Menschen en boeken. Verspreide opstellen. Deel 4
(1900)–H.J.A.M. Schaepman– Auteursrecht onbekend
[pagina 178]
| |
Twee oorkonden.I.Ziehier twee oorkonden, gewichtig èn voor de geschiedenis van den dag, èn voor de geschiedenis van alle tijden. De eerste is een redevoering, een feestrede. Zij werd uitgesproken bij de onthulling van een standbeeld. Het standbeeld verheft zich op een voetstuk, hoog en machtig, met vrijstaande groepen en verheven beeldwerk. Op het voetstuk verrijst, te paard, het beeld van den man, die voor een deel, een goed deel, de Italiaansche revolutie verpersoonlijkt: Giuseppe Garibaldi. Het beeld verrijst op een historische plek. De niet breede, van den Tiber opglooiende hoogte is een der zeven heuvelen van Rome, de Janiculus. De Janiculus, waar Petrus, de Apostel, werd gekruisigd, waar in zijn grootsche kleinheid boven de plek der kruisiging de majestueuse kapel van Bramante zich verheft. Op het voorplein der kerk werd onder de regeering van Paus Pius IX de eerste steen gelegd tot de zuil, die als de zuil van het Vaticaansch concilie de éénheid en den vrede der Kerk verkondigen zou. De revolutie is gekomen en heeft op die plek een gedenksteen geplaatst voor hare helden, haar werktuigen, den rumoerigen Ciceruacchio en wie er meer mogen zijn. Op het verder deel der hoogte de porta San Pancrazio. In 1849 werd Garibaldi, die de overrompelde en met geweld in bezit gehouden stad wilde verdedigen, hier verslagen. | |
[pagina 179]
| |
Verslagen, zooals het heet, door de overmacht. Helden van deze soort worden altijd verslagen door de overmacht, als verrassing, samenzwering en verraad hun niet de zegepraal reeds voor den strijd in handen gaven. Als zij eenvoudig strijden worden zij verslagen . . . . door de overmacht. Het is een plek met een wonderbaar vergezicht. Van het voorplein der kerk San Pietro in Montorio waart het oog over geheel Rome en wordt de gezichtseinder, wemelend vol van koepels, torens, paleizen, monumenten, bogen van waterleidingen, besloten door de blauwende bergen. Van hier bevat het vergezicht slechts éen monument: Sint Pieter, den dom der Christenheid, de hoofdkerk van stad en wereld. Op die basiliek van St. Petrus ten Vaticaan houdt de man van het standbeeld den blik gericht. De symboliek liegt niet. De strijd van Garibaldi ging tegen het Rome van Sint Petrus. Het is een plek van een bijna heilige stilte. Alleen de wateren der fontana Paolina ruischen met hun eentonige muziek, zoo oneindig vol van klanken en wijzen, zoo jong, zoo frisch, onsterfelijk. Het is de 20ste September 1895. Helder, heerlijk blauw is de lucht, gouden straalt de zon. De heilige stilte der plek is geweken voor luid, alledaagsch, onzinnig rumoer. Het is een gedenkdag, de gedenkdag der revolutie. De schare heeft het recht alle waardigheid te verzaken. Daar naderen de hof karossen met de roode liverei: dat is de Casa Savoia, het Koningshuis van het één Italië. De koning, de koningin, de kroonprins; van geheel de weidsche schaar van bloeden aanverwanten, van de Aoste's, de Carignans, de Genua's, van Saksen, Beieren, Portugal, van Orleans en Bonaparte geen enkele; deze drie in eenzaamheid en verlaten. De zeilen om het standbeeld vallen; de hymne van Garibaldi weerklinkt; de Garibaldi-bende schreeuwt zich schor; teekenen worden gegeven; een soort van stilte doet aan stilte gelooven; een stem verheft zich: de minister-president van Italië, signor Francesco Crispi, heeft het woord. Hij spreekt aldus: | |
[pagina 180]
| |
De dag van 20 September 1870 kon door ons moeilijk plechtiger herdacht worden dan door de inwijding van het te Rome verrijzend gedenkteeken voor den getrouwen en onwankelbaren vriend van Victor Emmanuel, voor Garibaldi. In deze beiden namen en in dien van Giuseppe Mazzini, ligt het kort begrip der geschiedenis van onzenationale herleving. Zij roepen voor onzen geest terug de heugenissen de smarten, de zegepralen, de offers en het nieuw leven wekkend geloof van het volk in de dynastie. | |
[pagina 181]
| |
martelaar, in de folterende koortsen van haar moedersmart, in een visioen de wrekers verschenen van de groote ongerechtigheid op dien dag gepleegd, zij, die in een niet te ver verwijderd tijdsgewricht het verdrukte vaderland zouden bevrijden. Voor de oogen der zienster kwamen zij uit tegenovergestelde hemelstreken, uit de Alpen en uit de zee van Sicilië, twee groote sterren, de een de gelijkenis van den adelaar vertoonend, de ander die van den leeuw. De twee hemellichten naderen de aarde en vervullen haar met licht. | |
[pagina 182]
| |
en gewaarborgd, moet de burcht zijn, waarin de Paus zich opsluit, binnen welke hij niet kan worden aangevallen. Het tijdelijke ontsnapt hem, en het zal een deugd zijn, als hij het weet te vergeten, maar hem behooren de zielen en hij beheerscht ze, in zóó hooge mate, dat al de machten der aarde hem benijden. De protestantsche vorsten en ook zij, die niet gelooven in Christus, richten zich eerbiedig tot hem en nemen eerbiedig zijn antwoord aan. | |
