Menschen en boeken. Verspreide opstellen. Deel 4
(1900)–H.J.A.M. Schaepman– Auteursrecht onbekend
[pagina 159]
| |
Het Romeinsche vraagstuk.Tot veler verbazing staat het Romeinsche vraagstuk weer op de orde van de dag. Men meende, met meer of minder goede trouw, dat men daarmede had afgerekend. Afgerekend in dien zin, dat het niet weder in de eerste rij der Europeesche aangelegenheden zou treden. Voor de katholieken kon het natuurlijk een onderwerp blijven voor bespiegeling en weegeklaag, voor ijdele hoop en dwaze verwachtingen. Tot de Staatkunde van den dag, tot de Staatkunde der toekomst behoorde het niet meer. Het antwoord was gegeven en gegeven, naar men meende, op de eenvoudigste en tevens onaantastbaarste wijze. Rome als de hoofdstad van Italië was een oplossing zoo natuurlijk mogelijk en tevens zoo geniaal, als men alleen van de natuur der dingen zelve, van de wet der historie kon verkrijgen. Het is gebleken dat geen berekening lichtzinniger, geen verwachting ijdeler kon zijn. In stede van rust en bestendigheid te brengen, heeft Rome gemaakt tot de hoofdstad van Italië, niets dan verwarring veroorzaakt en het vraagstuk steeds dreigender, de oplossing steeds noodzakelijker gemaakt. Willens of onwillens is Europa verplicht zich bezig te houden met deze, naar men hoopte, zuiver Italiaansche aangelegenheid. Hier baten geen onwil, geen drogredenen. Men zal nu weêr herhalen, dat al dit rumoer over Rome en den Paus niets anders is dan een kunstmatig opgewekte beweging, het gebarenspel van een gegalvaniseerd lijk, - de | |
[pagina 160]
| |
telkens herhaalde bewering zal telkens met meer kracht door luider en welsprekender feiten worden weêrlegd. Het heeft dan ook op dit oogenblik zijn nut dit vraagstuk voor de zooveelste maal onder de oogen te zien. De omstandigheden drijven en dwingen tot een oplossing: welke is noodzakelijk? - welke is onmogelijk? Het antwoord op deze vragen behoort door eeniga beachouwingen te worden voorbereid. | |
I.Deze beschouwingen lossen zich weder in vragen op. Welke is de beteekenis der wereldlijke souvereiniteit van den Paus? Het antwoord op deze vraag hangt af van het antwoord op eene andere: Wat is de Paus? De Paus is de opvolger van Petrus, de Stedehouder van Christus op aarde, de herder der volkeren, de leeraar, die met Bouvereine macht de hoogste beginselen van geloof en zeden uitspreekt en verkondigt. Door dit souvereine leeraarsambt staat deze leeraar noodzakelijk in betrekking tot iederen mensen en tot de geheele maatschappij. Wat hij verkondigt is niet alleen regel van geloof en leven voor het eenvoudigste klopjen of den armsten daglooner, maar ook regel voor de gezaghebbers ten overstaan der onderhoorigen, ook regel voor de volkeren naast en tegenover elkander. De beginselen, die het geheele groote menschelijke leven beheerschen, bewaart en verklaart hij en, zonder de vrijheid der eigenaardige en zelfstandige levensorden te schenden, is hij in de hoogste levensorde de hoogste Leeraar en Wetgever in den naam van God. Dit hoogste leeraarsambt is onbestaanbaar tenzij het aan twee onmisbare voorwaarden voldoet. Het behoort onfeilbaar te zijn; de onfeilbaarheid is een eigenschap met welke dit | |
[pagina 161]
| |
ambt staat of valt. Zij behoort tot het innerlijke wezen der instelling en is met de instelling zelve gegeven. Maar een tweede vereischte is de vrijheid. Niet de zedelijke of geestelijke vrijheid, die met de onfeilbaarheid zelve te zamen hangt. Maar de uiterlijke, de zichtbare, de tastbare vrijheid. Een vrijheid, die voor ons, wezens van den tijd, schepselen van den dag, in den tijd en op den dag zichtbaar is. Een vrijheid, die voor ons bestaat, die wij niet op geloof beproeven aan te nemen, maar die het geloof in het bovennatuurlijke mogelijk maakt. Nu behoort de vrijheid, die een voorwaarde is voor de eene of andere bediening, aan dat ambt evenredig te zijn. Het hoogste leeraarsambt vordert de hoogste vrijheid. De hoogste vrijheid echter is de vrijheid der souvereiniteit. Van den Paus kan en moet men zeggen: Sit ut est, aut non sit! Zonder eigen souvereiniteit, zonder Kerkelijken Staat is in de gewone orde der dingen de Paus onmogelijk. De vrijheid en de bloei der Kerk zijn zonder deze voorwaarde onbestaanbaar. Hierover bestaat tusschen katholieken geen strijd. Zal het hoogste geestelijk gezag inderdaad gezag zijn, zal het inderdaad het geweten van vorsten en volken leiden en bestieren, dan behoort het ook alle bewijzen van het gezag te kunnen toonen. Het mag geen onderwerping kennen aan een ander gezag, dat altijd tot een lagere orde behoort. | |
