Menschen en boeken. Verspreide opstellen. Deel 4
(1900)–H.J.A.M. Schaepman– Auteursrecht onbekend
[pagina 93]
| |
I.Het is niet moeielijk de richting, die zich de oud-Katholieke noemt, te teekenen. Geboren uit den ijdelen waan der menschelijke rede maakt zij aanspraak op het waarachtig en uitsluitend bezit der éene geloofswaarheid tegenover de Katholieke Kerk. Optredend als eischeresse voor de vrijheid en zelfstandigheid der menschelijke persoonlijkheid, zoekt zij de bevestiging van haar eisch in de verwerping der hoogste eere, die God der persoonlijkheid kan verleenen. Met heiligen toorn staat zij op tegen hen, die den Caesar niet geven wat de Caesar eischt, maar in haar ijveren voor dit gezag op het goudstuk gestempeld vergeet zij, dat het gezag Gods zijn stempel sloeg op de geheele natuur. Scherp en onverbiddelijk speurt zij in alle bestaande wetten overweldiging en misbruik, maar om dit alles te reinigen overweldigt zij zonder zendbrief alles en regelt alles naar de wet harer willekeur. Vol van geestdrift voor alles wat waarheid is en liefde en reine zeden openbaart zij haar geestdrift het meest door een spelen met al deze heilige dingen. Haar bezielende gedachte is de algemeenheid der Kerk | |
[pagina 94]
| |
zoo breed en zoo omvattend mogelijk te maken, maar toch roemt zij in de eerste plaats op haar Duitsch, haar nationaal karakter, hoewel het bekend is dat bij een anderen keer der oorlogskans haar karakter even Bonapartistisch zou zijn geweest. Op haar is dan ook in de hoogste mate toepasselijk wat de Montalembert eenmaal van onzen tijd heeft gezegd: ‘Je songe que nous ferons à ceux qui déterreront dans les décombres de l'histoire les faits et gestes de notre temps, l'effet de ce Romain avili dont on déblayait l'an dernier, à Pompéi, la maison ensevelie sous la cendre du Vésuve. II avait inscrit sur son seuil ces mots d'une honteuse éloquence: “Salve Luchro”; ce qui n'a pas empêché le volcan de l'engloutir, pour ne révéler qu'après dix-huit siècles son ignoble devise à la pitié méprisante de la postérité.’ Met het opsommen dezer tegenstrijdigheden is de teekening nog niet voltooid en het dubbele in het karakter dezer richting nog niet in zijn wezen blootgelegd. Vooral het eigenaardige van dat dubbel bestaan is hier niet weêrgegeven. Nog eenige trekken dan. Tegenover de Katholieke Kerk heeft de oud-Katholieke richting de waarheid alléén, deze toch is niets dan logen, - maar in alle andere kerken, richtingen, godsdiensten of wat ook vindt zij waarheid en waarheid genoeg om van haar uitsluitenden eisch zelfs geen woord te reppen. Zij predikt vrijheid en onafhankelijkheid en recht van bestaan, maar de Katholieke Kerk moet vernietigd worden; voor al het andere wenscht zij leven, licht en lucht. Zij verschopt het gezach der Katholieke Kerk als een onnatuurlijke aanranding van 's menschen zedelijk zijn, maar zij buigt gaarne het hoofd onder ieder andere heerschappij, en terwijl zij 't afgoderij acht het kruis te kussen op 's Pausen pantoffel, kust zij met geestdrift en liefde den gouden staf der wereld-monarchen. Zij dult geen band van kerkwet of zede, in naam der christelijke vrijheid roept zij Gods wrake af over zulk vermetel bestaan, maar zij geeft diezelfde christelijke vrijheid gaarne en ongevraagd gevangen in de wetten en reglementen van den bezoldigenden Staat. Ziedaar haar groote eigenaardigheid. Alles wat zij is, is | |
[pagina 95]
| |
zij tegenover de Katholieke Kerk. Tegenover de Katholieke Kerk is zij onbeschaamd tot onbeschoftheid, trotsch tot waanzin, toornig tot woede toe. Maar tegenover al het andere is zij bescheiden, nederig, deemoedig, minzaam, streelend en lokkend zelfs. Tegenover de Katholieke Kerk spreekt zij van vrijheid, van onafhankelijkheid, tegenover al het andere roemt zij de onderwerping, vindt haar glorie in slavernij, haar kracht in laagheid en lafheid. Logen is de Katholieke Kerk, niets anders dan logen, baar leerstukken zijn dwangbuizen waarin de geest der waarheid baldadig gewrongen wordt. Maar hij al de anderen is waarheid, waarheid die zij dankbaar ontvangt en betuigt. In de kerk der Czaren roemt zij de verwerping van den Paus, in het Anglikanisme de verbinding met den Staat, in het Lutheranisme de terzijdestelling van al de heiligen, die den Christus onzichtbaar maken, in het Calvinisme de eerherstelling der menschelijke persoonlijkheid tegenover de Kerk, in het Piëtisme de verborgen vroomheid des harten, en in den Islam, want overal is het goede, in den Islam eindelijk de prediking van Gods éenheid en, met de handhaving van der mannen recht op de vrouw, het juiste begrip der Paradijswet: Groeit en vermenigvuldigt u! Zij noemt zich de katholieke, omdat zij niet de Roomsch-Katholieke wil heeten. Wel te recht; wat heeft zij, de gewordene van éen dag, uitstaande met Rome, het heerlijke beeld der historie, dat vaststaat in het verleden als in het heden zelfs? Maar zij heeft wel het recht te roemen op haar katholiek karakter: hoe zij de waarmerken der Bruid Gods in vollen glans aan de wereld vertoont. Haar éenheid is de éene, onfeilbare wetenschap, die over waarheid en logen, over overlevering en redeneering beslist; haar heiligheid ontwikkelt zich in de vrijheid, die alle wetten verwerpt om de zonde onmogelijk te maken; haar algemeenheid is zichtbaar in het onbegrensde, in het alomvattende; haar apostolisch karakter is wel het minst betwijfelbaar, in de rij der apostelen staat ook Judas Iscarioth. Onbetwistbaar als dus haar recht is om de katholieke | |
[pagina 96]
| |
