Menschen en boeken. Verspreide opstellen. Deel 5
(1903)–H.J.A.M. Schaepman– Auteursrecht onbekend
[pagina 14]
| |
Monseigneur.Als Katholieken en als Nederlanders, in één gevoel van smart met de geheele Kerk verbonden, door eigen herinneringen tot nog levendiger smart geprest, staan wij hier rouw dragende en weenende bij den dood van Zijne Heiligheid Pius den Negende, Bisschop, dienaar der dienaren Gods. Wat zijt gij machtig, o dood! Gij scheurt het kind van de borst der moeder, den bruidegom van het hart der bruid; gij breekt den jongeling in de kracht des levens, gij stoot den wankelenden grijsaard in het graf. Met het zwaard, uit onze zonde gesmeed, in Gods wraakzee gestaald, vaart gij, geweldige heerscher, over de wereld, gij slaat in de hutten en in de paleizen; gij kent geen wet, gij heerscht! Wat zijt gij machtig, o dood! Het leven is uw gebied, uw grens is de grens der wereld. Gij, dienaar der eeuwigheid, gij beheerscht den tijd, gij verstrooit den hüiselijken haard en slingert de volkeren in verwarring rond, gij breekt den heirban der geschiedenis en rooft de hoofden weg en slaat de rijen met ontzetting, - wat zijt gij machtig, o dood! - over het gloriestralend hoofd der bruid van Christus werpt gij den sluier der rouwe en haar kinderen, die de erfgenamen zijn des levens, maakt gij tot weezen. Want de Paus is gestorven. Wij waren rustig, wij waren blijde zelfs. De storm woei rondom ons en schudde de muren en brak de kruinen; de vesten dreunden en sidderden. Wij waren rustig, de | |
[pagina 15]
| |
Paus was met ons. Hij stond in ons midden, van hem kwam troost, van hem kwam moed, van hem kwam kracht, van hem kwam wijsheid, van hem kwam licht, van hem kwam glorie. Wij hadden veel te drageh, hij droeg het zwaarste; wij streden, hij streed vooraan; wij leden, hij leed het meest; wij baden, hij bad voor ons, zich zelven vergetend, voor ons alléén. Wij waren rustig; wij waren blijde zelfs; de Paus was met ons; was hij niet onze Vader? Koning, leeraar, priester, held en martelaar, dat was hij, was hij niet boven alles onze Vader? Schoot niet de liefde als een zonnestraal uit zijn oog in ons hart? Was niet de liefde de bezielende kracht van zijn woord? Bond niet één onmetelijke liefdeband ons allen met hem saam? Onze Vader! Zijn daden onze daden, zijn lijden ons lijden, zijn feesten onze feesten, zijn grootheid onze grootheid, zijn zegepraal onze zegepraal, Was het niet aldus? - De volken spanden samen tegen de Kerk, de vorsten stonden als bondgenooten tegenover de bruid van Christus, de scherpte van het zwaard was gekeerd tegen ons; wat maakte het? - wij hadden Paus Pius den Negende en dat was genoeg! En nu? De Paus is gestorven. Voor één oogenblik zwijgt het levenslied der Kerk, zwijgt haar psalm des strijds, zwijgt haar hymne des belijdens en geheel haar leven gaat op in één smartkreet, machtig en ontzettend als de dood. Wat zijt gij machtig, o dood! - Maar de dood verwekt nog iets anders dan een kreet van smart, Hij, de overwonnene door Christus, is ook een dienaar des levens. Hij neemt de levenden weg uit ons midden, maar zij herleven in de herinnering. In hun namen verzamelt zich geheel hun leven, hun heldenmoed, hun heldenkracht, hun heldenstrijden, hun heldenlijden, hun heldendood. Die namen worden sterren, stralende hoog boven onze hoofden, stralende tot in de eeuwigheid. sterren, door geen wolken omsluierd, geen nacht verduisterd, altijd zichtbaar voor den schepeling. Die namen worden hooge edele gedenkzuilen, die den komenden geslachten spreken van het verleden, spreken van de toekomst en de | |