[pagina 183]
| |
Dat alles is ons werk, heb werk van het Parlement en van den Koning, en wij moeten er trotsch op zijn. Ik zou meet kunnen zeggen: dat was de voltooiing van het raadsbesluit Gods, zooals het de wil van God was, dat Italië, na het hereenigen zijner verspreide leden, in éénheid zich herstellen en heden zou neèrzitten als de gelijke en de vereerde der natiën. De tweede oorkonde is eenvoudig een brief. Een brief door den Gevangene van het Vaticaan aan een trouwen | |
[pagina 184]
| |
dienaar, een vrijwilligen medegevangene in dat Vaticaan, gericht. De schrijver van den brief is Paus Leo XIII; de brief is gericht aan den kardinaal Rampolla, Secretaris van Staat. Hier volgt de brief: Heer Kardinaal, | |
[pagina 185]
| |
meening van allen, die er toe meêwerkten, maar wel in de plannen der secten, die er de voornaamste drijvers toe waren, - ligt niet of tenminste niet geheel en al in de voltooiing der politieke eenheid. Neen, die daad van geweld, welke in de geschiedenis nauwelijks haar wedergade vindt, moest volgens het raadsbesluit der secten dienen als middel en en een voorspel zijn van nog valscher werk der duisternis. Strekte men de hand uit om de muren van het stoffelijk Rome te doen vallen, het was ten einde beter bres te kunnen schieten in de hoogepriesterlijke stad; en ten einde van nabij de geestelijke macht van den Paus te bestoken, begon men met dit aardsche bolwerk neer te slaan. | |
[pagina 186]
| |
dien tijd de begeerlijkheden van allerlei aard driester op den voorgrond zijn getreden; dat het zedenbederf en de verzwakking van het godsdienstig geloof onder de schuts van het publieke recht toenamen; dat de overtredingen der menschelijke en goddelijke wetten in getal aangroeiden; dat men talrijker en sterker zag optreden de uiterste partijen en de dolle scharen, samenspannende om de maatschappelijke en zedelijke orde te verwoesten tot in haar diepste grondslagen. | |
[pagina 187]
| |
hun leven en de uitnemende grootheid van hun ijver. Zij waren het, die vaak geroepen werden om de neteligste twisten te beslechten; die zegevierend hun onwankelbaren wil stelden tegenover de ongehoorde willekeur der machtigen; die, in gevaarvolle omstandigheden, in Italië den schat des geloofs redden; die van het Oosten naar het Westen het licht verspreidden der christelijke beschaving en de weldaden der verlossing. | |
[pagina 188]
| |
Wij slechts nieuwe gevaren kunnen voorzien en grootere verwoesting. De rede en de brief zijn bestemd voor Italië en voor de wereld. | |
II.Deze twee stukken zijn inderdaad twee oorkonden. Zij geven ous op de eerste plaats kondschap over twee personen. In zijn geheele gestalte staat de redenaar voor ons: zedelijk en verstandelijk, als staatsman en als mensch. Zijn lofredenaars herkennen hem evenzeer als zij, die meenen hem niet te mogen bewonderen en te moeten veroordeelen. Zijn lofredenaars vinden, hem hier terug, zooals zij hem zoo gaarne vinden, met zijn liefde voor Italië, zijn geestdrift voor de vrijheid, zijn zelfvertrouwen, zijn onbaatzuchtigheid. Hoe zakelijk is zijn rede, zoo luidt hun uitspraak, hoe zakelijk, hoe waar. Deze man is een van de bouwmeesters der Italiansche éénheid en bij haar zegefeest gewaagt hij niet van zichzelven; hij huldigt hen, wier werk zonder zijn kracht reeds bezwijken zon. Met wat edele waarheidsliefde betuigt hij zijn eerbied voor Christendom en Kerk en met wat hooge fierheid wijst hij den dwazen eisch van priesterlijke droomers en dwingelanden af. Een man als Cincinnatus, met de marmeren kalmte en den bronzen gloed van een echten Romein; een zoon van dat Sicilië, dat de korenschuur was van Rome en dat nu in dezen man aan Rome de spijs ten leven schenkt. Zij echter, die de daden der menschen wegen en schatten, niet naar den schijn, niet naar het welslagen, maar naar vaste wetten en beginselen, die in de waarheid, de vrijheid en het recht nog iets anders zien dan maskeerende woorden, zij vinden ook hun Crispi in deze redevoering terug: den | |
[pagina 189]
| |