te heeten, even onbetwistbaar is haar aanspraak op den titel van de oude, want oud als de Kerk is de verrader van haar Stichter. Zij is de ellendigste en de rampzaligste der dwalingen, omdat zij de dwaling is, die de meeste brokstukken der waarheid behield. Haar beginsel ia de logen-zelf, het oproer tot wet van bestaan, de omwenteling tot wet van orde verheven. Dat beginsel, de volstrekte tegenspraak, de algeheele verwerping van het gezach, vertoont zich in dezerichting onmiddellijk in al zijn vernietigende kracht, de oud-Katholiek staat wat zijn weten en gelooven betreft op den-zelfden grondslag als de ongeloovige. Maar de oud-Katholiek sleept als zoovele galeikogels zoo velerlei stukken der eeuwige katholieke waarheid meê, dat zijn gang eeuwig het slepende, gebrokene van den boef blijft behouden. Uit die zonderlinge koppeling van een beginsel, dat tot volstrekt ongeloof moet voeren en waarheden, die voor de ongehoorzame rede vloekbare dwaasheden moeten zijn, uit die mengeling wordt geboren die gedrochtelijk-jammerlijke verschijning alleen aan onzen tijd eigen en bestaanbaar alleen in onzen tijd. Alle eeuwen hebben de dwaling gekend en iedere dwaling rust op hetzelfde beginsel, is onderworpen aan dezelfde wet, alleen onze eeuw heeft dat koortsige, snel levende, en bij geen andere dwaling heeft het beginsel der vernietiging zoo spoedig zijn geding aangevangen en zijn werking getoond. Dat teekent het oud-Katholicisme. Het huldigt de oppermacht der wetenschap en viert de heilige geheimen van 's Heeren Vleesch en Bloed, de aanbidding van het verborgene; het verheft de eigen waarde van den mensch en onderwerpt hem aan een reiniging, die de zwaarste schuld in hem vermoeden doet, het predikt den vooruitgang en het breekt de ontwikkeling van achttien eeuwen af om op nieuw aan te vangen en oud te zijn. Een echt kind van onzen tijd is zij deze dwaling, en onze tijd behandelt haar als een troetelkind. Zij wordt gevierd en geroemd door allen, de machtigen liefkozen haar, de rijken omhelzen haar, de geleerden vereeren haar, de volksver- | |
[pagina 97]
| |
lichters loven haar. Zij is het voorbeeld aller gehoorzaamheid, de hoogste uitdrukking der beschaving, de glorie der wetenschap, de weldoende almacht voor het volk. Alleen het volk wil niet van haar - zij draagt te fraaie kleederen en staat met de politie op te goeden voet. Ziedaar de richting in haar wezen, naar haar verschijning: hoovaardij der rede en vorstengunst, opstand en kruiperij. Hier behoort onmiddellijk éene bemerking haar plaats te vinden. Niet allen, die onder de aanhangers dezer richting geteld worden, dragen het karakter dezer ellendige dwaling, Niet allen hebben met haar de laagheid en de lompheid gemeen, daar zijn er enkelen van te nobelen oorsprong om zelfs in hun val op lakeien te kunnen gelijken. In het midden dezer bent staat een man, ijverzuchtig door allen bewaakt, ijverzuchtig en grimmig bespied opdat hij zich niet zou kunnen verwijderen: een tragische gestalte gebogen onder den last der oude eere en der nieuwe schuld. Wat naamlooze verachting ons ook vervulle voor de mannen, die deze richting openden, die aan het booze en lafhartige in den mensch dezen nieuwen uitweg toonden, daar is toch wel een enkele, wien 't eerbiedig medelijden ons met gebogen hoofd en vlugger schrede doet voorbijgaan zonder ons te schamen voor de smart, die het neêrgeslagen oog kon verraden. Maar op de geheele schaar, die met hare wetenschap van éen dag de wetenschap van eeuwen verschopte; op allen, die met hunne rede meenden te vernietigen wat duizend hooger geesten hadden bewonderd, waarin geslachten van wijzen hadden gejuicht, waarvoor geslachten van helden hadden gestreden, waarmeê alle geslachten rustig en blijde den duisteren dood waren te gemoet gegaan; op allen, die om den glans van hun leerstoel te verhoogen en de scharen tot zich te dwingen den stoel van Petrus trachten af te breken of te werpen in het slijk, op die allen, wier ijdelheid en wier eigenwaan, wier drift en wier lafheid, wier geheime lust of openbare schande het oproer heeft ontketend en in deze dagen van weergaloozen strijd | |
[pagina 98]
| |
het verraad heeft doen huldigen als ridderdeugd, op hen allen dale de volle maat der verachting, die eenmaal uit de wraakfiolen der geschiedenis in hun eigen daden zal neêrregenen op hun hoofd. | |
II.Deze schets der oud-Katholieke richting is geen spel der verbeelding, maar de koude afdruk der werkelijkheid. Wanneer men de geheele beweging volgt van punt tot punt, van stap tot stap, dan heeft ten leste de walging op de verachting de overhand. Nauwelijks heeft de maar van het algemeen Koncilie de wereld vervuld of de reeks der steeds jammerlijker feiten wordt geopend met een daad van wantrouwen, die in den grond der zaak niets anders is dan een loochening van het goddelijk wezen der Kerk. De Bonner adressanten zijn bekommerd over den loop dien het Koncilie zal nemen en vergeten den geest, die tot het einde der eeuwen met de Kerk zal zijn. De beweging breidt zich uit, wantrouwen wordt gezaaid, geleerde ijdelheid geprikkeld, men verbindt zich met de belagers der Kerk en juicht den Staatsman toe, die de hand wil slaan aan 's Heeren eigen recht en zijn kleinstaat groot wil maken door zich aan het hoofd te stellen eener beweging tegen de groote katholieke Kerk. Het Koncilie wordt geopend, het spel wordt voortgezet. Eeden worden geschonden en geheimen verraden, in de kolommen der liberale dagbladen geeft het Katholiek bewustzijn zich lucht en het zoekt zijn geest te reinigen en te sterken in de kringen der diplomatie, in de binnenkamers der gezanten. Dubbele aangezichten verschijnen, de haat neemt het masker der gehoonde waarheid voor het aangezicht. Men spant strikken en legt lagen, men vangt woorden op uit het oogenblik geboren en voor het oogenblik bestemd, men bewaart ze om later een geheel leven daarmeê te belasteren. Alles vergeefs | De Kerk zegepraalt, het Koncilie gaat voor een wijle uiteen, maar | |
[pagina 99]
| |