[pagina 16]
| |
heerlijkheid Gods. In de geweldigste oogenblikken der wereldgeschiedenis klinken die namen rond als langgerekte, ver-klinkende bazuinstooten, niet roepend ten oordeel, toch wekkende ten leven, opwekkend den moed, de kracht, de doodsverachting en de liefde, die haar leven geeft. Zoo klonk eenmaal de naam van Mozes door Israël: ‘Gedenkt Mozes, den dienaar des Heeren!’ Zoo klinkt nu in den rouw en de smart het woord der Kerk tot hare kinderen: gedenkt Pius, den dienaar des Heeren! Ja, wij willen zijner gedenken! Al wekt de herinnering da smart, zij wekt ook het leven, en wij hebben al de kracht des levens noodig in dezen harden tijd. Wij zullen hem gedenken: allereerst in het kort begrip van zijn leven; dan in het beeld van den dienaar des Heeren, den man van God. | |
I.Op het einde der vorige eeuw, den 13n Mei 1792, werd Joannes Maria Mastaï Ferretti te Sinigaglia in den Kerkelijken Staat geboren. Hij was de zoon van een oud en edel geslacht. Onder het oog zijner vrome moeder ging zijne jeugd vredig en zacht voorbij. Geweldige stormen togen over Europa, over de wereld; ontzettende schokken beroerden, scheurden den grond; zij brachten geen stoornis in het leven van het kind. De orkanen breken de eiken, maar strijken over de bloemen heen, de omwentelingen moorden de vorsten, maar sparen het onbekende kind. Rustig als zijn jeugd was ook zijn eerste opvoeding. Hij bezocht het college te Volterra, zijn gemoed werd wakker zijn geest oefende en sterkte zich. De knaap van twaalf jaren was weldra de jongeling van achttien, die den schok der wereldgebeurtenissen voelde natrillen in zijn hart, in zijn ziel, die het lijden der Kerk aanschouwde en medeleed. Toen hoorde hij de stem, die hem riep, die hem gebood te gaan tot den Heer; als Samuel heeft hij geantwoord; Heer! ik kom! Hier treedt voor het eerst het wonder in dit leven vol wonderen op. Een vreeselijke ziekte overvalt, slaat, ver- | |
[pagina 17]
| |
nietigt den jongeling. Maar zijne moeder heeft hem gewijd aan de Moeder des Heeren, die de moeder der schoone liefde, de moeder des levens is, en Joannes Maria herleeft. Na lang streven en lijden ontvangt hij, een zes en twintig-jarige, de heilige wijding van het priesterschap. Hoort gij de echo's niet der jubelzangen, die in 1869 de gouden priesterkroon begroetten om het hoofd van den Paus? De eerste stap op de lange glorievolle loopbaan was gezet. Al bleef de gezondheid zwak, de liefde was krachtig. Want de jonge priester had zijn leven der liefde tot den naaste gewijd. Eerst in Tata Giovanni en later in San Michele bestierde hij de inrichtingen, waar weezen of verwaarloosde knapen weêr werden ingelijfd in de groote christelijke maatschappij, die den arbeid tot wet, de matigheid tot regel, de vroomheid tot levenstroost heeft. Daar was hij alles voor allen, waarachtig priester, een ernstige bode der ernstige waarheid, maar tevens een liefdevolle geleider, zachtmoedig en nederig van hart. Ook het openbare leven zocht hem in dien tijd; verborgen als hij wilde zijn, hij bleef niet onbekend. Hij vergezelde den Apostolischen delegaat naar Zuid-Amerika en hielp het ordelijk en christelijk leven herstellen in de nieuwe Wereld, waar de snelle wasdom niet altijd de waarborg is van