Crispi der werkelijkheid, niet den Crispi der romantiek. Hier in hij en is hij geheel. De samenzweerder, die nn een regeerder geworden is; de man der revolutie, die het hoogste lot der revolutie, de dictatuur van Spartacus, heeft gewonnen; de onbeschaamde, die zich een vriend der waarheid noemt en voor geen valschheid terugdeinst; de onbaatzuchtige, die ter wille van het vaderland de republiek verloochent, maar niet vergeet, dat een minister president onder het koningschap machtiger kan zijn dan een president van een gemeenebest. Hier is hij, zeker, met al zijn koelheid en al zijn drift; met al zijn geslepenheid en al zijn haat; met al zijn logica en met al zijn logen. Want hij is de logen mensch geworden, de logen, die ook anderen tot logenaars maakt. De macht van den logen in hem sleept zijn bewonderaars mede. Zij zullen u verhalen, dat hij een eerlijk mau is, eerlijk in alles, ook in de liefde . . . want slechts eens in zijn geheele leven heeft hij liefgehad; het was te Palermo, het dochtertje van zijn padrona dé casa. Al het andere is ‘incidental’, zooals het heet bij een zijner lofredenaars, een zoon van dat machtig eiland, waar het kloekst gezond verstand naast den wonderlijksten waanzin huist. Alles ‘incidental’, alles: Rosalie Montmasson en het huwelijk op Malta, Lina Barbagallo en het huwelijk te Napels, alles ‘incideutal’, alles, alles ‘incidental’, de breuk met Mazzini, de haat tegen Minghetti, het spel met Depretis, het spel, waarin de oude vos van Stradella verloor. Hier is hij geheel; de man, die slechts éen partij kent: Crispi; éen beginsel: Crispi; éen liefde, éen trouw, éen kracht: Crispi; altijd Crispi. De man, die steeds gezegd heeft: Io sono dowani, ik ben het morgen; het echte woord der revolutie, die nooit een verleden heeft, die nooit een heden kent, omdat zij altijd voortsnelt van loochening tot loochening, van geweld tot geweld. Hij is de man van het geweld, het toomeloos geweld, dat Macchiavelli zoo naaktweg aanprijst, waar hij de fortuin vergelijkt bij de vrouw. Bij hem is ‘obstinata ratio’, de wil, die voor niets buigt en door niets is te buigen, die | |
[pagina 190]
| |
zichzelve recht is en wat en doel. Hij heeft de fortuin verkracht en zij heeft hem gemaakt tot haar koning. Hij is de man der fortuin. Voor vriend en vijand is hij ‘l'uomo fatale’. Voor genen, omdat hij onmisbaar en on-ontbeerlijk schijnt: zonder hem geen ‘Italia una’, zonder hem geen ‘Roma intangibile’, zonder hem zelfs geen ‘Casa Savoia’. Voor dezen, omdat hij, de man van het noodlot, het noodlottig einde brengt. Van den man der fortuin heeft hij de monsterachtige ijdelheid en de monsterachtige onbeschaamdheid van vorm. Hij toont al de eigenschappen van het ras, waartoe de Nederlandsche student, in de gulle grofheid zijner jonge taal, zijn huisbaas rekent. Die eigenschap is misschien de sprekende trek in deze redevoering. Het feit ligt er: met geen woord rept Crispi in deze jubelrede van zichzelven. Maar hij is de eenige persoon in deze geheele toespraak. Hij deelt den lof uit en den roem en de glorie, en de grooten, die hij viert, zijn groot, omdat zij geroemd worden door hem. Zijn adelaar en zijn leeuw zijn in zijn eigen schatting kermisdieren, die hij idealiseert. Ruggiero Bonghi heeft zich in zijn laatste dagen kunnen overtuigen over de juistheid van zijn portret: de hoovaardij baart zichzelve. Dit is slechts een trekje van dezen trek. Naast de ijdelheid de onbeschaamdheid. Roerend zijn de frazen over Christendom en Kerk en aardsche en hemelsche dingen. Italië is Gods dienstmaagd; zij heeft Gods raadsbesluiten uitgevoerd. En om dit ... te bewijzen gaat Crispi te leen bij den goddelijken dichter en noemt als de Kerk het monster, waarin Dante de misbruiken der Kerk belichaamde, den zegewagen, die een onding, een monster werd met zeven koppen, drie aan den dissel, drie aan den kar gegroeid. Dit ... in de dagen van Leo XIII; dit om den roof te rechtvaardigen; dit om te kunnen spreken van Gods raadsbesluit. Dit ... is Crispi's eerbied voor de Kerk. | |
[pagina 191]
| |
Naast de onbeschaamdheid de nijd. Tot de groote dingen, die voor Crispi Crispi's grootheid uitmaken, behoort dit: dat hij bij zijn samenkomsten met Bismarck de meerdere bleek, de meester was. Maar het zelfbewustzijn is niet tegen elke opflikkering van zelfkennis bestand. Immers somtijds kent de mensch zichzelven. Somtijds ... en zulk een oogenblik van zelfkennis wreekt hij op wie dan zijn meerdere bleek. Zulk een wraakneming is hier. Kan men zonderlinger zinsnede bedenken dan die, waarin Pius IX wordt voorgesteld als door de Italiannsche regeering van iederen last bevrijd, door de Italiaansche regeering gemaakt om Otto von Bismarck de macht der geestelijke wapenen te doen gevoelen, om den sterken man te verslaan? De ijzeren kanselier, de kluizenaar van Friedrichsruh, heeft na 20 Maart 1890 dikwijls ‘die Stimmung gänzlicher Wurschtigkeit’ gevoeld. En hij heeft harde dingen gedragen. Maar dit woord van Crispi is toch het hardste. Voor den ouden, zieken leeuw hebben de fabeldichters geen feller lijden kunnen bedenken dan een daad gelijk aan dit woord. Daar is in deze rede nog een blijk van envelmoed. Het is de lofspraak voor Victor Emmanuel. Wat een wraakgericht over den trotschen zoon van het achthonderdjarig huis van Savoye! Zoo hij kon antwoorden....! - In zijn geweldige schets ‘la dernière nuit de Judas’ laat Gebhardt den verrader een schuilplaats zoeken bij Barabbas, den moordenaar. Maar Barabbas weert hem af en zegt: ‘Tu veux donc déshonorer Barrabas!’ | |
