede opvatting, een breeden moed en tevens van een machtige liefde voor al het waarachtig menschelijke blijk gaf.
Zijn eerste zorg gold de Kerk zelve in haar inwendig bestaan. Hij trachtte met alle middelen, die hem ten dienste stonden, het leven harer leden met het hooge ideaal hunner doopsgenade in overeenstemming te brengen, Met de teederste kieschheid en de verhevenste openhartigheid wees hij op gebreken, toonde hij den hoogeren weg,
| |
| |
Tot het samen aanheffen van gebeden, il concerto, dat hij zoozeer lief had, riep hij hen bijna telken jare met grooten aandrang op. Hij wees zonder ophouden op de groote voorbeelden door de heiligen gegeven; hij vergat niet dat hij de beschermheer was geweest van de derde orde van Sint Franciscus; hij deed den ouden heilige van Assisi in zijn onsterfelijke en grootsche armoede, in al de weelde dier armoede weer verschijnen voor onze eeuw. Aan de jongelingschap toonde hij St. Aloysius van Gonzaga en voor St. Cyrillus en Methodius dichtte hij nieuwe gezangen, zijn' kinderen uit het oosten ten bate en ten genot.
Niet alleen de vroomheid, ook de wetenschap in de kerk moedigde, dreef hij aan. Kinderen Gods behooren ook den God van alle weten in hun daden te eeren en te doen eeren. Daarom noeste vlijt, voortdurende inspanning, onophoudelijke arbeid. Aan Mgr. d'Hulst, aan de bisschoppen van Italië richt Leo XIII welsprekende brieven, om hen moed in te spreken en zijn zegen te schenken op den arbeid: het beoefenen van de wetenschap der geschiedenis of der natuurkunde. De archieven van het Vatikaan opent hij voor het onderzoek, voor de geschiedvorsching, wel wetende dat geen enkele waarheid de hoogste waarheid schaden kan. In naam van den eeuwigen Vader, die door Zijn menschgeworden Zoon aan de Apostelen de zending had gegeven alle menschen te onderrichten, wees hij de beoefenaren der Katholieke wetenschap op St. Thomas van Aquinen, den man, ‘die de oude vaderen zoozeer vereerde, dat, aller geest in hem gevaren scheen, die vlug en scherp van vernuft, ontvankelijk en vasthoudend van geheugen, onbevlekt van leven, alleen de waarheid minnend, overrijk in goddelijke en menschelijke wetenschap, met de zonne vergeleken, de wereld met den gloed zijner deugden on den glans zijner leer heeft vervuld.’
Dien eerbied en die liefde voor de wetenschap toonde de Paus reeds toen hij in het Consistorie van 12 Mei 1879 in het College der kardinalen Zigliara, Hergenröther en Newman opnam. De keuze was waarlijk niet zonder beteekenis. Zigliara was niet alleen lid van de orde, die St. Thomas
| |
| |
van Aquine tot sieraad strekt, maar hij was de groote leeraar aan het onder de schuts van dien Heilige geplaatste College, een meester, die zijn schutspatroon eere deed. Hergenröther, de bescheiden Duitsche geleerde vol van wetenschap en vol van geloof, de werkzaamste onder de werkzamen, de onvermoeide onder de onvermoeidsten. Een heldere, schoon gevorderde geest, een kloek en vaardig strijder, een man, die nooit van het purper had gedroomd. Newman, de wereldberoemde, de steeds zichzelven vergetende, in Angelsaksischen vorm de tweelingbroeder van Joachim Pecci, godgeleerde, wijsgeer, dichter, maar meer dan zijn grootere broeder tot bespiegeling en droomen, minder tot de menschheid geleidende en verlichtende daden geschikt.
Terwijl hij aldus vroomheid en wetenschap aankweekte hield hij tevens het oog op de bevestiging der Kerk in haar tucht en orde. Wat Pius IX niet had mogen volbrengen, volbracht hij; hij herstelde de hierarchie in Schotland. In Bosnië en Herzegowina, in Montenegro schiep hij geregelde kerkelijke toestanden. Aan de verwarring te Goa maakte hij door een concordaat met de Portugeesche regeering een einde. Op de hereeniging der Oostersche kerken was zijn beste streven gericht en het werk der zendingen vond in hem in al zijn vormen een volijverigen bevorderaar.