den krachtigen bloei. Tot nog hooger was hij bestemd. Pau's Leo XII riep hem uit San Michele tot den aartsbisschoppelijken zetel van Spoleto; eenige jaren later verplaatste hem Gregorius XVI op dien van Imola. Maar hier klopt ons het hart met sneller, onrustiger slag; hier rijst het beeld voor ons van den Paus met de gouden bisschopskroon om de slapen, zegevierend, trots gevangenschap en dwang. O dagen vol lust en liefde en leven, o dagen vol gloed en glorie! Toen, toen hebt gij hem voor 't laatst aanschouwd, gij, doorluchtige Kerkvoogd, toen hebt gij in naam uwer medebisschoppen, uwer geestelijkheid, uwer geloovigen, van Nederlands trouw, van Nederlands liefde getuigd. Toen blonk nog zijn oog, toen lachte nog zijn mond, toen zegende nog zijn hand - en nu, nu draagt gij aan het omfloerste altaar het vlekkeloos offer op voor | |
[pagina 18]
| |
Paus Pius den Negende, en wij bidden weenend met u! De Bisschop was den priester waardig. Hij was de man der liefde, de man der nooit berekenende, altijd gevende milddadigheid. Voor hen was de arme een souverein, die recht had niet op een cijnspenning, maar op alles; de ongelukkige een machtig veroveraar, die over alle krachten kon gebieden; zelfs de misdadiger was hem een broeder, die vergeving noodig had, en steun en troost vooral. De liefde gelooft alles, was zijn leenspreuk, maar hij geloofde alleen aan het goede; het edele, het heilige. In die onschuld der liefde ging hij door de schuldige wereld rond, onbezoedeld en ongekwetst. Toen het purper der- kardinaals-waardigheid zijn deel werd, werd zijne liefde tot allen nog grooter. De hooger eer vorderde van hem meerder zelfverloochening, grooter offervaardigheid. Hij was en bleef alles voor allen, in het groote en in het kleine, voor geheel zijn bisdom en voor ieder bedelaar. Het groote oogenblik naderde, het kwam Gregorius XVI had het moede hoofd neêrgevlijd in de rust des Heeren; de kardinalen traden ten Conclave samen, en acht en veertig uren later gaat van het balkon van het Quirinaal over geheel de wereld de vluggewiekte jubelende tijding: Habemus Pontificem - wij hebben een Paus! In mannelijke schoonheid, in jeugdige kracht beklom de kardinaal Joannes Maria Mastaï-Ferretti, nu Paus Pius de Negende, den Stoel van Petrus. Nog komen in onze smart de echo's dier eerste dagen vol zonneschijn en feestgeruisch tot ons; dat gisteren en dit heden, wat nameloos verschil! Maar ook een verschil, dat het heden ten goede komt: daar loopen valsche tonen door dat schaterend jubellied, de toon onzer smart is zuiver, eerlijk en echt. Ja, daar gingen voorwaar valsche tonen door dat blijde feestgezang! Het was een grootsch oogenblik. Daar trad een Paus op, die sterk in zijn liefde en in zijn recht bereid was aan het hoofd te treden der nieuwere geslachten en hun den weg te wijzen naar de eeuwige idealen, die de leven- en warmtewekkende zonnen zijn der menschelijke maatschappij. Hij was bereid de vrijheid uit God in de | |
[pagina 19]
| |