II.Op hare wijze betoogt de geschiedenis deze eenige en waarachtige beteekenis der wereldlijke Souvereiniteit. Niet alleen omdat zij deze altijd onder den een of anderen vorm te aanschouwen geeft. Niet omdat zij op meer dan eene bladzijde toont, hoe de Kerkelijke Staat steeds weder herrijst. Neen, in een paar geheel eigenaardige feiten, staaft zij ons, | |
[pagina 162]
| |
dat de vrijheid van den Paus met zijn Sonvereiniteit onverbreekbaar samenhangt. Men kan de geschiedenis alles laten zeggen wat men wil, voert men ons te gemoet. Onze tegenstanders geven zich moeite genoeg om die uitspraak waar te maken. Maar met alle kunstvaardigheid gelukt het hun niet. Hier is het streven niet schoon en het slagen onmogelijk. Hoe dit zij, er blijven altijd eenige gebeurtenissen, die zich niet op verschillende wijzen laten verklaren. Tot deze behooren in het geding dat ons bezig houdt: de stichting van Constantinopel; Indien deze feiten iets zeggen, dan spreken zij het uit, dat juist in de omstandigheden, die de vrijheid van den Paus in het hart bedreigen, de Souvereiniteit van denzelfden Paus wordt voorbereid, wordt versterkt, wordt bevestigd. Zonder de stichting van Konstantinopel wordt de Paus wat later de patriarch van Byzantium werd: een hofprelaat; wordt de kerk een Staatsinstelling van zedelijken aard en gaat de blijde toekomst van het Westen in het geblankette verval van het Oosten te loor. Mathilda van Canossa spreekt in hara schenking het eeuwig protest uit van het menschelijk geweten tegen brutalen dwang en redt de zedelijke vrijheid van het geweld der dwingelandij. Neem Julius den IIde weg en vraag wat de Paus wordt onder de Reformatie? Zijn vrij gebied is verloren gegaan aan vreemden en nepoten; in den orkaan der hervorming zijn de laatste herinneringen van het oud-christelijk recht verdwenen en de Paus kan kiezen tusschen de liverei van Habsburg of van Bourbon. Scherper uitspraak is niet wel mogelijk en ondubbelzinniger evenmin. | |
[pagina 163]
| |
Men pleegt echter ook tegen de Souvereiniteit der Pausen een wapen aan de geschiedenis te ontleenen; de vrijheid van den Paus blonk nooit schitterender uit, dan wanneer hij van alles was beroofd. Niemand ontkent het. Wat meer is, de Paus zou de Paus niet zijn indien het anders ware. Eene zaak echter behoort men niet te vergeten: de beroofde Paus is tegelijkertijd de vervolgde Paus. Wil men dan het beginsel huldigen dat vervolging van den Paus de staande plicht is van den Staat? Dan kan de Paus rekenen op den God, die wonderen wrocht. Maar tot heden heette het, dat men streefde naar een eerlijken vrede tusschen den Paus en den Staat. Even onontbeerlijk als die vrede mag heeten, even onmogelijk is hij zonder de wereldlijke souvereiniteit van den H. Stoel. | |
III.Over het historisch recht der Pausen bestaat eigenlijk geen verschil van meening meer. In ernst heeft men daarover ook nooit getwist. Tegenover het feit en het recht van den H. Stoel heeft men een ander, een ideaal recht gesteld, het recht van Italië, het recht der nationaliteit. Met een soort van instinctieve juistheid noemt men het niet een recht, maar een beginsel. Inderdaad heeft men hier dan ook niet met een rechtsbegrip te doen, en zoo Staatsrecht als Volkenrecht zijn vreemd aan het ding. Het geheele nationaliteitsbeginsel is in den grond der zaak niets anders dan een speelkind door den veroveringslust bij de geschiedbeschouwing gewonnen. Het is niet ondoenlijk om in den loop der gebeurtenissen een soort van nationaliteitsbeginsel te ontdekken. De door verschillende omstandigheden, onder verschillende invloeden verdeelde en verbrokkelde nationaliteit streeft weêr naar de eenheid. Wat gescheiden was voegt zich weêr bijeen. De familietrek drijft niet alleen tot hereeniging, maar zoekt ook | |