III.Ook de brief teekent den schrijver. ‘Cuinam pepercit lingua illa Romana!’ Met de woorden van Tertullianus klaagde, in 1829, Joachim Pecci over de hekelarijen aan de nagedachtenis van Leo XII gepleegd. Of de Romeinsche tong eenmaal Leo XIII sparen zal? Over het volk van Pasquino en Marforio zal niemand een | |
[pagina 192]
| |
voorspelling wagen. Maar één feit behoort nu reeds tot de onvervreemdbare feiten der wereldgeschiedenis. Noch de laster, noch de kwaadsprekerij hebben zich in onze eeuw aan Leo XIII kunnen of durven wagen. Hier is metaal dat niet roest; marmer dat niet verweert. Ook de ‘lingua Romana’ zal hier niets vermogen. De stem van de wereld heeft gesproken. Deze Paus Leo XIII is groot. Groot door alle menschelijke grootheid en groot door Gods genade. Een hoog karakter en een hooge geest: een denker en een vrome; een dichter en een staatsman; een priester en een regeerder. Niets ontbreekt hem: noch breede vlucht van gedachten, noch scherpzinnigheid in bijzonderheden, noch aanstekelijke geestdrift, noch wikkende, wegende voorzienigheid. Zijn verleden is zonder wolk of zonder schaduw, vol van licht. Hij staat, onbewogen en kalm, met de majestueuse kalmte der Alpenreuzen, hoog, onbereikbaar hoog. Maar zijn ziel ligt altijd in aanbidding geknield voor haar Heer en God. Want meer en beter dan eenig ander weet hij, dat voor de hoogsten onder de menschen geldt wat tot den dichter werd gezongen: ‘O Poète, à genoux on est bien près de Dieu!’
Waarlijk, hij is groot en groot is zijn brief van 8 October 1895. Met één woord kan men deze grootheid teekenen: hier ia majesteit, kracht, in zichzelv' gerust. Ook in dezen brief vindt men allerlei trekken, die den man toonen. Geen breede jammerklacht, geen tafereel van grieven en gruwelen, een sobere aanduiding, een lichte beweging van de hand naar de grijze haren. Klare, sterke woorden, onbarmhartig en geweldig in hun beschaafden vorm. Uitspraken, die als lichtzullen oprijzen; vragen, die als de orkaan den tegenstand wegvagen. Waarheid en niets dan waarheid. Geen enkele kunstgreep en geen welsprekendheid. Geen welsprekendheid als Cicero ontwikkelde tegen Catilina. Iets hoogers. De welsprekendheid, die eenmaal de Areopagus hoorde, toen Paulus sprak van den onbekenden God. | |
[pagina 193]
| |
Er is in deze redevoering een verheven hoogheid, die de ziel opbeurt; een warme menschelijkheid die haar wél doet. Inderdaad, deze man heeft zijn Italië lief. Lief met een edele, heilige liefde. Zijn liefde kent slechts ééne levenswet: geven, alles en zich zelven. | |
IV.Deze twee oorkonden geven ook getuigenis van de zaak, die ieder dezer twee personen dient. De zaak van Crispi is de handhaving der éénheid van Italië, der vrijheid van den wereldlijken Staat en, in zijn taal, de handhaving der onafhankelijkheid en grootheid van de Kerk. De éénheid van Italië is in de oogen van Crispi een voldongen feit. Gewoon om naar niets te vragen en naar niets om te zien dan naar zichzelven, schijnt hij de éénheid van Italië te vinden in den éónen minister-president, den éénen man van het noodlot. Immers: ‘de monarchie die ons één maakt’ is een dichterlijke leugen; de werkelijkheid is de onmisbare minister en deze is één. In ware werkelijkheid staat de zaak toch eenigszius anders. Er is éénheid in Italië: éénheid van belastingdruk; éénheid van militairen druk; éénheid van ontredderde maatschappelijke toestanden; éénheid van wanbeheer; éénheid van ontevredenheid en wrok. De éénheid van opgeschroefde geestdrift en lichtvaardig geloof, die in het romantisch tijdperk der omwenteling de schare samenbond, is verdwenen; zij was een fata morgana. In werkelijkheid is Italië nooit een nationale eénheid geweest, even weinig als het in den eigenlijken zin ooit een natie was. Dit is een stelling, aan welke weinigen meer twijfelen. Garibaldi heeft voor een oogenblik een strijdbare éénheid kunnen scheppen, de staatkundige éenheid, waarheen Cavour streefde, is een droom en blijft een waan. Als is de Oostenrijker verdwenen, al is de tiaar geen vorstenkroon meer, al zijn de aartshertogen en hertogen tot verhuizing gedwongen, al heeft het plebisciet de verjaging | |
[pagina 194]
| |