ruimste mate te geven aan hen, die streefden naar God; hij was meer dan bereid, hij handelde, hij brak de ketens, hij vergaf den schuldigen, hij zegende de berouwhebbenden; het meest kinderlijk vertrouwen en de hoogste vorstelijke genade stonden naast zijn troon, en de geest, die hem bezielde, was de liefde, de liefde zonder grens. Het was een grootsch oogenblik, en de Revolutie heeft het gemaakt tot een dag van schande en vloek. Schande en vloek! Daar rijzen de feiten op, de feiten uit die dagen, die het getuigen: Rossi vermoord, de Jezuïeten verdreven, de Paus gescholden als een bondgenoot der Carbonari, de Paus gevangen in zijn paleis, de Paus belegerd, de Paus gevlucht! Dat was het antwoord der Revolutie op de genade van Pius den IXe. Op de knieën zijner moeder had Joannes Maria Mastaï-Ferretti eens een verheven woord gehoord. De moeder had den zesjarigen knaap de handen gevouwen en hem gezegd: gij zult een Onze Vader meer moeten bidden voor onzen H. Vader den Paus, die door booze menschen als gevangene wordt weggevoerd. Maar, zegt de knaap, hoe kan onze lieve Heer dat aanzien; de Paus is toch Zijn Stedehouder en zoo goed, hoe laat onze lieve Heer hem dan gevangen nemen? De moeder heeft een verheven antwoord gereed. Kind, juist omdat de Paus de Stedehouder van Jezus Christus is, laat onze lieve Heer hem als Jezus Christus vangen. De Stedehouder van Christus, verworpen en verjaagd door zijn volk, balling op de rots van Gaëta, heeft dat woord der moeder wel herdacht. Maar de knaap had meer gevraagd. Waarom moest hij bidden voor de booze mannen, die den Paus gevangen namen? Omdat onze lieve Heer aan 't kruis, zegt weer de moeder, ook voor Zijne beulen gebeden heeft. Vooral dàt woord heeft Paus Pius de IXe nooit vergeten. De Revolutie heeft hem overstelpt met haat - hij heeft haar overwonnen door de liefde. Zij heeft hem gescholden als een dwingeland - tot den dood heeft hij het recht en de vrijheid bemind; zij heeft hem aangeklaagd als den vloek der wereld - hij was steeds bereid tot zegenen en | |
[pagina 20]
| |
troosten; zij heeft hem gevloekt als den kanker van Italië - als de Samaritaan had hij steeds olie en wijn en het eigen lastdier gereed voor de lijdende menschheid. Men heeft gezegd, dat Paus Pius de IXe na de stormen van 't jaar '48 veranderd was, dat hij in het rumoer der omwentelingen zijn idealen had zien vergaan, en toen andere wegen insloeg, den weg van verzet, van strijd tegen den geest der eeuw. Neen, de liefde verandert niet! De Revolutie kan haar zangen dan vleiend, dan dreigend, dan jubelend dan brullend doen klinken; zij kan de bloemtuilen wegwerpen en de fakkel en den dolk ter hand nemen, de liefde blijft dezelfde, charitas non exidit. Paus Pius de IXe bleef wie hij was, de Paus der liefde. Geheel zijn leven ging in de liefde op. Liefde tot God; liefde tot de menschen; liefde tot de Kerk; liefde tot de wereld; liefde voor waarheid, vrijheid, recht; liefde voor de zwakken en de armen. Ziedaar de eenige drijfveeren van al zijn daden, de vruchtbare kiemen, waaruit de grootsche en heerlijke feiten van zijn leven voortsproten als palm- en cederboomen met wuivende toppen en breede kroon. In die liefde is hij teruggekeerd tot zijn volk en zijn stad, niet om te zegevieren maar om te herstellen, niet om te straffen maar om te troosten, niet om te vervolgen maar om te zegenen. In die liefde heeft hij den strijd aanvaard voor het recht en de vrijheid der Kerk, die Sardinië's minister het eerst aanviel, een strijd dien de Paus ten einde toe met bloedend hart maar onverwrikte kracht heeft volgehouden. In die liefde heeft hij de ellendige schelmstreken van het beiersch liberalisme met dezelfde kalmte en majesteit verworpen als de vleierijen en de bedreigingen der russische alleenheerschappij. In die liefde heeft hij ter wille der enkelen concordaten gesloten, waar de hand daartoe werd uitgestoken, al was het altijd de Kerk, die beperkingen toestond in de uitoefening harer rechten, al was het altijd de Staat, die voor zich zelven wilde winnen in macht en eer. In die liefde heeft hij de wondere glorie Gods in Zijn Heiligen verkondigd en aan onze wereld, vol ellende en kleinheid, de heldengestalten getoond der Martelaren van Japan, de koninklijke | |