na het licht te hebben ontstoken, dat de duisteruis eeuwig beschaamt. Men heeft alles beproefd en niets gewonnen, niets. Onder de opvolgers der Apostelen, de rechters des geloofs wordt geen afvallige gevonden, al had men gouden bruggen geslagen over den afgrond en de diepte met bloemen van bedwelmenden geur gevuld. De verbittering wordt woede; dagboeken verspreiden den laster; zielsgeheimen worden tot wapen der boosheid geopenbaard; straks schendt men de eere der dooden en griffelt met nijdige hand het Judasteeken op de grafzerk waarop het kruis om erbarming bad. De woede gaat over in het openbaar verzet, de geheime afvalligen treden op en prediken hun verraad als deugd. Van den koningsmantel der Kerk trachten zij het hermelijn en het goud te scheuren om daarmede hun eigen schouderen te bedekken. Maar tegelijk vleien zij den waan van den dag, zij spreken van het recht der gemeente en rechtstreeksche verkiezingen, zij knoopen verbindingen aan met afvalligen, die sinds bijna twee eeuwen hun rampzalig bestaan in versteening en stofferige vermolming zien eindigen. De heiligschennis wordt voltooid door bisschopskeuze en bisschopswijding, door den eed aan den Staat-God en de gave uit die hand. Elders, in kleiner omvang ruwer onbeschaamdheid, elders vervolging en ellende over de getrouwen, terwijl de afvalligen de kruimels rapen van de tafel waaraan de overweldiger zijn zegepraal roemt. En om alles te bekronen, hoe meer triomfen de afval viert, hoe zegepralender hij zijn intocht houdt in de troonzalen waar hij de vorsten trouw komt zweren, des te feller en te grimmiger wordt zijn machtelooze haat, machteloos: de Kerk toch triomfeert! Is het genoeg? Al deze dingen hebben hun naam in de geschiedenis en iedere vinger wijst ze aan. Maar het voldingend bewijs dat een schets van het oud-Katholicisme, die als haar laatste woord hoovaardij en laagheid uitspreekt, van geen overdrijving kan worden beticht, is in de jongste dagen nog geleverd. In een geschrift over de Revolutie en de Kerk heeft de zich noemende katholieke | |
[pagina 100]
| |
Bisschop, Dr. Joseph Hubert Reinkens die taak vervuld. Hij was der taak, de taak zijner waard. De man, die het gewaagd heeft de heiligschennis als zegen aan te nemen, die de hand uitstak naar de heiligheid Gods om aan het oproer bestaan en bestand te geven, was wél de aangewezen, wél de meest geschikte persoon om het beeld te leveren van zijn kudde en zijn werk. Dit geschrift is de beantwoording eener vraag van den dag, der vraag over de verhouding van Kerk en Staat. De Roomsch-katholieke Kerk, die zich den naam der Kerk van Christus schaamteloos aanmatigt - de geheele volgende uiteenzetting behoort aan den opzichter der oud-katholieke gemeenschap - de kerk van het Vatikaan staat op dit oogenblik onder de wapenen tegenover den Staat. Zij wil den Staat dwingen haar dienaar te zijn, voor haar den godsdienstkrijg te voeren. De Staat weigert èn die onderwerping èn dien dienst. Hoezeer nog veeltijds te zwak en te toegevend, immers de Vatikaansche leer wordt door van Staatswege bezoldigde geestelijken in de scholen geleerd: ‘Die göttliche Macht des Papstes über alle Menschen beunruhigt die Kinder in den Schulen; sie lernen früh den Statthalter Gottes gehorchen gegen Kaiser und Reich’ - toch begint de Staat zich van de overweldiging der Kerk vrij te maken en vast te staan op zijn eigen recht. Vandaar het verval der Kerk. In 't openbaar vloekt zij de Staatswet en predikt de ongehoorzaamheid; in 't geheim: ‘das Gesetz der Heimlichkeit durchherscht die ganze römische Curie’ en ‘sie eifert gegen die Freimaurer weil sie das Recht des geheimen Vereinswesens für sich allein bean-sprücht’ - in 't geheim, dan spant zij strikken en verzamelt zij legers om straks de vaan van den religiekrijg te verheffen. De bisschoppen zijn ontaard tot zaaiers van twist en tweedracht, tot boden van scheuring en strijd, tot heervoerders in den dienst der revolutie. Want dit alles is opstand, is Revolutie. Wat toch is de Staat? - De h. Paulus drong ‘mit der ihm gegebenen Weisheit’ in het wezen der Staatsidee. Zijn leer is de volgende: | |
[pagina 101]
| |
1o. ‘Er is geene macht dan van God en de bestaande is door God verordend.’ De Staatsorde is dus van God en onmiddellijk van God. ‘Der Ursprung der obrigkeitlichen Gewalt also, - die Idee derselben und die Bestimmung und Nothwendigkeit ihrer Verwirklichung in der Entwickelung des Menschengeschlechtes ist unmittelbar von Gott; ihre Repräsentation durch zufällige Personen aber ist vermittelt durch die Geschichte jedoch nicht mechanisch durch äusserliche Uebertragung von Seiten einer Priesterschaft, was dem Geiste, wie dem Worte des Apostels fremd ist, sondern unter dem unmittelbaren Walten Gottes.’ - Ultramontaansche vragen: Waaruit blijkt dat de Apostel hier de idee van den Staat heeft willen aangeven en staatsrecht prediken? Hoe rijmt zich dat middelaarschap der geschiedenis met het unmittelbare Walten Gottes? Uit welk woord van den apostel blijkt dat het middelaarschap der geschiedenis door geen uiterlijke opdracht van priesters wege mag worden waargenomen? Waarin schuilt het ‘mechanische’ dier opdracht? Welke Ultramontaan heeft ooit dat mechanisme gepredikt? 2o. ‘Niet vergeefs draagt hij het zwaard. Want hij is dienaar van God, wreker tot gramschap, hem die het kwaad doet.’ Het wezen van den Staat ligt dus in het handhaven van het recht. De Staat bezit ‘die swingende Macht die Gesetze um jeden Preis durchzuführen.’ En dat alles is van God: ‘also auch die Beschaffenheit als Rechtsordnung und die zwingende Macht für die Ausführung der Gesetze hat der Staat von Gott und nicht von einer Hiërarchie.’ - Vrage: welke hierarchie ter wereld heeft ooit deze bewering uitgesproken? Vrage: is de Staat in de uitoefening zijner macht aan niets gebonden? - Vrage: is het ‘Gesetz’ altijd en onvoorwaardelijk het recht, altijd het goede? 3o. De Staat is een zedelijke instelling, beloonende het goed, straffende het kwaad. Uit de woorden des Apostels | |