der Bourbons uit Napels bezegeld: het éen Italië is niet tot stand gekomen. Hier is een wanstaltig lichaam, waarin zeven-geesten kampen om de heerschappij. En zelfs de ijzeren wil van Crispi zal den strijd niet bezweren. Indien dit de uitkomst mocht wezen, zoo voeren ons zijn vrienden tegemoet, dan is dit niet de schuld van Crispi. De schuld ligt bij de Kerk, die de éenheid van Italië en de vrijheid van het wereldlijk gezag haat en verfoeit. Is het noodig deze oude en verouderde dwalingen te bestrijden? Ligt inderdaad deze haat in den geest der Kerk? Of is niet juist de haat tegen de Kerk de ziel van dit éen Italië en het wezen van dit wereldlijk gezag? Men mag dit laatste bevestigend beantwoorden. De beschrijving door Crispi van het wereldlijk gezag gegeven doet het vermoeden. De tijdelijke sonvereiniteit en het apostolisch gezag zijn onvereenigbaar, zegt de redenaar. Waarom? De Staat kan niet zijn heilig, kan niet zijn zonder zonde. De Staat heeft noodig stoffelijke wapenen, wettelijke geweldenarijen, gewettigd door de raison d'état. Hoe nu? Br bestaat dus voor den Staat een recht, dat onrecht en geweld tot recht kan verheffen en van wettelijke middelen en wettelijke kracht voorzien. Er is dus een andere orde van waarheid en van zedelijkheid voor den Staat, een orde, die den logen en de onzedelijkheid niet vergoeilijkt, maar toelaat. Wat zegt men van deze openbaring, van deze beschrijving van den Staat, van het wezen van den Staat door een staatsman in werkzaamheid? Van het wezen van den Staat, want, let wel, deze dingen zijn geen toevalligheden, maar zij behooren tot den Staat, zij vormen den Staat. De Staat is in wezen onheilig, tot zonde verplicht, tot geweld gemachtigd. Waarmede heeft men hier te doen, met grijnzenden spot of met hondsche onbeschaamdheid? Met beide, kan men getroost antwoorden. Want beide vindt men terug in den lof door Crispi aan het éen Italië gebracht: de vrijheid en de onafhankelijkheid der Kerk te hebben geschapen, te beschermen en te bevestigen. | |
[pagina 195]
| |
Voor deze waanzinnig vermetele bewering bezit geen enkele taal het juiste woord. Het pralen en smalen, het kronen van het geweld en het honen van de verdrukten, dat alles blijve ter zijde. Ter zijde blijva de herinnering aan Bonifacius VIII en Anagni, al is de kaakslag van Anagni het symbool geworden der kerkelijke wetten in Italië; al is het nu geen toevalligheid, maar het feit van dag, het staande feit: ‘Nel Vicario suo Cristo esser catto .....’Ga naar voetnoot1.
Ter zijde blijve de verwijzing naar de concordaten ter vergelijking met de waarborgeuwet: de concordaten, waarbij de Paus als zelfstandige onafhankelijke, souvereine macht optrad en gaf wat hij geven kon en altijd de gever bleef; de waarborgeuwet, die hem wordt opgelegd, die door Italië is geschapen en door Italië kan worden te niet gedaan. De waarborgenwet: de dolk van den bravo in een staatsblad gemoffeld. Ter zijde blijve zooveel meer, blijve het beroep op de zegepraal over Bismarck, die de lakei van Bismarck mogelijk wil hebben gemaakt. Dat alles ter zijde! Maar op éene zaak behoort toch het licht te vallen. Ziehier! De Heer en Koning der Kerk heeft het bedrijf van 20 September 1870 toegelaten. Toegelaten, dat Zijn Kerk van de door de Voorzienigheid gewilde waarborgen van vrijheid en onafhankelijkheid werd ontdaan. Tot hoelang? Het geheim van Gods rechtvaardigheid en Gods barmhartigheid. Maar, nu de zichtbare waarborgen zijn verdwenen, heeft de Heer en Koning der Kerk Zijne Kerk niet verlaten. Om de raadslagen der boozen te verijdelen heeft Hij de grootheid der Kerk juist in deze troebele dagen grootscher dan ooit geopenbaard. Om hun raadslagen te verijdelen, maar tevens om ze te ontmaskeren. Want nu de Kerk, die de vervolgers wilden treffen, onschendbaar blijkt en volheerlijk blijft, nu kleedt zich hun helsche woede in satanischen spot: het wonderwerk des Heeren noemen zij hun werk. Nu de | |
[pagina 196]
| |
dood, op wien zij hoopten, niet is gekomen, nu roemen zij op hunne het leven wekkende kracht. Deze grootheid der. Kerk - zoo spreekt Crispi - is ons werk, en wij hebben recht er trotsch op te zijn. Een trotschheid van zeer verdachte soort. Een trotschheid, waaruit haat spreken en nijd. Een trotschheid, die gelijkt op den gescheurden mantel van den cynicus; door iedere scheur grijnst de erbarmelijke zwakheid, die tevens ijdelheid is. Met éen koninklijk woord heeft de gevangene van het Vaticaan deze schandelijke pralerij te niet gedaan: ‘Fu opera forse delle persecuzioni imperiali il miraviglioso incremento della Chiésa adolescente?’ Was misschien de wonderbare bloei der jonge Kerk het werk der keizerlijke vervolgers? Inderdaad. Als de stichter der Kerk verrijst hier de geheele rij der bloedige Caesars met Nero aan het hoofd, als ware zij de rij der vrome heilige mannen, der martelaren en belijders, die de Kerk van Christus hebben doen opbloeien uit het zaad van hun bloed. Sanguis Martyrum Semen Christianorum, het bloed der martelaren is het zaad der Christenen; welnu, de Caesars hebben dit bloed vergoten, de Caesars hebben dit zaad gezaaid. Maar neen, de Caesars zijn van te goeden huize om met den minister van het éen Italië te kunnen worden vergeleken, zij huichelen niet. Het is hun te doen om het Numen Caesareum tegenover den éenen God en den gekruisten Zoon. Het is hun te doen om de wereldheerschappij, zij willen haar en zij zeggen het. Maar Crispi - de tot het heidendom herzonken Christen - verstaat iets, kent iets, wat de Caesars niet verstonden, hij verstaat de kunst, waarvan de apostel met het ‘Ave Rabbi’ op de lippen het eerste voorbeeld gaf. Hij poogt God te vleien, terwijl hij God lastert. Want het is een godslastering het hooge wonder Gods, het verheven krachtsbetoon van Gods Stedehouder, onder zooveel druk en lijden, toe te schrijven aan zoo misdadig een spel als de éénheid van Italië Een spel, dat zijn diepste karakter openbaart door den dienaar, dien het bezigt en dien het noodig heeft. Deze taal van Crispi is onvergelijkelijk laag. Zijn geheele | |