[pagina 21]
| |
grootheid van den bedelaar, de wereldbeheerschende macht der onbekende Maagd, aan wie de Koning der liefde Zijn hart openbaarde; in die liefde, o Nederland, heeft hij u voorbeelden en voorsprekers gegeven in de Martelaren van Gorcum. O, gij allen, glorievolle heiligen, wier stralenkrans ons door het woord van Pius is geopenbaard, bidt voor Paus Pius den Negende, - of wuift gij hem reeds met uw palmen het welkom toe in de eeuwige rust? - In die liefde heeft hij, en hij alléén het gewaagd het recht tot leven en vrijheid te handhaven voor een stervend en ten dood gedoemd volk tegenover de met gif en zwaard gewapende dwingelandij. In die liefde eindelijk heeft hij, de Paus, de Stedehouder van Christus, de opvolger van Petrus, de opvolger van twee honderd en zestig helden, heiligen en martelaren, hij, de gelijke en meerdere van koningen en keizers, zijn borst geboden aan de woede van geheel Europa, aan de slagen van alle hartstochten, waarom? - om de onsterfelijke door het Kind van Bethlehem verloste ziele van een Jodenkind. In die gouden lijst zijner liefde gingen reeds groote gebeurtenissen van zijn leven ons voorbij. Maar het beeld is daarmede niet aangegeven zelfs: Uit dien wonderen rijkdom van dat vol, dat alles omvattend leven verheffen zich sommige gebeurtenissen ver boven de andere zichtbaar, zooals uit de van rozig morgenlicht, omgolfde bergketen sommige reuzentoppen voor ons oprijzen stralend in zonnegoud. Daar, voor ons Nederland, verschijnt de dag haast met een nieuwen luister, de kroon der eerste vijf en twintig jaren versierd, de dag, waarop de Kerk dezer gewesten weêr haar plaats innam onder de provinciën der groote, ééne, heilige, katholieke gemeenschap; de dag, waarop de Hiërarchie werd hersteld en de opvolgers van Willibrordus en Bonifacius, van Gregorius en Bernulphus weêr met de aloude namen en den alouden rang optraden voor het volk, dat had gewacht en gebeden, dat nu juichte en zag! Daar straalt de dag, waarop, bij het naderen der stormen, de Vlekkelooze Ster der zeeën in onbevlekten glans en luister aan de tinnen verscheen, de dag waarop de katholieke | |
[pagina 22]
| |
wereld in jubelende galmen de bede en den groet, door vorige geslachten gestameld, deed weerklinken; ave Immaculata! wees gegroet, gij, Onbevlekte Moeder van God! Daar rijst de achtste December van het jaar 1864, toen de dwaling met geween en geknars dor tanden terugdeinsde voor haar beeld in den Syllabus gegrift; daar schittert de purperen gloed, die het achttiende eeuwfeest van Petrus, den gekruisten Paus omgeeft; daar komen de dagen vol ellende en schande en smaad, de dagen van roof en onrecht, van zegepraal voor den verdrukte, van eerloosheid voor wie eindelijk overwon, de dagen waarin de leeuw van Juda weér wakker werd in het hart van Europa's Christenen, de dagen waarin Nederland boven allen aan den Paus der liefde den tol der liefde betaalde in eerlijk goud en volheerlijk bloed! Maar een dag der dagen straalt boven deze alle uit, de dag waarop de