[pagina 102]
| |
volgt: ‘Beruf und Pflicht des Staates, für die Entwickelung der sittlichen Natur seiner Unterthanen Sorge zu tragen womit nicht bloss eine im Dienste ‘der Kirche’ d.i. des Clerus stehende Sittenpolizei gegeben ist, vielmehr vor allem ein unmittelbares Verhältniss zur Familie und zur Schule.’ De leer van Paulus brengt de zedelijkheid op het gebied van den Staat ‘indem er die höhere Vollendung und Verklärung - nicht den geistlichen Obern, sondern der Religion Jesu Christi in Kraft der Erlösung und des durch diese zur vollkommenen Herrschaft zu bringenden Gesetzes der Gottes- und Nächstenliebe vorbehält.’ Nog eens vragen: Is de Staat volstrekte rechter over alle zedelijkheid? Wanneer aan den godsdienst wordt toegeschreven de volmaking en verheerlijking dier zedelijkheid, dan staan Kerk en Staat toch op éen gebied; is dan niet hij, die de hoogste taak heeft te vervullen de hoogste? - De Apostel Petrus verkondigt dezelfde leer. Daar tegenover staat de Kerk der Pausen met hare leer van de pauselijke oppermacht. Die leer heeft Bonifacius VIII in de bulle ‘Unam Sanctam’ onbeschaamd als van den leerstoel der waarheid verkondigd, haar vestigend op de eenheid der Kerk, die éen lichaam is en niet ‘“wie ein Monstrum zwei Häupter habe, sondern ein Haupt, Christus nämlich und Christi Statthalter Petrus und Petri Nachfolger” - also Christus, Petrus und der Italiener Mastai Ferretti sind ein einziger Kopf!’ - Die leer heeft haar voltooiing gevonden in het op het Koncilie van het Vaticaan uitgebazuinde leerstuk der onfeilbaarheid dat op de volgende stellingen uitloopt: ‘de Staat heeft zijn gezach niet onmiddellijk van God, maar van den Paus; hij is geen zelfstandige rechtsorde, daar hij aan het eindoordeel des Pausen is onderworpen; hij heeft als zoodanig geen zedelijke macht, want de eenige zedelijke macht is de Paus, die alleen oordeelt over't goede en kwade en door niemand geoordeeld wordt.’ Van dit standpunt uit kan men alle oproer en overwel- | |
[pagina 103]
| |
diging rechtvaardigen, maar het standpunt is onchristelijk. Anders hebben de groote Apostelen Petrus en Paulus geleerd. Zij predikten voor de overheid eerbied, aan de overheid gehoorzaamheid. De Paus is niet als Christus de vader aller geloovigen, maar de koning is deelgenoot aan het vaderschap van den eersten Adam, welk vaderschap ‘nach dem von Gott geheiligten Gesetze der Ehe das Princip der sittlichen Entfaltung des Menschengeschlechtes’, is. Niet alleen eer en gehoorzaamheid vorderen de Apostelen, ook dankbaarheid is men den koning verschuldigd. De Vati-kaansche Kerk weigert die plichten te vervullen, zij voert strijd tegen de koningen en haar strijd is ‘ein Streit um Macht und Geld’. Maar dat teekent deze kerk dan ook als onchristelijk: ‘Nein, die Religion ist kein Mittel des Gelderwebs und der Herrschaft und kann um dieser Güter willen nicht ihre eigenen Gebote vernichten.’ Maar ook de Verlosser heeft die leer der onderwerping aan de Staatsmacht verkoudigd, ook Hij heeft de goddelijke macht der koningen erkend, ook Hij heeft de wereldlijke heerschappij aan Zijn Apostelen uitdrukkelijk ontzegd. Waarheid en liefde is Zijn rijk en wat is de Kerk anders dan het rijk van waarheid en liefde? Daarom heeft de ware kerk niets gemeen met het scholastisch gebazel over ‘perfecta societas’. Het is waar, daar moet zijn ‘auch in der Gemeinschaft oder in der Kirche eine centrale Strömung der das Ganze von Innen heraus stets erneuernden religiösen und sittlichen Kraft’. Maar toch ‘in welcher mannigfaltigen Fülle der Formen die centrale Innerlichkeit der Kirche aber sich offenbare, oder wie Christus in seinem Leibe Gestalt nach aussen gewinne, dass ist volstandig zu sagen schwer; doch gewiss ist dass das Reich Gottes in Lehre, Cultus und Verfassung nach aussen sichtbar und tastbar werde, in dem gemeinsamen aller christlichen Zeiten und aller Gemeinden (nicht durch eine einzelne Amtsperson) ohne dass diese Formen durchaus reine Darstellungen des Göttlichen sind, da alles sichtbar werden des Geistes durch menschliche Unvoll-kommenheit beschränkt werden muss und Gott in der Kirche | |
[pagina 104]
| |
ohne menschliche Vermittelung nicht wirkt und nicht schafft.’ Het organisme van de Kerk heeft zich van den eersten tijd af, nog in de dagen der vervolging, reeds ontwikkeld en dat buiten den Staat om. En deze zich organiseerende Kerk schiep ‘einen Rechts-organismus innerhalb der stattlichen Ordnung, welche doch nach göttlichem Gedanken die höchste Rechtsordnung für alle gesellschaftlichen Bildungen in der Menschheit ist’. In deze wijze van ontwikkeling lag de kiem van groote gevaren; wat toch was het gevolg? ‘So entstand ein Rechtskörper in dem Staate, ohne dass dieser seine Formen mitbestimmte, ihm seine Grenzen setzte und ihn in schützende Pflege nahm. Darin lagen Keime schwerer Conflicte, abgesehen davon, dass die Bischöfe lernten, tief in das sociale und bürgerliche Leben eingreifende Rechtsverhältnisse ohne den Staat zu ordnen, und zu empfinden, wie angenehm das Herrschen sei.’ Onder de oorzaken der christenvervolging behoort men dan ook op te nemen de ‘ahnungsweise’ geboren ‘Beunruhigung wegen der staatlichen Ordnung’. Toch bleven de Christenen aan den staat op geheel het staatkundig gebied gehoorzamen. Dat belijden de groote apolegeten: de schrijver van den brief aan Diognetus, de h. Justinus, Athenagoras, de groote Theophilus van Antiochie, Tertullianus. Zij allen prediken volstrekte gehoorzaamheid, zij vorderen slechts de vrijheid voor wat geest en waarheid is in den godsdienst: ‘alles andre ordnet der Staat souverain’. Het Staatsgezach is onmiddellijk van God, de Keizer is de eerste en hoogste op aarde, niemand staat boven hem, alle recht is bij den Staat. De Kerk heeft niets te vorderen en vordert niets dan vrijheid van geweten, alle dwang is haar vreemd. Ook later bleef dat beginsel in eere. Zelfs de Pausen der eerste eeuwen, een Gregorius de Groote onder hen, hebben dat beginsel van volslagen gehoorzaamheid en onderwerping gehuldigd. Thans spreekt men van lijdende gehoorzaamheid, en handelt als oproerling. Men speelt allerlei vervolgingskomediën en juicht als de Staat gedwongen wordt geweld te gebruiken. | |