[pagina 164]
| |
voor die hereeniging een stelligen vorm. Niet alleen verbonden worden gesloten, maar men tracht van het verbond voort te schrijden tot het bondsrijk en van het bondsrijk tot de staatkundige éenheid. Met een weinigjen goeden wil diept men een dergelijk beginsel op. Maar, het moet worden erkend dat het als werkzame kracht tamelijk verborgen blijft. Het arbeidt niet anders dan op zeer onbewuste wijze. Zonder overdrijving kan men zeggen, dat het in den gewonen loop der historie zich nooit anders dan op gewelddadige wijze in de hand van geweldenaars openbaart. Zou het ook anders mogelijk zijn? Zoo de vraag het strenge, het volstrekte nationaliteitsbeginsel geldt, kan de onpartijdige geschiedbeschonwer niet anders dan ontkennend antwoorden. Van alle werkelijke dingen heeft geen enkel zoo weinig werkelijkheid als de nationaliteit. Men spreekt van ééne taal, maar in het leven heeft men een zwerm van dialecten. Men roemt op één land, maar de grens van dit ééne land wordt gevormd door de grenzen van meerdere rijken. Men verheft den éénen stam en men ontmoet niet anders dan verschillende volken. Van een werkelijke éénheid is geen spraak. Van recht allerminst. De rijken, waaruit de natie bestaat, hebben hun op min of meer eerlijke wijze verworven, door lang en ongestoord bezit bevestigde rechten. Alleen in den Statenbond kan het nationaliteitsbeginsel zonder revolutie, zonder geweld en roof tot zijn recht komen. Wil men de geheele nationaliteit in één Staat te zamen brengen, dan is geen andere weg mogelijk dan een strijd om 't bestaan tusschen de verschillende rijken en de eindelijke zegepraal van den sterkste in list of in kracht. De uitslag kroont dan nog niet altijd het werk. De éénheid wordt dan wel uitgeroepen, maar zij bestaat nog niet. Het blijft altijd waar, dat de geschiedenis zich nooit zonder wederwraak laat dwingen. Wat men te zamen heeft gedreven is niet te, zamen gegroeid en de groeikracht ontbreekt. De geschiedenis der Italiaansche éénheid is van dit alles het staande bewijs. L'Italia una is niet de som van orga- | |
[pagina 165]
| |
nische, ordelijk werkende krachten, Het is ontstaan door een naijver die straks tot burgertwist zal opvlammen. | |
IV.Feitelijk is de Italiaansche éénheid een caricatuur der éénlieid en een even overdreven als misdadige toepassing van het nationaliteitsbeginsel. Toch heeft men in naam van dat beginsel den Kerkelijken Staat vervallen verklaard en den Paus beroofd. De rechtsschennis, die in dat alles de meest sprekende trek is, behoeft niet te worden aangetoond. Het nationaliteitsbeginsel kan nooit of nimmer een rechtstitel zijn, die uit rechtmatig verworven bezit ontzet. Het kan zelfs geen onteigening ten algemeenen nutte vorderen, allerminst wanneer die onteigening vergoeding medebrengt. Hier doet een andere vraag zich op, een vraag, die men misschien te weinig beeft overwogen en die toch in dit pleit van groote beteekenis is. Is de Kerkelijke Staat, is de wereldlijke souvereiniteit van den Paus onbestaanbaar met het nationaliteitsbeginsel, onbestaanbaar met de éénheid van Italië? Het antwoord ligt voor de hand. Indien liet nationaliteitsbeginsel buiten den éénheidsstaat niet tot volle gelding kan komen, indien het gebiedend de volstrekte politieke éénheid vordert, dan is in het ééne Italië de Kerkelijke Staat onmogelijk. Deze onmogelijkheid verdwijnt, wanneer men aanneemt dat het nationaliteitsbeginsel in stede van den éénheidsstaat te eischen, in den Statenbond op veel ordelijker en veel natuurlijker wijze tot bestaan en ontwikkeling komt. Kan men nn op ernstigen toon en met ernstige redenen deze laatste meening bestrijden? Durft men beweren, dat zoowel het Staatsrecht als het Volkenrecht, het gemeene recht en de gemeene billijkheid beter en meerder voldoening | |
[pagina 166]
| |