goddelijke eenheid der Kerk in menschelijken vorm vol majesteit en kracht belichaamd stond in het Concilie van het Vaticaan, de dag waarop onder den reuzenkoepel van St. Pieter het Anathema donderde en het Credo jubelde en bruiste naar omhoog, - o gij, Geest van God, gij Trooster en Verlichter, door den Christus aan Zijn bruid beloofd, hoe zijt Gij als zichtbaar geworden voor haar kinderen, zichtbaar: zwevende boven het hoofd van den Paus! Maar de dagen der gevangenschap zijn gekomen: de Paus is een overwonnene! Neen, Pius Triumphator verschijnt. De ingang tot zijn gevangenis wordt een zegepoort: de wereld gaat daar binnen, de wereld, die den held, den Koning, den Profeet haar hulde brengt, die hem glorie toeroept om zijn lijden, die de wonderen des Heeren viert in den Paus, die de jaren van Petrus te Rome overtreft. Waarlijk, Pius Triumphator! Bij hem is de vrede, is het recht, is de vrijheid, bij hem is de waarheid; en in de onsterfelijke schoonheid der liefde straalt zijn beeld. Boven de rijzingen en dalingen, de woelingen en dwarrelingen verrijst het hoog en schitterend met de teêrste zegenspreuk en het hoogste wachtwoord op de lippen: Pax vobis! Vrede zij met u! | |
[pagina 23]
| |
En eindelijk roept hem God ter eeuwige zegepraal. Zijn vijanden zijn hem voorafgegaan: zij hebben voor Gods rechterstoel getuigenis afgelegd van zijn moed, zijn kracht, zijn volharding, zijn wijsheid; zij hebben getuigenis afgelegd van zijn liefde, die kon lijden en vergeven, die alles overwon. Toen sloeg het uur van God en van den dood. Eén oogwenk lang heeft de dood gezegepraald, maar het leven overwon. Hij is gestorven als Mozes, de man Gods: nec caligavit oculus ejus nec dentes illius moti sunt; zijn kracht is nooit gebroken, en zijn oog werd niet duister; toen het zich sloot voor het licht dezer aarde, werd de ziel overstroomd van de gouden stralen der eeuwigheid. | |
II.In den hoogsten en heiligsten zin van het woord is de Paus Servus Dei, homo Dei, de dienaar, de man van God. Den plaatsbekleeder van den nieuwen Adam werd door dezen de volle mannelijkheid in de volle mate van kracht en wijsheid toebedeeld. Als de nieuwe Adam is hij, krachtens zijn pausschap, de vader van een uitgelezen geslacht, een koninklijk priesterschap; de hoogepriester, die het ongeschapen offer kostbaarder dan geheel de schepping aan den Vader brengt; als de nieuwe Adam is hij de bevrijder van het oude juk, de verbreker van den zwaren boei, is hij de Koning en de Wijze, die de namen spreekt van het wezen der dingen en de geheimen der waarheid openbaart. Maar in en om dat alles is hij de dienaar van God. Zijn heerschappij is gehoorzaamheid, zijn vrijheid onderwerping, zijn kracht nederigheid, zijn grootheid dienst. Van God heeft hij alles: de majesteit, die zijn voorhoofd doet stralen, de onfeilbare wijsheid, die van zijne lippen stroomt; de kracht, die zijn zegen vruchtbaar maakt on zijn vloek doodend; van God heeft hij met den naam der rots de vastheid, de onaantastbaarheid en de onvergankelijkheid, de drie eindige vormen der eindelooze eeuwigheid ontvangen. Met God is geheel zijn leven; al zijn woorden zijn woorden naar Gods wet. De mensch behoudt zijn | |
[pagina 24]
| |