In de betrekkingen der kerk tot de regeeringen, in de verhouding der Katholieken tot den Staat volgde hij steeds den weg, dien hij zich in de genoemde brieven zoo duidelijk had voorgeschreven. Onaantastbare beginselen, geen isolement. Voor het heil der zielen was hij bereid tot iedere inschikkelijkheid die der waardigheid en der waarheid geen schade deed. Het heil der zielen dekte hier niet alleen de rechten en belangen der hem toevertrouwde geloovigen, maar ook de ware belangen van den Staat.
Toen Pius IX ten grave daalde was de toestand hachelijk genoeg.
In de meeste Europeesche staten heerschte, woedde de
| |
| |
strijd tegen de Kerk. Naar allen schijn een onverzoenlijke strijd. Wat in Frankrijk dreigde te komen, was in Duitschland het feit van den dag. De rampzalige Culturkampt hield, trots alle pogingen om tot een vergelijk te geraken, voortdurend aan, met afwisselende vlagen van feller toepassing en kalmer dagen. Maar wat de praktijk ook al temperends mocht brengen, de wetten stonden steil, Falk bezette nog den ministerstoel, de Canossa-zuil was ongeschokt, Bismarck regeerde.
In Frankrijk dreef alles met langzame, maar onverbiddelijke zekerheid naar den afgrond. Noch de Broglie, noch Dufaure vermochten iets tegen te houden. Het hooge woord was gesproken: j'y suis et j'y reste, maar een ander hoog woord stond daar tegenover: se soumettre ou se démettre; het laatste won. Gambetta kwam en verdween, maar met zijn verdwijnen was niets gewonnen. Het katholieke Frankrijk werd overgeleverd aan de apostaten, die tevens in merg en been bourgeois waren, onbeschoft trappende op de Kerk, plat ter aarde gebogen, de voeten kussend van de Revolutie in iederen vorm. De Katholieken verspilden hun kracht in dynastische twisten, in twisten over zaken, die alleen in de praalgraven een zettere waardigheid behouden, daarbuiten een doodslucht verspreiden.
Hoe de Culturkampf door het ingespannenste geduld, door de onvermoeibaarste lankmoedigheid beslist werd, is bekend. De vervolging hield op. Een geregelde staat van zaken, een toestand, die den zielenood te gemoet kwam en het geloovige volk weer den toegang tot zijn kerken, het naderen tot de Sacramenten mogelijk maakte, werd geschapen. Veel blijft nog te regelen, veel te herstellen. Maar de Paus hoopt en bidt.
De steeds jammerlijker toestanden in Frankrijk hebben Leo XIII bewogen tot een grootsche, geweldige daad. De zonderlinge twisten onder de Katholieken verdeelden niet alleen hunne kracht, verzwakten niet alleen hun bestaan, maar zij leverden aan de republikeinen der revolutie het voorwendsel, dat de strijd tegen de Katholieken voor de Republiek een voorwaarde was van te zijn of niet te zijn.
| |
| |
Zij betichtten dezen van zich niet te verzetten tegen sommige maatregelen en wetten, maar tegen de staatsinstellingen zelven. Toen kwam op 12 November 1891 de toast van Kardinaal de Lavigerie, die de erkenning der Republiek door de Katholieken vorderde. Toen kwam de brief van Kardinaal Rampolla - 28 November 1891 - aan den Bisschop van St. Flour. De verklaring der vijf Fransche Kardinalen van 16 Januari 1892 volgde en op 16 Februari weerklonk de stem van Leo XIII, die aan de Katholieken in Frankrijk den weg van plicht en eere, den eenig mogelijken weg aanwees: erkenning der Republiek, vol, eerlijk, onbewimpeld en in die erkenning een eerlijke strijd voor de onwraakbare rechten en de heilige belangen der Kerk. In eenvoudig verheven taal werden de groote beginselen aangegeven: alle macht is uit God, dat en dat alleen het blijvende bij alle wisselende vormen. Gehoorzaamheid om Gods wil aan het volgens de wet bestaand en gevestigd gezach. Onloochenbaar onderscheid tusschen den staatsvorm en de wetgeving. Dat alles werd in het licht gesteld en als de regel van lijden en strijden beschreven.