[pagina 105]
| |
Zoo staat dan de veroordeeling der Revolutie door Evangelie en Overlevering vast; zoo is het dan duidelijk dat het verzet der hierarchie tegen de staatswetten onzer dagen, oproer en revolutie is. Het streven om voor de Kerk de rechtsmacht te veroveren, die alleen aan den Staat behoort, de pogingen aangewend om de Kerk niet in haar wezen, maar ook in haar organisatie, van den Staat vrij te maken en tot een eigen rijk te verheffen zijn misdadig en zondigen tegen den waarachtigen geest van het Christendom. Als maatschappij met rechten en plichten is de Kerk in den Staat, en de macht om haar rechten te handhaven heeft zij alleen van den Staat. De Kerk moet dienen in ootmoed: ‘Wie friedlich wäre die Welt, wenn alle, die Vorsteher der christlichen Gemeinden sind, nach der Mahnung des Apostels Petrus es vermieden, schnöden Gewinn zu suchen und gebieterisch über das Volk des Herrn zu sein, und vielmehr als ein Vorbild christlichen Wandels von Horzen ihres Versöhnungs- und Friedensamtes walteten! Möchten insbesondere die Bischöfe den Gedanken einer Statthalterschaft der Majestät Gottes auf Erde fallen lassen und statt dessen beherzigen, dass sie einzig die Demuth Jesu Christi hienieden zu vertreten haben, der “nicht gekommen war, sich dienen zu lassen, sondern auf dass Er diene”. (Matth. 20, 2.3)’ Ziedaar het boek - en het oud-Katholicisme. | |
III.Dit geschrift is een slechte daad. Een slechte daad, een laf hartige, wreedaardige daad, een slechte daad in de bedoeling, in de uitvoering, in de middelen, in het doel, een misdaad in den volsten zin van het woord. Daar is een moeder, een koninklijke moeder, die door de machtspreuk der geweldigen en het geweld der heerschers van haar goed wordt beroofd, van haar recht wordt ontzet, in haar heiligste der heiligen aangerand. Met ver- | |
[pagina 106]
| |
fijnde wreedheid foltert men haar in haar kinderen. Door vleierij en door bedreiging ziet zij de Koningen der aarde haar huis belagen; zij ziet het wankelen der zwakken, het lijden der sterken. De tranen harer zonen zijn zooveel bloeddruppelen geprest uit haar hart, de angstkreet harer kleinen snijdt als een vloek over haar vruchtbaarheid door haar ziel. Gij kunt dat alles doen verdwijnen, die tranen drogen, dien angstkreet in een juichtoon verkeeren, - zoo klinkt het haar toe. Leg uw valschen naam af en erken wie gij zijt! Zij heeft don ook niets anders te erkennen dan hare oneer, hare schande. Zij heeft niets anders te doen dan haar naam te verloochenen, niets anders te belijden dan dat zij loog, toen zij haar Vader, haar Vader noemde en den Bruidegom, die haar tot Bruid had uitverkoren, haar Bruidegom. De onechtheid van het erfrecht harer kinderen heeft zij toe te geven en men zal haar de schande vergeven, die haar logen op hun geboorte wierp. Meer vordert! men niet. Maar in gesloten rijen, schouder aan schouder, en hand in hand, staan haar kinderen rondom haar, in gesloten rijen, een levende muur om de Moeder des Levens. Zij achten het meer dan stervenssmart dat zulk een eisch tot het oor hunner moeder gerake, dat zulk een woord der schande haar ziel bereike en terwijl ze 't lied der eere aanheffen door hun tranen heen, slingeren zij den koningen en vorsten, den machtigen en geweldigen hun eisch in het aangezicht terug: nooit - de dood eer dan de schande. En onder die zonen was er een, die het hard vond aan de Moeder getrouw te blijven, dien het vernederde een slaaf te worden geheeten, wien de band der liefde een dwangjuk scheen. Hij scheurde zich los uit de kringen der broeders, ging tot de heerschers der wereld, zwoer zijn ge-boorterecht af en werd groot, machtig en rijk. En toen hij groot was geworden en machtig en rijk toen verhief hij zich tegenover zijn moeder en riep zijn broeders toe: Gij zijt kinderen des boozen, misleiders en misdadigers, verraders | |
[pagina 107]
| |
uwer koningen, opstandelingen tegen God. En de koningen juichten hem toe en hij verhief zich hooger en zeide: Gij, mijne Moeder, gij zijt een logenares, een overweldigster, een overspelige! Gij noemt u de hoogste en gij zijt de laagste, gij wilt heerschen en gij moet dienen; gij zijt gehuwd aan de onderwerping en gij boeleert met de heerschappij! En weer juichten de koningen en weer stond hij hooger op, die rijk was geworden en machtig en groot, en hij riep: Uw Bruidegom zelf heeft u verloochend - en hij nam slijk van de aarde en mengde 't met het bloed zijner vermoorde broeders en wierp het der moeder in 't aangezicht. Toen wendden de koningen het hoofd van hem af en zeiden: eerlooze - en de geweldigen beten hem toe: lafaard - en betaalden hem. Ziedaar de daad van dit geschrift. Wat behoeven wij beelden? - Zij omsluieren de naakte schande der werkelijkheid. Het feit is in zijn brutalen vorm beneden alle beschrijving. Naar haar eigen woord, haar eigen, in uitdaging en zegelied weergalmende belijdenis staat de Revolutie op dit oogenblik tegenover de Kerk als de machtigste. Zij heeft het geweld in haar dienst en de Kerk zal verdwijnen: de teerling is geworpen, het lot beslist. Van alle kanten woedt tegen de Kerk de storm. Een storm geweldig, ontzettend, onmetelijk. Alles wordt aangetast, niets gespaard. Het doel, het in het openbaar en schaamteloos uitgesproken doel is de vernietiging der Kerk. En daar verschijnt een man, die zich ‘Katholischer Bischof’ noemt en hij zegt aan de Kerk dat zij, zij het oproer, zij de Revolutie is. Het is het laatste woord van het schaamteloos verraad. Wat kan men meer zeggen? Wat doet het af of deze man, voor wien de Staatskas zoo goedgeefsch is, de Kerk van hebzucht beschuldigt terwijl haar erfgoed gestolen wordt? Wat doet het er toe of deze, die de gouden vruchten plukt zijner laffe onderwerping, het gehoorzamen, aan God in 't lijden door den Staat, de verhevene lijdende gehoorzaamheid der katholieke bisschoppen oproer scheldt? Wat doet het of weder- | |