zwakheden, zijn gebreken, zijn zonden; de mensch heeft te strijden en te worstelen; maar de Paus spreekt de wet van God, de wet der eeuwige waarheid. God is zijn bondgenoot, en God alleen; in Hem gelooft hij, op Hem hoopt hij en de Paus heeft geene andere liefde dan de eer en de glorie van God. En, als de kroon zijner dienstbaarheid, tot God voert hij alles terug. Van God heeft hij alles ontvangen, aan God geeft hij alles weer: de vlekkelooze bruid, die de Christus hem toevertrouwde, de breede rij van zonen, die de Vader hem gaf. Ziedaar de Paus. Bij de doodsbaar van Pius den Negende verrijst heerlijk en vlekkeloos dat beeld; machtiger en machtiger is rondom haar de stem, die hem huldigt als den grootsten Paus in de rij der eeuwen. Die stem, ze is niet het laf geteem van vleiers; ze is niet de woeste kreet der gezellen, door den rooverhoofdman met goud beladen; zij, die dus spreken, hebben niets genoten en hopen niets; neen, zij hebben met hem geleden, om hem geleden, door hem geleden, indien gij 't wilt; en toch als het bruisen veler waatren klinkt hun lofspraak nog over 't ontzielde lichaam: de Paus, de Paus! Dat is niet omdat hij groot was en machtig in hun oogen, omdat hij rondging stralende in purper en goud, omdat de faam ter zijner linker schreed en de zegepraal ter rechter, neen! Maar dat is omdat hij waarlijk was de dienaar van God, allen dienende om Gods wil, allen dienende tot Gods eere, allen voerende tot den dienst van God. Niet alleen in zijn ambt maar in geheel zijn persoonlijkheid was hij Gods dienaar; op wonderbare wijze smolten in hem de drager en de waardigheid te zaâm. De hoogste spreker der waarheid was haar eerste en geringste dienaar; de ziel van Gods wet was haar deemoedigste; de ontzaglijke hoogepriester bad met den eenvoud van het kind. Zoo geschiedde het, dat de bovenmenschelijke afmetingen van zijn Pausambt niet te groot bleken voor den man, die in de hoogste mate de beide Petrusgaven had gewonnen: de kracht der gehoorzaamheid en de geestdrift der liefde. In trekken van weêrgalooze stoutheid en koninklijke | |
[pagina 25]
| |
majesteit heeft de profeet Isaias den dienaar des Heeren geteekend. Wat God den ziener van Israël te aanschouwen gaf, was het goddelijk voorbeeld zelf, was de Zoon des Menschen. Maar wij, wij zien ook in den Stedehouder den eindigen weerschijn van dat glorievolle beeld, de lijnen nagebootst van heb godmenschelijk voorbeeld: daar treedt de dienaar des Heeren op. Ecce servus meus. God zelf wijst hem ons aan in de smartvolle liefde, die de baar van Pius den Negende omgeeft: Ecce servus meus. Ziedaar mijn dienaar, dien Ik handhaaf; Mijn verkorene, in wien Mijn geest behagen vindt: hoe is het woord bewaarheid in den man, die voor geen aardsche macht kon bezwijken; om wiens hoofd de glimlach van Gods welbehagen speelde als een gloriekroon. ‘Mijn geest heb ik hem gegeven: recht spreekt hij voor de volkeren’ de woorden die daden zijn, klinken weer door onzen geest. ‘Mijn dienaar’, en God teekent hem verder: ‘niet luide zal hij spreken, bij hem is geen aanneming des persoons’; heeft zijn woord niet alleen gesproken van God; was hij niet de vader van allen, voor allen bereid? ‘Het geknakte riet zal hij niet breken’, was daar ooit een beleedigde, voor wien het medelijden meer behoefte, het vergeven hooger weelde was? ‘in waarheid brengt hij recht; hij zal niet droef zijn noch ontmoedigd, totdat hij het recht heeft gebracht op aarde - op zijn wet wachten de eilanden.’ Ja, wij aanschouwden het. Van alle einden, uit alle oorden klonk het tot hem om zijn woord en zijn wet, zijn wet die de spiegel was der vlekkelooze waarheid, uit God geboren, door God geopenbaard; zijn wet, die aan de wanorde orde, aan den strijd vrede zal geven; zijn wet, die het hoogste recht verkondigt, het recht van God. Daarvoor heeft hij gearbeid en gestreden met altijd blijden moed, het lijden verbergend onder den glimlach, die met zoo hemelsche tooverkracht den moed deed stralen in onze ziel. Ego Dominus vocavi te in justitia - hoe heerlijk is het woord aan Paus Pius den Negende vervuld: ‘Ik de Heer heb u geroepen in de gerechtigheid, Ik heb uw hand genomen en u behoed. En ik heb u gesteld tot een band | |
[pagina 26]
| |
voor het volk, tot een licht voor de volkeren, opdat gij zoudt openen de oogen der blinden, opdat gij den gebondene zoudt bevrijden uit de boeien, uit het huis der slavernij hem, die zit in de duisternis - Ego Dominus, aldus Ik de Heer!’ Maar ook de smaad, ook het lijden heeft dezen dienaar des Heeren niet ontbroken; ook hij is verworpen en gescholden door de koningen en de machtigen; ook hij is vernederd en vertreden; ook hij is geworden de minste der menschen, een waanzinnige voor de wijzen, een spot voor den machtige. Ook hij is geboeid en geslagen met lijden en smart; ook over zijne lippen is de klacht gekomen: in vacuum laboravi - ik heb gearbeid voor niets, in ijdelheid mijn sterkte verteerd. Toch is de moed gebleven en het geweten, het altijd getrouwe heeft gesproken: ‘mijn geding is met den Heere en mijn werk is bij God!’ Zoo heeft de dood hem gevonden en deze, die alle zegelen breekt en alle sluiers opheft, heeft ons het geheim van den dienaar Gods doen aanschouwen: Glorificatus sum in oculis Domini, ‘ik ben verheerlijkt in de oogen des Heeren en mijn God is geworden mijne kracht!’
Memores eslote Moysi servi Domini! Als in de dagen toen Israel door de macht dor Assyriërs, door Nabuchodonosor en Holofernes werd bedreigd, zoo klinkt ook thans dat woord: Memores estote! Zijt gedachtig den dienaar des Heeren! Zijt zijner gedachtig, niet alleen in de gedachtenis der liefde, die hem nu het gebed wil leenen, dat spoedig honderdvoudige vrucht zal afwerpen, als hij voor ons zal bidden bij den troon van God. Zijt gedachtig den dienaar des Heeren en dient den Heer als hij! De vijanden rukken aan, de drommen naderen, de zwarte dagen dalen: Memores estote, zijt gedachtig aan des Heeren dienaar, aan zijn moed, aan zijn trouw, aan zijn volharding vooral. Volharding! Dat, o Christenen is het woord van het oogenblik. Volharding in het geloof aan de rots, die geen | |
[pagina 27]
| |
hel overmag; volharding in de hoop, die den altijd blijvenden Christus aanschouwt; volharding in de liefde, die nooit vraagt, altijd bemint. Volharding, dat is het woord van den Paus; want de Paus is de levende volharding, dat is het woord van Paus Pius den IXe, het woord van zijn lijden en strijden, van zijn leven en zijn dood. Volharding! Dat zij het erfdeel van dezen Vader aan deze zijne kinderen! Volharding: O God der eeuwigheden, die de wereld hebt bevestigd om haar as, die de vastheid hebt geheven aan de vlottende tijden; o God, die de rots van Uw Petrus hebt gesteld als een beeld der eeuwigheid in den stroom der eeuwen; o God en Vader, die Uw dienaar Pius in dezen drang en nood hebt doen vaststaan tot onzen troost, tot Uwe glorie, geef ons Uwe kinderen vast te staan en te volharden in het geloof aan Petrus, die ons Christus verkondigt: Christus vineit: de Christus triomfeer!. Amen. |
|