[pagina 197]
| |
rede vlamt van haat tegen de Kerk. Laat die haat eerlijk zijn en zonder masker. Maar neen, ‘Ave Rabbi!’ Voor hen, die zulke taal spreken, moet nog een lager kring worden geschapen dan die: ‘Ove la tyrannia convien che gema’Ga naar voetnoot1. | |
V.De jongste aflevering van de ‘Nuova Antologia’ noemt den brief van Paus Leo XIII aan zijn Secretaris van Staat ‘mansueta ed elevata’ zachtmoedig en verheven van toon. Tevens echter meent dit tijdschrift, geheel in den geest van zijn talentvollen, maar tegelijk halfslachtigen leider, den sinds reeds bezweken Ruggiero Bonghi, het te moeten betreuren, dat naast die verheven zachtheid des te duidelijker en forscher de besliste en onverwrikte wil des Pauses blijkt, om op geen enkele wijze zijn heilig en onvervreemdbaar recht op de tijdelijke souvereiniteit te verminderen, laat staan te laten varen. Men kan de treurigheid nemen of laten voor wat zij is. Maar het moet de verwondering en meer dan verwondering wekken, dat mannen, aan wier goede trouw men niet mag twijfelen, zonder alle werkelijkheid van goede trouw te loochenen; dat mannen, wier klaarheid van inzicht, wier scherpte van doorzicht, wier kloekheid van geest zelfs boven alle erkenning verheven zijn, niets schijnen te gevoelen voor het onbetwistbaar goed recht der zaak door den Paus verdedigd en gediend. Het goed recht dier zaak wordt door den Paus in zijn jongsten brief op de eenvoudigste en tevens verhevenste wijze uiteengezet. De uiteenzetting is eenvoudig als de zon. Na een korte inleiding, een kalme en sobere klacht over de smaadheden der jongste dagen met een echt menschelijke verwijzing naar zijn sneeuwwit hoofd, verklaart de Paus het juiste, onloochenbare karakter van den strijd, tegen zijn | |
[pagina 198]
| |
wereldlijke souvereiniteit gevoerd. Hij schetst verder de gevolgen van dezen strijd, de gevolgen der overrompeling van Rome, voor de stad en voor Italië. Aan die gevolgen zou de Kerk paal en perk kunnen stellen, maar men heeft haar ontnomen het zelfstandig bestaan, ‘l'autonomia’, die zij ter wille harer werkzaamheid, waardigheid en vrijheid behoeft. Om deze te waarborgen toch zijn geen waarborgenwetten van eenig nut. Deze wetten hangen af van den wetgever; deze onaf hankelijkheid is geen onafhankelijkheid; ‘chi la da la può togliere’. Ten slotte doet de Paus een beroep op de Italianen, op hun ‘senno pratico’, die men hier nu niet als den practischen kruideniersgeest, maar als den ‘grand bon sens’, van wien Bossuet gewaagde, als den geest, die de Romeinsche daden schiep en bezielde, heeft te verstaan. Dit alles is eenvoudig en sober, maar vol van kracht. Voor den katholiek heeft het iets meer dan zonderlings, dat deze taal niet overreedt, niet met dwingende macht overtuigt. Zeker, er worden er gevonden, die iedere overreding afwijzen, die willen, dat de wereldlijke heerschappij des Pausen verwerpelijk is. Dezen kan men, moet men buiten rekening laten. Zelfs het wereldgericht zal hen niet overtuigen en dat is hunne straf. Maar zij, die met meerder of minder goede trouw van een verzoening tusschen den Paus en Italië droomen, die zulk een verzoening hopen, afbidden zelfs, zien zij in het heldere licht dezer woorden hun dwaling niet in? Deze zaak is waarlijk te eenvoudig. Er is een onrecht gepleegd. Dit onrecht moet worden erkend en hersteld. De erkentenis moet zijn geheel volledig; het herstel kan geschieden op de wijze en in de mate, die door den verongelijkte wordt verlangd. In dit geding is de Paus de verongelijkte, het onrecht is gepleegd door Italië. Het onrecht is er. Ontkennen kan men het niet. Al de rechten, die men hier wil doen gelden, zijn vindingen, ver- | |
[pagina 199]
| |