vinden hij een met geweld en list te zamen gebonden en geboeide éénheid, dan bij een vrijwillig en organisch te zaâm geschakelden bond? Vordert het nationaliteitsbeginsel het vertreden van alle recht, het verscheuren van alle verdragen, het verjagen van alle vorsten, de openbaring der volkssouvereiniteit in ongebonden willekeur? Niemand zal aan de verdediging dezer dwaasheid zijn naam verbinden of hij moest naijverig zijn op de faam van Erostratus. Met het nationaliteitsbeginsel als grondslag van een Statenbond is echter de Kerkelijke Staat, de pauselijke souvereiniteit is geenen deele onbestaanbaar. Verre van daar zelfs. De grootste strijders voor deze ware en waardige éénheid van Italië zijn juist de Pausen. Hun geheele Staatkunde heeft de gedachte aan de éénheid van Italië tot uitgangspunt, de verwerkelijking dier gedachte tot doel. Twee der grootste Pausen hebben in die idee de groote kracht gevonden voor hun strijd en die idee heeft aan hun streven een onsterfelijke beteekenis - verleend. Op vier eeuwen afstand ontmoeten Alexander de IIIe en Sixtus de Ve elkander. In 1167 en 1585 zetelt dezelfde staatkunde op den stoel van Petrus. De bond der Italiaansche steden en gemeenten heeft den Paus tot hoofd en beiden te zamen redden elkander van de Duitsche overheersching en houden de opstanding van het Cesarisme tegen. In een Italiaanschen Statenbond ziet Sixtus de Ve den waarborg voor den Europeeschen vrede, den waarborg van het Europeesche evenwicht. Deze staatkunde was geen dichterlijke droomerij, maar berustte op de eischen van het gezond verstand en werd gevorderd door de wederzijdsche, maar niet strijdige belangen. Zoo Alexander de IIIe als Sixtus de Ve wisten zeer goed, dat een Italiaansche Statenbond een ringmuur zou vormen rondom den Kerkelijken Staat. Maar zij wisten ook dat alleen een Statenbond de onafhaukelijkheid van iederen Italiaanschen Staat waarborgt, den invloed van Italië in Europa mogelijk maakt en versterkt, en door dien invloed den vrede in Europa bestendigt. Als de zwakste en ook de verhevenste van allen was de | |
[pagina 167]
| |
Paus van zulk een Statenhond, zooal niet het staatkundig dan toch zeker het zedelijk Hoofd. Nog in 1873 schreef Heffter: ‘La plus belle et la plus digne mission temporelle pour le chef commun de l'église catholique était au moyenage, l'exercice d'un pouvoir conciliateur entre les puissances, dont, dans l'iliterêt d'une paix générale, il pourrait être investi encore aujourdhui, dès que des parties en litige viendraient invoquer son arbritage.’ Voor de inwendige orde van Italië zou de sonvereiniteit van den Paus inderdaad geen beletsel zijn. | |
V.De werkelijke toestand van den Paus is in geenen deele in overeenstemming met hetgeen zijn moest of hetgeen zijn kon. De overweldiging van Rome in September 1870 was de laatste eener geheele reeks van misdaden, die in naam der Italiaansche éénheid het hoofd der Katholieke kerk van zijn even wettige als gewettigde soevereiniteit beroofden. Door die daad bleef den Paus geen enkele vrije verblijfplaats meer over. Aan dit eerste gevolg paarde zich een tweede: naast den Paus in het Vatikaan zetelde de Koning van Italië op het Quirinaal. Men trachtte deze en meerdere ongelegenheden uit den weg te ruimen door eene wet, die, op den 17den Mei 1871 uitgevaardigd, de waarborgen-wet wordt genoemd. Het Italiaansche volk waarborgt namelijk door deze wet aan den Paus de persoonlijke onschendbaarheid, de vrije uitoefening van zijn ambt, het openbaar vertoon der souvereiniteit en de jaarlijksche bijdragen uit de schatkist. Het is overbodig te betoogen, dat door deze wet noch voor den Paus, noch voor de Katholieke wereld iets gewaar- | |
[pagina 168]
| |
borgd wordt. Alles hangt af van het bon plaisir der Italiaansche regeering. Het geheele bestaan van den Paus is af hankelijk van een toevallige parlementaire meerderheid. Niet bij den Paus, maar bij de Italiaansche Regeering ligt het te bepalen, wat voor de vrije uitoefening van het pauselijk ambt noodig is. Wie is ten overstaan van den Paus, ten overstaan der Katholieke wereld de borg van Italië? Zoo ooit, dan was hier toch een borgtocht noodig. Bij een daad van koop of verkoop, waar geen schijn of schaduw de blanke goede trouw van een der partijen benevelt, vordert men borgen. Maar hier is geen koop of verkoop. Hier is eenerzijds een door geweld ontzet zijn uit het rechtmatig bezit, anderzijds een geweldadige inbezitname van vreemden eigendom. De overweldiger waarborgt den overweldigde de vrijheid en het leven; kan zulk een voorslag ergens anders gedaan worden dan in een krankzinnigengesticht? De protesten van den Paus, de protesten der Katholieke wereld hebben, de waarborgenwet gevonnisd en veroordeeld. De vervloekingen rondom de lijkbaar van Pius den IXde uitgebraakt, de steenen op de doodkist geworpen, hebben het vonnis bevestigd, en de radikale meetings hebben het oordeel herhaald. | |