[pagina 108]
| |
om deze, dis de dwingelandij door het woord Gods rechtvaardigt en de beulen der Moederkerk aanhitst in naam der Liefde, of deze de Kerk van huichelarij beschuldigt, nu zij de zwakheid harer kinderen voor te harden drang tracht te beschutten en geen Farizeesche gestrengheid als deugd beveelt? Wat doet het nog eens, of deze die daar optreedt als de beschuldiger zijner broeders en de aanklager zijner moeder, die niets heeft dan hoon op de lippen en haat in het hart, wat doet het of deze het woord van den heiligen toorn waanzin noemt en de profecie van Gods wrake lastering? Het is alles niets. Met dat éene woord, dat werpen van het woord ‘Revolutie’ naar het met doornen gekroonde hoofd der Kerk, is de misdaad voltooid. En het zegel is gezet op de beschrijving van het oud-Katholicisme: trotschheid en lafheid. Want hier is waarlijk de trotschheid van den heresiarch en de lafheid van den eunuchus. | |
IV.In naam van het waarachtig christendom, in naam van de vrije wetenschap treedt deze man op om de kerk van Rome, de kerk van het Vatikaan, als ze bij hem genoemd wordt, te betichten van Schriftvervalsching en bedrog, te overtuigen van logen tegen de historie en van valsche getuigenis. Wat blijkt ons uit zijn geschrift? Het antwoord ligt in den inhoud. Maar nog éen woord vooraf. In het geheele betoog van dezen leeraar der gemeente wordt geen enkele nieuwigheid gevonden, geen punt aangeroerd dat reeds niet vroeger door de dwaling werd gegrepen. Niets is nieuw: noch het toedichten aan de Katholieke Kerk van meeningen, die zij steeds heeft verworpen, noch het willekeurig verklaren van woorden en zinsneden naar den eisch van het doel, noch het onbeschaamd verzwijgen der het wezen rakende bepalingen, noch vooral het openbaar gebruik der valsche wapenen, van wier gebruik men den tegenstander beticht. Dit alles is oud en | |
[pagina 109]
| |
versleten. Het éenig nieuwe wat hier te vinden viel zou de weêrgalooze laagheid zijn, waarmede dit alles wordt gepleegd; maar ook deze is oud. Als waar 't een parel met geen koninkrijk te betalen, met zooveel zorg en zooveel ophef wordt ons de leer aangeboden, die den Staat van goddelijken oorsprong noemt. De beide groote Apostelen Paulus en Petrus hebben haar verkondigd. En - behoeft het nog te worden vermeld - met de bekende list heeft de Roomsche Kerk dit alles verborgen gehouden voor de onnoozelen, die gelooven in haar woord. Nu heeft niemand ter wereld ooit ontkend dat de prinsen der Apostelen de gehoorzaamheid en de onderwerping aan het gezach hebben gepredikt en dat zij bij die prediking hebben gewezen op den goddelijken oorsprong van het gezach. Niemand heeft dit ontkend, integendeel de Kerk verkondigt het luide. Maar dit is niet de vraag. Het is de vraag of er nog een ander gezach dan het Staatsgezach van God af komstig moet heeten, of geen andere maatschappelijke orde dan die van den Staat door God is ingesteld. Hier kan de Grootmeester der liefde- en waarheidsgemeenschap kiezen tusschen de loochening van den Christus of de Katholieke leer over de Katholieke Kerk. Hier helpt geen spelen met woorden, geen draaien met onmiddelbaren oorsprong en nieuwtestamentelijke zegswijzen, hier baat geen beroep op de bekende logenachtigheid der Pausen van Rome. Zeker, de menschgeworden Zoon heeft aan Zijn. Kerk niets anders gegeven dan de eeuwige grondvormen, Hij heeft de ontwikkeling van het toevallige onder den bijstand van Zijn Geest overgelaten aan de menschelijke geschiedenis; maar die eeuwige grondvormen zijn juist de grondslag en de poorten, zijn juist het gezach en de éenheid. En Petrus draagt de sleutelen en aan het gezach is de éenheid gehonden. Dáar en daar alleen ligt de strijd. Het is hier waarlijk niet te doen om de goddelijkheid van alle gezach te belijden of te ontkennen. Maar wel is de vraag of naast en boven het Staatsgezach nog een ander gezach door God is gesteld, of waarlijk alleen bij den Staat de bron van alle recht en alle zedelijkheid moet worden gezocht. Die vraag | |
[pagina 110]
| |
wordt door den man der wetenschap met een maar al te verklaarbaar stilzwijgen voorbijgegaan. In zijn heiligen toorn laat deze verdediger van het goddelijk gezach nog het volgende hooren: ‘Dies ist nun die berühmte Bulle ‘Unam Sanctam’, - ein überaus elendes Machwerk in welchem der Siun der angeführten Schriftsteller misshandelt und in 's Gegentheil verkehrt wird und die Unwissenden in 's besondere dadurch betrogen werden, dass allen mystischen Schriftworten ein juristischer Sinn untergeschoben wird.’ Wat deze man hier lastert over de onsterfelijke verklaring van Bonifacius VIII, is niets anders dan zijn eigen bedrijf. Hij maakt de leeraren der christelijke onderwerping tot predikers van een heidensche Staatsleer, hij vervormt en verwringt het woord der Schrift naar den eisch zijner willekeur en aan het christelijk volk vertoont deze voorganger de door Nero gemartelde Apostelen als de voorloopers der Berlijnsche hof-canonisten en de beschermheiligen van Dr. Falk. Wat hij echter vergeet is de verheven les door de Apostelen aan de Caesars verkondigd: Alle overheid is dienares van God! Neen, alleen de Kerk heeft te dienen. Ziedaar de groote eisch, die de grondslag is der groote beschuldiging: de Kerk poogt niets anders dan het Staatsgezag te onderwerpen en te overweldigen. De Kerk vordert als haar recht een dwingende macht, een macht, die haar het recht geeft te straffen en te beloonen, die zich uitstrekt ook over de tijdelijke goederen, ook over de dingen die van deze wereld zijn. Nog eens: hoe belet dit alles den Staat in zijn levenskring te blijven, op zijn gebied te heerschen? Waarom ligt daarin een streven naar onrechtmatige macht, een pogen tot overweldiging? De Kerk is toch om en voor de menschen, zij is toch menschelijk? Ja, wel is zij menschelijk, maar niet waar het geldt op menschelijke wijze goddelijk recht uit te oefenen; menschelijk is zij tegenover het goddelijk gezach van den Staat, waaruit alle recht wordt geboren en alle zedelijkheid ontspringt. Het is zonderling hoe deze man der wetenschap door zijn | |
[pagina 111]
| |
hartstocht van haat en vleierij tot verwarring en tegenspraak wordt gedwongen. Hij verhaalt van het leven der eerste christelijke gemeenten, hoe allen te zamen leefden met vreugde en in eenvoud des harten, hoe twist ontstond tusschen Grieken en Hebreeuwen, hoe diakenen werden benoemd, hoe allen zich voegden: ‘ohne dass den Aposteln eine zwingende Macht zu Gebote stand’. Maar het geheele leven dier eerste Christenen is een ergernis. Deze lieden onttrokken zich aan het staalsleven, zij regelden vraagstukken van recht, vragen van eigendom en eigendomsverdeeling; zij hadden hun eigen bestierders voor tijdelijke zaken als het verplegen der weduwen; is het niet genoeg? Moeten ook de lijken van Ananias en Saphira nog getuigen van da dwingende macht der Apostelen? ‘Auch während der Verfolgungen’ - zoo heet het verder - ‘bildeten sich die Gemeinden einzig nach dem Princip der Freiheit; und doch beugte sich die Menge selbst einer strengen Bussdisciplin.’ - En straks heette het, dat de Bisschoppen reeds tijdens de vervolgingen leerden hoe aangenaam het heerschen was. Welk een laf spel met woorden! ‘Dwingende Macht’ heet het en op dat ‘dwingen’ rust het geheele betoog. Het is toch een jammerlijke vertooning, dat schouwspel van een man, die in 't hoogepriestelijk gewaad der heilige Kerk gedoscht aan de hand van een roodhemd in de kelders der Inkwisitie afdaalt om de houdengeraamten van 1849 nog eens tot verschrikking van den groeten hoop aan den dag te brengen - op niets anders gelijkt dit belachelijk beuzelend bazelen over de ‘Dwingende Macht.’ De Kerk is dienares, zoo heet het. Dienares, ja, maar geen dienstbode, geen slavin, geen gehuurde, geen gekochte, geen gebondene, maar vrije. Dienares in vrijheid, dienares van God - dat is zij. In die dienstbaarheid ligt haar kracht, haar waardigheid, haar eere, in die dienstbaarheid ligt haar koningschap. Want allen hebben God te dienen, allen, koningen en slaven, wijzen en onwetenden, rijken en bedelaars; alles is aan God onderworpen, het gezach van den Staat en de | |
[pagina 112]
| |
Staat zelf. Alle ziel zij aan Gode onderdanig, is de hoogste en de eerste wet en als de eerste en de hoogste onder de dienaren Gods staat de Kerk. Zij leert God te dienen naar den wil van God, God te kennen naar zijn openbaring. Zij is de wegbereidster en tevens de geleidster tot het Godsrijk, dat in hare gemeenschap ons reeds is gegeven en gewaarborgd voor alle eeuwigheid. De Kerk oefent geen dwingelandij, zij is de moeder en beschermvrouwe der waarachtige vrijheid en waar zij den Staat oproept om hare wet te doen vervullen, daar geeft zij den Staat deel aan het hooger verhevener werk haar toebedeeld; waar zij de vrijheid dwingt, daar dwingt zij het booze dat 's menschen wil belaagt of overheerscht, zich te verwijderen en los te laten, opdat de geest van Christus zijn intrek kunne nemen, waar straks da slavernij den staf had gevoerd. De heerlijkste triomf der Kerk is deze dat zij den laster tartte en overwon. De vervolging is niet het vreeselijkste voor de Kerk. Niet het loeien der stormen, niet de donders en het bliksemvuur werpt de rots omver. Pal en ongeroerd staat op zijn eeuwendiepen grondslag de Koningsalp en lacht met het beuken der orkanen en het dreunen der windstooten, die zijn wanden niet doen sidderen en in zijn spleten huilend en jammerend vergaan. Maar het eeuwig aanhoudend en eeuwig éentonig neêrvallen van den waterdruppel doorboort het graniet en snijdt met onweêrstaanbaar langzame kracht door het rotsgesteente - straks schudt de rots en het blok ploft naar beneden met daverenden val. Zóo de laster; van de hoogste toppen heeft hij dus dekroon doen vallen, met geweldige blokken heeft hij den weg versperd. Maar sinds achttien eeuwen valt de doodende druppel van den laster op het rotsgesteente der Kerk; zonder ophouden, met altijd drijvende kracht valt zij telker ure, telker seconde en nog is het rotsgesteente maagdelijk en ongeschonden als op het oogenblik toen het woord van den Christus het in de wereld heeft gevest. Laster en valsche getuigenis. Ook dit laatste wapen heeft de meester der wetenschap niet versmaad. De mannen, die | |
[pagina 113]
| |