zinselen uit den nood geboren. Zij houden geen oogenblik stand. Het onrecht blijft. Verjaringen zijn niet bij machte daarin iets te wijzigen. Iedere verjaring vordert een soort van berusting en de berusting is hier niet. Het strenge, onverbiddelijke protest houdt niet op. Vergelijkingen zijn hier niet mogelijk. De sauvereiniteit van den Paus is een andere dan de souvereiniteit der wereldlijke monarchen. Zij is hem in de eerste plaats niet gegeven om het volk of door het volk; zij is hem gegeven voor de Kerk en voor de wereld. Haar hoogste doel is niet macht te oefenen; de macht is hier slechts een middel. Een middel om een onaf hankelijkheid te waarborgen en te bewaren, die noodig is en onontbeerlijk voor de hooge en weêrgalooze roeping, de wereld vrij te maken van zonde en logen en te geleiden tot God. Het onrecht blijft. Ook al tracht men de stelling voor te schuiven, dat geestelijk en wereldlijk gezag onvereenigbaar zijn, zóo onvereenigbaar, dat hun vereeniging zonde is. Onvereenigbaar, waarom onvereenigbaar? Het geestelijke kan in deze wereld zonder het stoffelijke niet bestaan; in dit geding staat het wereldlijke als het stoffelijke. Een Paus, die geen onafhankelijk gebied zou mogen bezitten, staat gelijk met een Kerk, die geen kerkgebouw zou mogen zijn. In dit onrecht ligt de kern van het Romeinsche vraagstuk. Zoolang dit onrecht niet is gedelgd, zoo lang is geen oplossing verkrijgbaar en geen verzoening. In geen enkelen vorm. Op den troon van Italië is, zoolang de overweldiging van Rome niet is geboet, geen christelijk koning mogelijk. De Italiaansche staatkunde ia met onafwijsbare noodlottigheid gedoemd tot strijd tegen de Katholieke Kerk. Dit is een ijzeren wet. De dragers dier staatkunde mogen al de geriefelijkheden en al de beminnelijkheden der praktijk in het spel brengen, het baat niet, de strijd blijft. Door het geheele Italiaansche leven loopt deze klove. Tegen dit onrecht baten geen waarborgen; zij brengen | |
[pagina 200]
| |
geen herstel. Waarborgen zijn afhankelijk van hem, die ze geeft. Iedere macht, die over anderen wordt uitgeoefend, moet volkomen en zichtbaar onafhankelijk zijn van hen, over wie zij is gegeven. En ook over Italië is den Paus macht gegeven. Daarom kan Italië niet waarborgen de onafhankelijkheid, die boven zijn machtsfeer gaat. Het is verder wel een al te stoutmoedig beweren, dat de verongelijkte als herstel van recht zou moeten aanvaarden, wat hij onrecht noemt. Men zal toch mogen meenen, dat zonder hem in dezen niets te beslissen valt. Niet ten onrechte heeft de Paus in dezen brief den vollen toon gelegd op de ‘giurisdizione territoriale’. Niet alleen om de wijze, waarop de waarborgenwet wordt uitgevoerd, de voortdurende schennis, die zij ondergaat. Maar vooral omdat de zaak in onze wereld van geloofsverdeeldheid en nationale rijken eenvoudig onbestaanbaar is. Niet alleen de katholieke natiën zouden in verzet komen tegen een Paus, die een Italiaansche Paus zou zijn. De wereld zou hem verwerpen. De ergernis van Avignon, de Babylonische gevangenschap zou in vervaarlijker afmetingen worden herhaald. Op éen punt valle hier het licht. Tot de levensuitingen en bewegingen der moderne natiën behoort het streven naar koloniale macht. Op alles, wat de koloniën betreft, heeft de geloofsprediking een onberekenbaren, maar zeer zichtbaren invloed. De bewijzen liggen voor de hand, en niet zelden hangt de strijd om kolonialen invloed met de geloofsprediking te zamen. Onbetwistbaar echter is de Paus de machtigste geloofsprediker ter wereld. Maak nu dezen Paus tot een man, wiens onafhankelijkheid van de gunst of van het geweten eener Italiaansche regeering afhangt. Welke macht, die op koloniaal gebied met Italië in strijd komt, zal gelooven in zijn vrijheid, zijn onafhankelijkheid, zijn onpartijdigheid? Zullen de verschillende regeeringen niet op de geloofsprediking beslag leggen en haar maken tot een nationale zaak? Reeds te dikwijls kwetst men het katholiek gemoed door te wijzen op den | |
[pagina 201]
| |
invloed, dien de missionaris voor deze of gene natie kan uitoefenen. Wil men den geloofsprediker maken tot een politieken agent? Of wil men de vrijheid en de hoogheid, het verheven staan hoven kleine dingen bij de katholieke zending handhaven? Dan, dan behoort de Paus vrij en onafhankelijk te zijn, vrij van den minsten schijn van afhankelijkheid. | |
VI.In dit pleit tusschen het Pausdom en Italië is, inderdaad, de houding der Italianen nog wel het verwonderlijkst. Sectarissen zijn - om een historische uitdrukking te bezigen - onverbeterlijk. Maar waarom het Italiaansche volk het juk dezer vermetele en baldadige partijgangers niet afwerpt, waarom het Rome verlaagt en onteert door het tot den rang eener nationale hoofdstad te doen dalen, dat is op den langen duur een raadsel. Alleen het lot van Rome, van de stad, moest reeds de oogen openen en de geesten wakker schudden. Of zijn de oogen met zoo onoverwinnelijke blindheid geslagen, dat de Bacchanaliën der barbaarschheid, die in de Eeuwige Stad worden gevierd, onzichtbaar blijven? Heeft geen enkele zoon van Italië of van Rome de klachten gehoord door Gregorovius in zijn ‘Römische Tagebücher’, in zijn ‘Briefe an von Thile’ geslaakt: ‘Rom wird ein übertünchtes Grab’! Heeft dan niemand vernomen, hoe Herman Grimm toornt over ‘die Vernichtung Roms’; hoe hij het uitspreekt, dat men eens op de vraag naar het ‘eeuwige Rome’ zal antwoorden: ‘dass diesem Rom, wie alle Welt ja wisse, in den achtziger Jahren des neunzehnten Jahrhunderts von den Italienern selbst ein Ende gemacht worden sei’. Ook voor de vrienden der eenheid van Italië moet het Romeinsche vraagstuk een voortdurende vreeze, een onafwijsbare bedreiging zijn. Voor de eenheid van Italië zijn twee vormen mogelijk. Op de eerste plaats de volstrekte eenheid onder éen souverein hoofd. Indien men deze wil staande houden of, het woord | |