VI.Het onberekenbaar karakter der waarborgenwet treedt nog meer in het licht, wanneer men haar beschouwt niet alleen in betrekking tot den Paus en de Katholieke wereld, maar in betrekking tot de regeeringen. Hier staat op den voorgrond, dat naar den eisch der Italiaansche Staatsmannen het geheele romeinsche vraagstuk en dus ook de waarborgenwet als een zaak van binnenlandsche staatkunde moet worden beschouwd. | |
[pagina 169]
| |
Wanneer nu de Paus in de waarborgenwet berust, met de Italiaansche regeering in vriendelijke betrekking treedt, wat dan? Het is bekend, dat de verschillende regeeringen, alle min of meer met Cesaropapisme besmet, tot handhaving van haar zedelijk karakter en tevens van haar sonvereiniteit geen beter middel hebben gekend dan de kleiugeestigste waakzaamheid tegenover den H. Stoel. Zij zagen steeds haar onafhankelijkheid bedreigd door het geestelijk gezag, dat zich nooit scheen te openbaren in ordelijk gebruik, maar altijd in misbruiken. Vandaar placita regia, de exequaturs, de suspensiones en al het overige wapentuig, waarmede de Apostolische Keizers en de Koningen, zij mochten dan aller-roomscht, allerkatholiekst, allerchristelijkst of allergeloovigst heeten, zich als om strijd hadden omgeven. Het gevolg van al deze voorzorgen was een voortdurende spanning tusschen Kerk en Staat, die meer dan eenige andere oorzaak, de Revolutie heeft voorbereid. Al deze voorzorgen waren ijdel en werken der ijdelheid. Zoolang de Paus geen vasal wordt van een andere Regeering, heeft geen Regeering ter wereld in goeden ernst iets te vreezen. Maar de zaak wordt anders, wanneer het hoofd der Katholieke Kerk de geboren vriend is van Italië, de vriend in onderdanigheid. Gaat dan niet het Katholiek karakter, dat zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid waarborgt, ten onder in het Italiaansche burgerschap? Dan zullen de Eegeeringen weder de oude wapenen scherpen en opnemen. Ja, maar dan zal ook weder de oude strijd ontwaken, feller en verbitterder dan ooit zal er worden gestreden. De waarborgenwet, die den vrede moest geven, zal de oorzaak van vele oorlogen zijn. | |
[pagina 170]
| |
VII.Dit alles is bespiegeling der toekomst. Een toekomst, die nooit zal komen, omdat de wensch onzer tegenstanders nooit zal worden vervuld, omdat de Paus nooit de waarborgenwet zal aannemen. De Paus tegen, of de Paus onder de waarborgenwet, - hoe men 't wende, of keere, bezwaren blijven altijd. Maar niet alleen voor zoover 't betreft de betrekkingen tusschen Kerk en Staat biedt het Romeinsche vraagstuk moeielijkheden en zwarigheden aan. Indien men de zaak uit het standpunt der algemeene Europeesche Staatkunde beschouwt, dan ontdekt men al ras, dat het wegvallen der wereldlijke souvereiniteit het evenwicht van Europa, en daarmede het bestaan van den Europeeschen vrede onmogelijk maakt. Bij deze beschouwing staan twee onloochenbare feiten op den voorgrond. Vooreerst wordt Europa nog steeds door een geweldige Revolutie bedreigd. De omwenteling van 1789 is nog niet geeindigd, alleen het ongezonde, het wanordelijke, het misdadige, het satanische in haar is tot werking gekomen en in het leven getreden. De geheele richting der Revolutie is éénzijdig geweest. Maar die éénzijdigheid kan en zal niet worden opgelost dan óf door een geweldige uitbarsting óf door het krachtig optreden der gezonde beginselen. Het gezonde, ook in de Fransche Revolutie, is het beginsel, dat de Staatkundige toestanden, de machtsverhoudingen in den Staat rekenschap moeten houden met hetgeen in het maatschappelijk leven, in de groote wereldhuishouding geschiedt. Niemand zal ontkennen dat de Monarchiën der 18de eeuw aan alles dachten behalve aan dit. Zij meenden dat de historie aan den eens bestaanden en door haar goed bevonden vorm genoeg zou hebben. Zij waanden dat haar rococo in zijn schelpen en zijn slingers alle woelingen en strevingen van het groote volksleven kon bevatten. Met haar souverein gezag, met haar standen, met haar hierarchie | |