Het was een geweldige daad en niet alleen waardeering, maar ook bejegeningen van andere soort zijn den Paus wegens die daad ten deel geworden. Hij blijft volharden; hij kan niet anders. Midden in het moderne leven moet het kruis van Christus door de hand des Pausen worden geplant.
In zijn stad Rome is die taak hem zwaarder dan waar ter wereld gemaakt. De onhoudbaarheid van den toestand, de onmogelijke vereeniging van de zetelstad des Pausen met de hoofdstad van een modern koninkrijk wordt telken dage door de gebeurtenissen gestaafd. Men behoeft zich slechts twee feiten te herinneren, twee sprekende feiten: het overbrengen van het lijk van Pius IX en de feesten ter eere van Giordano Bruno. Men behoeft slechts te denken aan de spoliatie der Propaganda. Dat alles spreekt luid genoeg. Onverzettelijk staat dan ook de Paus op zijn eisch: onafhankelijkheid van den H. Stoel, en onafhankelijkheid door eigen erf gewaarborgd.
| |
| |
De bekommeringen en beslommeringen, die al deze verhoudingen en onderhandelingen en zoovele meer met zich brachten, hebben Leo XIII niet verhinderd op nog grootscher wijze uitvoering te geven aan de taak, die hij zich had opgelegd. Hij is voor de wereld geworden een bode van gezonde, krachtige, heilige ideeën. Pius IX had waarschuwing en veroordeeling doen hooren, had de wisselaars uit den tempel verdreven, de gepleisterde graven verbroken, de Phariseën ontmaskerd. Leo XIII verschijnt na hem met den geest der Bergrede in het hart en op de lippen. Over al de groote dingen, die de menschheid bezig houden, verkondigt hij de ware, de éenig ware beginselen. Ook hij waarschuwt tegen de dwalingen van den dag, tegen de lagen door de Vrijmetselarij gelegd. Maar de volheid van zijn woord weerklinkt waar hij de hooge waarde, den verheven zin van het christelijk huwelijk openbaart, waar hij de christelijke inrichting der Staten in machtige trekken teekent. Den strijd tegen de slavernij voert hij aan; hij roept zijn kinderen ter geestelijke kruisvaart op. Verhevener nog: tusschen de partijen, die de wereld niet meer verdeelen, maar verscheuren, komt hij met de boodschap des vredes en beschrijft in onvergankelijke taal de rechten en de plichten van den eigendom en den arbeid, den patroon en de werklieden. Aan allen en aan ieder leert hij dat alle rechten plichten onderstellen en dat in geen enkele verhouding ter wereld recht zonder plicht kan bestaan.
Zoo verrijst de man in deze omlijning van zijn arbeid voor ons. Het ‘span U in, span U in, o Leo!’ heeft hij zich niet te vergeefs toegeroepen. Het klinkt hem telkens in de ooren, het houdt hem wakende, niet als de zilveren bal in de zilveren schaal neêrrinkelend uit de hand van den slapenden Alexander. Tot hem klinkt steeds de levende stem van het geweten, dat hem roept tol onafgebroken arbeid voor het heil der zielen en de eer van God.
Zijn geschiedenis is nog niet voleind. Het beeld in zijn volle afmetingen is nog niet te teekenen. De grootheid
| |
| |
erkent men, de volle maat der grootheid niet. Toch behoeft men zich aan geen profetie te wagen, indien men reeds de stem herkent der historie in de volgende belijdenis:
Justitiam colui: certamina longa, labores.
Ludibrin, insidias, aspera quaeque tuli;
At fidei vindex non flectar; pro grege Christi
Dulce pati, ipsoque in carcere dulce mori.
Eerlijk eerde ik het recht: ik droeg veel strijd en veel arbeid,
Spot en verguizing en list en menig neerdrukkenden last;
Handhaver van het geloof sta ik pal; voor de Kerke van Christus
Is mij het lijden een vreugde, 't sterven in boeien mij zoet.
|
|