[pagina 202]
| |
is juister, op ernstige wijze tot stand brengen, dan is de zedelijke eenheid een levensvoorwaarde. Immers zonder deze - de Paus wijst het zoo zonneklaar aan - is de staatkundige eenheid niet te verwerkelijken. Er is en er blijft een strijd. Het èen Italië, dat met de Kerk gebroken heeft, moet tegen de Kerk strijd voeren, en door dien strijd wordt de scheiding en scheuring steeds verderfelijker, steeds grooter. En de schuld van deze scheiding en scheuring ligt niet bij de Kerk. Zij heeft zich niet afgescheiden, zij is uitgeworpen. Als Crispi verkondigt, dat zij, de priesters, die tegen de onrechtvaardige staatswet opstaan, zich verbinden met de partij, die den Koning verwerpt en God, dan spreekt hij onwaarheid, en hij weet, dat hij onwaarheid spreekt. Want men verwerpt God niet, omdat man een vorst bestrijdende, een Godlooze wet verwerpt. Neen, zij, die deze wetten in het leven roepen, zij verwerpen God, en daarom zijn zij verplicht hun steun te zoeken bij andere loochenaars en haters van God; zij en zij alleen bevorderen de anarchie. Logisch is geen kreet zoo juist als de kreet der Fransche revolutionairen: ‘Ni Dieu, ni maitre’; aan de erkenning van God ia de erkenning van den meester gebonden. ‘Ni Dieu ni maitre’, het is de volmaakte tegenspraak van het woord des Apostels: ‘Subjecti igitur estote omni humanae creaturae propter Deum . . . .’: zonder God gaat de erkenning van alle menschelijk gezag teniet. Indien éen monarch de heer van het éen Italië zal blijven, dan moet die monarch in vrede leven met God en Zijn Stedehouder. Nu is er strijd. Het woord is gesproken: ‘De monarchie veréent ons, de republiek verdeelt ons’; is er ooit een woord meer te schande geworden? Geen republiek kan zóó verdeelen als deze monarchie verdeelt. Nog een andere vorm van éenheid is mogelijk: de éenheid in den bondsstaat. Een éenheid, die weder in drie vormen vervalt: een bond van verschillende staten met éen monarch aan het hoofd, door zijn persoonlijk verband met de verschillende deelen des rijks hen vereenigend; een | |
[pagina 203]
| |
bond van verscheidene staten met een monarchalen staat aan de spits; een bond van republieken. Dit alles is mogelijk. Italië is, hoe zonderling het klinke, het land van den home rule, het land van de zelfstandige, eigengerechtigde, zichzelv' bestierende gemeenten. Op dezen grond zijn zij geboren. Welnu, welken vorm van bondsstaat men voor Italië kieze of welken het zichzelv geve, in geen van deze vormen is de strijd met den Paus bestaanbaar, in ieder van deze is de vrede met den Paus onmisbaar. In den gezonden, op waarheid, vrijheid en recht gevestigden bondsstaat moet het gezag, dat het middelpunt vormt, in de volste mate zijn een zedelijk gezag. Het staatsrechtelijk gezag kan een bron worden van strijd en verdeeldheid, een reden van vrees voor overheersching. Maar een erkend zedelijk gezag is, hoe gebrekkig de staatsrechtelijke vormen ook mogen zijn, altijd een weldaad, nooit een gevaar, dikwijls een kracht. Waar vindt men dat zedelijk gezag tenzij bij den vrijen onafhankelijken Paus? Zouden de zonen van Italië, de zonen van Rome, dit alles niet kunnen zien? Hebben zij zich blind gestaard op een Roma intangibile? Zien zij niet, dat de ware onkreukbaarheid, de ware onschendbaarheid, de ware onsterfelijkheid van Rome alleen bestaan kan, wanneer Rome behoort aan de katholieke wereld, aan de Kerk van God? | |
VII.De tijden zijn zwaar en er daagt geen licht. Indien Leo XIII niet zijn woorden van licht door de wereld zond, was duisternis rondom ons. De kreet wordt nu reeds vernomen: de Kerk heeft Italië uitgedaagd! De kreet vindt geloof bij alle halfslachtigen en alle flauwhartigen en alle vereerders van het gouden kalf en alle aanbidders van de wereld schudden de wijze hoofden bij dien kreet en zuchten: Helaas! Ons geve 't God pal te staan met den Paus, voor den | |
[pagina 204]
| |
Paus. Immers ons voegt het het woord te bedenken van den geschiedschrijver der Machabeën: ‘Ik smeek hen, die deze dingen lezen, niet te wanhopen wegens den tegenspoed, maar te bedenken, dat dit alles geschiedt niet ter verdelging, maar ter opbouwing van ons geslacht’. |