[pagina 171]
| |
was het laatste woord der menschelijke ontwikkeling gesproken. In haar dommeligheid vergaten zij de geheele historie, vergaten dat zonder revolutie en zonder geweldige schokken - al was het hier of ginds niet zonder strijd geschied - de leenheeren koningen waren geworden, de lijfeigenen burgers, de gemeenten zelfstandige regeeringsvormen hadden aangenomen en allerlei vereenigingen en stichtingen, op maatschappelijk gebied geboren, ook in den Staat, niet alleen rechten, maar tevens macht verkregen. De groote vraag van het oogenblik is deze of het gezonde historische beginsel, dat, niettegenstaande de overheersching der valsche wijsgeerige gedachten en het verbreken van alle historische orde, toch ook in de Fransche revolutie leeft, maar niet tot gelding kwam, nu over de eigenlijk revolutionaire beginselen zal kunnen zegepralen. Daar ligt de geheele vraag van den nieuweren tijd. Zal men er in slagen de ontwikkeling der Europeesche toestanden in de ordelijke richting te brengen, ja dan neen? Voor het oogenblik - en dit is het eerste en voornaamste feit - schijnt eer een nieuwe revolutie - omvattender en geweldiger dan ooit eene - ons te dreigen. Het feit is van zoo algemeene bekendheid, dat het tot onze dagelijksche bewustzijn behoort. Het andere feit is het wezenlijk revolutionair karakter van het ééne Italië. Hoe is dit ééne Italië ontstaan? Daar is een Koningshuis gevonden, dat eerzuchtig en vermetel, zich van de laagste volkshartstochten ter bereiking zijner doeleinden heeft bediend, maar dat in werkelijkheid de dienaar van het lage gepeupel is geworden. De geheele strijd over éenheid van Italië is gevoerd in naam van een valsch, een misdadig democratisch beginsel. In naam van het volk zijn de Bourbons en de Estes verjaagd en is de Paus in het Vatikaan opgesloten. Tot loon voor de hand- en spandiensten bij dat bedrijf bewezen, draagt het huis van Savoije de kroon van Italië, in naam van het volk. In het licht dezer twee feiten beschouwe men nu de kaart van Europa. | |
[pagina 172]
| |
Turkije in verrotting; Rusland in een toestand van beklemde revolutie; Oostenrijk contra-revolutionair, maar door revolutionaire trillingen beroerd; Duitschland met geweld en door een ijzeren hand tot contra-revolutie gedwongen, toch koortsig bewogen onder den dwang; Frankrij'k van de eene revolutie in de andere geslingerd als met de regelmatigheid van een golfslag; het Iberisch schiereiland als steeds onberekenbaar; Italië een vulkaan. Het Noorden tegen het Zuiden, - oordeelt men maar te ras. Tegenover den drang der revolutie staan dan alleen Duitschland en Oostenrijk. Indien Italië slechts bondgenoot kon zijn, dan viel de strijd te wagen. Maar Italië is niet alleen onbetrouwbaar, het is nog minder. Zoo spoedig de Koning van Italie partij kiest tegen de Revolutie, wordt hij de gelijke van zijn neef van Napels. Hij is te Rome door de genade der socialistische democratie en, zoolang hij te Rome blijft, kan hij geen bondgenoot zijn in den strijd tegen haar. Daar is meer. Zoo te Berlijn als te Weenen is men tot de ontdekking gekomen dot men niet te gelijk den strijd tegen de Kerk en tegen de Revolutie kan voeren. Wat daar binnen geldt, geldt echter ook daar buiten. In den strijd tegen de Europeesche Revolutie behoeven de beide Germaansche Keizerrijken een bondgenoot in het Zuiden. De man in het Noorden toch is machteloos. Maar die bondgenoot in het Zuiden kan niet in vijandschap leven met de Kerk. Alleen op haar toch kan hij steunen in den binnenlandschen strijd tegen het oproer en de omwenteling. Zoolang echter Frankrijk de speelplaats blijft der Revolutie, is Italië de eenige aangewezen bondgenoot. Bij deze beschouwing uit de vogelvlucht worden verschillende dingen openbaar. De Italiaansche Koningstroon wankelt, Koning Humbert heeft te Weenen een steun gezocht. Men heeft hem geantwoord, dat te Rome geen Koningstroon kan staan naast den Pnuselijken Stoel. Te Berlijn zon hij dezelfde les hebben gehoord. Maar | |
[pagina 173]
| |
prins Bismarck vond het beter die in 't openbaar te geven. Daar is niets raadselachtigs in het gedrag van den Rijkskanselier. Hij behoeft in bat Zuiden een bondgenoot tegen Frankrijk. Het Italiaansche Koningschap is geen bondgenoot. Het is een hulpbehoevende. In stede van steun te geven tegen de Revolutie, zou het zelve steun behoeven. Voor het Italiannsche Koningshuis is het verlaten van Rome een vraag van leven of dood. De monarchie is alleen mogelijk buiten Rome. Dan kan zij steunen op al de gezonde elementen in het koninkrijk. Voor Italië zelve is de hoofdstad Rome vol gevaars. Steeds dreigt daar de socialistische-democratische omwenteling. Barst die los, dan zullen Oostenrijk en Duitschland in het gemeen belang de hand aan Italië moeten slaan. In deze vlugge schets is geen overdrijving. Wie bevestigd wil zien in den breede wat hier over den toestand van Italië word gezegd, behoeft slechts de ‘Lettres sur l'Italië’ van Emile de Laveleye op te slaan. Geen onwraakbaarder getuige dan deze man, die waar het feiten betreft niets hoogers kent dan de uiterlijke waarheid en waar het beginselen raakt onder den hartstocht der dwaling bezwijkt. | |
VIII.Een oplossing van het Romeinsche vraagstuk is alzoo noodzakelijk. Zij wordt onverbiddelijk gevorderd door het bestaan der Katholieke Kerk, onverbiddelijk gevorderd door den altijd dreigenden strijd over de verhouding van Kerk en Staat, onverbiddelijk gevorderd ook door den olgemeenen toestand van Europa. In voller licht en scherper lijnen dan ooit treedt het Romeinsche vraagstuk voor de vierschaar der Europeesche | |
[pagina 174]
| |
machten en eischt een beslissing. Het eischt die met een ‘Tua res agitur’. Al de handen, die zich met dezen gortdiaaschen knoop hebben bezig gehouden zijn vermoeid, de vingeren ontvleescht. Daar is nog slechts een middel over gebleven: het zwaard, het zwaard der gerechtigheid. | |
IX.Welke oplossing is mogelijk? - Bij de beantwoording dezer vraag staan drie overwegingen op den voorgrond. Vooreerst behoort men het oog gevestigd te bonden op het wezen der zaak en het toevallige in de verschijning. Het wezen der zaak is hier, dat het Hoofd der Katholieke Kerk door het sonverein bezit van een eigen Staat naar den eisch zijner waardigheid en zijner bediening gevrijwaard zij tegen iederen alledaagschen en gewonen aanval op zijne zelfstandigheid, gewaarborgd zij in het gewoon bezit zijner vrijheid. Het toevallige in de verschijning is de vorm, de omvang der sonvereiniteit, de afmeting van het bezit. Voor ieder, die geen vreemdeling is in de geschiedeuis der Kerk is het een onwraakbaar feit, dat de wereldlijke souvereiniteit van de eerste eeuwen af bestaan heeft, dat echter de Kerkelijke Staat in vorm en omvang vaak genoeg werd gewijzigd. Ten anderen staat het vast dat de beslissing over wat noodig en nuttig is tot handhaving van 's Pausen souvereiniteit alleen bij den Paus behoort. Aan hem staat het te beslissen in welken vorm de wezenlijke gedachte uitdrukking kan vinden en zooveel noodig verwerkelijkt wordt. Hem komt het toe met het oog op de tijdsomstandigheden, op hetgeen mogelijk en bereikbaar is, te berusten in minder of meer te eischen. Ook in dit opzicht is zijne rechtsmacht | |
[pagina 175]
| |
onbeperkt. Zelfs de bulle door Paus Pius den Vde op 29 Maart 1567 uitgevaardigd is hier zonder beteekenis. Het geweten des Pausen heeft het laatste woord en aan zijn wijsheid blijft het oordeel. Een derde en laatste bemerking is van eenigszins anderen aard. Men heeft in den laatsten tijd dikwijls en soms op zeer betreurenswaardige wijze, de zaak der Katholieke beginselen aan de zaak der legitimiteit of liever aan de zaak der van de heerschappij ontzette vorsten gebonden. Hoe eerbiedwaardig nu de zaak ook zij, hoe edel ook de gevoelens, die zij inboezemt, deze verbinding is niet alleen onwaar, maar ook roekeloos en gevaarlijk. Het is daarom niet onnoodig te verklaren dat de herstelling der pauselijke souvereiniteit in geenen deele aan de herstelling van Modena, Parma, Toskane, Napels en wat dies meer zij gebouden is. Evenmin als de herstelling der wereldlijke heerschappij de rechtsvraag over deze Staten in den een of anderen zin beslist, evenmin is de herstelling der Staten een voorwaarde zonder welke de Paus van het Koninkrijk Italië zelfs geen voorstellen zou kunnen aannemen, die tot de vrijwording van Rome, het herstel der onafhankelijkheid van den H. Stoel konden leiden. In de gegeven omstandigheden dan is de herstelling der pauselijke souvereiniteit en daarmede de oplossing van het Romeinsche vraagstuk op twee wijzen mogelijk. Het behoeft toch niet te worden herhaald dat de laatste zonder de eerste onmogelijk is. Twee wijzen dan. Indien Italië inderdaad het Romeinsche vraagstuk als een binnenlandsche aangelegenheid wil behandelen en besluiten, dan behoort de Italiaansche regeering Rome te verlaten, Rome allereerst aan den Paus terug te geven en over al het overige, zoo wat de regeling van het grondgebied als wat de regeling der onderlinge verhoudingen betreft, met den Paus te onderhandelen. Wat het den H. Stoel behagen zou hetzij bij Concordaat, hetzij op andere wijze vast te stellen, dit kan men overlaten aan de hooge wijsheid en de verheven voorzichtigheid van den door God | |
[pagina 176]
| |
gewijden Staatsman, die als Paus Leo de XIIIe den Stoel van Petrus bekleedt. Voor Italië, voor de Italiaansche regeering en het Italiaansche Koningshuis zou deze wijze ds eervolste en de zegenrijkste zijn. ‘E' Italia farà da se’ zou dan niet meer een spotwoord wezen. De regeering zon ontheven zijn van den vloek, die haar doemt om altijd de vijandin der Katholieke Kerk te blijven. Zij zou den sterksten band, die haar aan de Revolutie hecht, hebben verbroken en het uur zon hebben geslagen waarop de waarheid in de idee ‘Italia una’ in het leven trad. Wanneer Italië, verblind en vermetel, blijft vasthouden aan zijn geboortezonden, dan wordt een andere wijze van herstel waarschijnlijk. Dan kan het geschieden dat de meerderheid der groote machten in Europa de ijdelheid der Itatiaansche protesten over ‘Rome een binnenlandsche zaak’ wereldkundig maakt. Dan is de dag misschien niet zoo ver meer verwijderd, waarop het bevel om Rome te verlaten aan de Italiaansche Revolutie wordt beteekend. De Regeeringen zullen dan met den Paus, de wereldlijke souvereiniteit een vorm kunnen geven, die aan de eischen van het Pausschap voldoet. Een Kerkelijke Staat, wiens neutraliteit door de groote machten wordt gewaarborgd, wiens onafhankelijkheid onder de schuts staat van Europa, zou dan de mogelijkheid bieden tot oplossing van een vraagstuk dat voor allen een bron van beroeringen is en dat alle Regeeringen betreft, die er prijs op stellen om ook voor haar Katholieke burgers het ‘Recht voor allen’ te doen gelden. Italië zal zich met de wapenen in de haud tegen die oplossing willen verzetten, - het einde zou erger zijn dan een nederlaag. De verslagenen zouden in deze zaak niet eens den troost hebben te zeggen, dat zij door vreemdelingen waren ten onder gebracht. Van een Bourbon, dien Blücher en Wellington den weg naar Parijs banen, kan men zeggen: ‘il est revenu dans les bagages de I'étranger.’ Maar de zaak van den Paus is de zaak der Katholieke wereld en voor geen enkelen zijner verdedigers is Rome een vreemde stad. | |
[pagina 177]
| |
X.Inderdaad, het Romeinsche vraagstuk staat weer op de orde van den dag. Het is niet vermetel te zeggen, dat èn de noodzakelijkheid èn de mogelijkheid eener oplossing meer en meer openbaar worden, dat met name de oplossing door de waarborgenwet gegeven onherroepelijk veroordeeld is. Wat geschieden zal ligt in de hand Gods. In deze korte bladzijden heeft de schrijver getracht binnen de grenzen van het koel verstand het vraagstuk te beschrijven, een antwoord te beproeven. Ten slotte blijft het woord aan het geloof. Aan het vast, onwrichtbaar geloof, niet aan een inbeelding door dichterlijke geestdrift geschapen. Rome behoort aan den Paus. Dit aardsche Rome is de afbeelding van een hooger Rome, deze tijdelijke heerschappij is het schaduwbeeld eener onsterfelijke en Christus' Stedehouder op aarde is de geboren souverein: ‘Di quella, Roma onde Christo è Romano.’Ga naar voetnoot1
|