in den drang der vervolging de waarheid en het recht der Kerk hebben verdedigd, die, door de genade gesteund, kracht van geest en vastheid van gemoed genoeg bezaten om als in 't aangezicht van lijden en dood toch het onsterfelijk leven der waarheid te verkondigen en haar zegevierende kracht te betoogen, die mannen roept hij op om te getuigen - dat de Staat het hoogste is. Wat maakt het hem of uit iedere bladzijde hunner geschriften, iederen regel van hun betoogen blijkt dat zij, sprekende van de gehoorzaamheid der -Christenen, slechts den bestaanden toestand beschreven, geen stelsel hebben uiteengezet over de verhouding van Kerk en Staat? Wat maakt het hem? - Justinus en Anaxagoras, Theophilus en Tertullianus, worden tot den dienst der logen geprest; valt het wel te verwonderen na hetgeen met Petrus en Paulus is geschied? - Hoe het zij, indien men Rome beticht van de historie te hebben vervalscht, dan behoort men toch de eigen historie-vervalsching wat zorgvuldiger te vermommen, voordat men haar als de wetenschap der geschiedenis vertoont. Indien men in naam der wetenschap en der Christelijke waarheid zich verheft tegen de aanmatiging van een overweldigend gezach, dan moest men de wetenschap en de waarheid niet verlagen tot de slavinnen der dwingelandij. Dwingelandij - dat toch is de Staatsmacht, die het ideaal vormt der Oud-Katholieke belijders, dwingelandij, onbeperkte macht, door geen wet gebonden, door geen grens gehouden: dwingelandij, door geen God beheerscht en aan geen God verantwoordelijk, want de goddelijke oorsprong van het gezach is voor den Oud-Katholiek in waarheid niets anders dan een afstand doen van de zijde Gods en een nederleggen van Zijn macht en Zijn majesteit in de handen van Tiberius, Claudius, Caligula of Nero. Het merkteeken is wel gerechtvaardigd: Trotschheid en lage vleierij. | |
[pagina 114]
| |
V.Ziedaar dan het boek. Het is het belachelijk voortbrengsel eener ijdele wetenschap en de laaghartige daad van een afvallige. Het beschaamt en vernedert den man, die het schreef, erger nog, het sleurt hem op de kaak en bindt hem aan den schaudpaal voor het oog der wereld. Dit geschrift is een openbaring van de matelooze diepte, waarin de renegaat onzer dagen valt. Hoog, eindeloos hoog als de deugd zich kan verheffen bij zooveel drang en zooveel nood, even weêrgaloos diep stort de afval den rampzalige. De goddelijke kracht en de onweèrstaanbare majesteit, waarmeê de vervolging en verdrukking de getrouwen toerusten en bestralen, vinden hun terugslag in de ellende en de vernedering, waarmeê de glorie der wereld de ontrouwen omgeeft. Nu het zwaard des lijdens door het hart der Moeder vaart, nu zijn waarlijk de gedachten van veler harten opengelegd. Nu is de bekrompen ijdelheid aan het licht gekomen en ook de grenzenlooze zelfzucht, nu vertoont zich de trotschheid zonder wedergâ en de toomelooze begeerte naar goud en glans. Nu ziet men de mannen, die niets hebben gekend dan eere, niets gesmaakt dan rust, die den strijd hunner ziele, als ze 't heeten, hebben doorstreden onder maatschappelijk genot en den beslissenden stap van hun leven hebben gedaan met een glimlach op de lippen, terwijl de goede sier en de eereplaats hen wachtten aan de andere zijde, nu ziet men diezelfde mannen tegenover ballingen en gevangenen, tegenover verjaagden door 't geweld en verlatenen, aan wie de dwingelandij alles ontnam, tegenover zwakke vrouwen, die trouw bleven aan haar eed en het ‘Heim’ verlieten met het oog op het hemelsche vaderland, tegenover sterke mannen, die de drift bedwongen en de hand niet ophieven, tegenover bisschoppen, wier herderstaf geworden is tot een bedelstaf of den staf der dwalenden in den vreemde, nu ziet men die mannen hoog in de gunst des keizers en gevierd ten hove, zich verheffen op hun | |
[pagina 115]
| |
deugd, op hun eerlijkheid, op hun moed, op hun liefde, en dat terwijl 't Jura-gebergte geen schuilplaats heeft voor den priester, terwijl Duitschland weêrgalmt van weegeklaag en rouwkreten, terwijl Europa of bewonderend of verbaasd den strijd aanschouwt, terwijl geheel de wereld de maar verneemt van den heldenmoed der vervolgden. Daar is hier meer dan onbeschaamdheid, daar is waanzin, maar een waanzin uit de misdaad geboren en met de misdaad vrijwillig gekozen en omhelsd. Ja, daar is hier waanzin, de waanzin der blasphemie, die al de schande van dezen afval openbaart. Want ook dit is openbaar geworden, ook dit: het koud, het ijzingwekkend ongeloof dat dezen man, dezen prediker der waarheid, dezen bode van Christus overweldigd heeft. Het is hem niet genoeg door valsche getuigenis zijn vleierij nog meer prikkelends, meer honingzoets tevens te leenen, het verzadigt zijn hovelinge-woede niet als hij een koor van zangers der goddelijke vorsten om zich verzamelt, zangers, die hij oproept uit het graf der eeuwen om hun zijn woord in den mond te leggen, terwijl hun woord in leven en in dood hem vloekt. Neen, deze rampzalige aarzelt niet den menschgeworden God Zijn geboorte van eeuwigheid, Zijn godsrecht als te doen verzaken om hem tot den prediker te maken van den Caesor-God. Als onze Heer en Zaligmaker na de bloedige geeseling weêr voor Pilatus wordt gevoerd en op de vraag des rechters: ‘Van waar zijt gij’, blijft zwijgen, dan voegt de Romein hem toe: ‘Weet gij niet dat ik macht heb U te kruisigen en macht heb U los te laten?’ - En de Verlosser, die reeds vóor de geeseling Zijn goddelijk Koningschap had verkondigt, herneemt: ‘Gij zoudt geen macht over mij hebben indien het U niet van boven gegeven ware. Daarom heeft hij, die mij aan u heeft overgeleverd, grootere zonde.’ Hier klinkt nog eens de belijdenis der Godheid, die ook het booze moet toelaten, opdat het zich zou kunnen voltrekken, die het booze niet alleen straffend, maar ook leidend beheerscht. Al de macht van dezen Romein is onderworpen aan God. | |
[pagina 116]
| |
En Dr. Joseph Hubert Reinkens, Katholischer Bischof, leeraart: ‘In dem Zwiegespräche mit Pilatus lehrt Jesus auch im einfachsten Ausdruck den Ursprung der obrigkeitlichen Gewalt von Gott. Als nämlich der Römische Statthalter ihn fragte: ‘Weisst Du nicht dass ich Gewalt habe Dich zu kreuzigen und Gewalt Dich freizugeben’, antwortete er: ‘Du würdest keine Gewalt über mich haben, wenn sie Dir nicht gegeben wäre von Oben her.’ (Joh. 19: 10, 11). Pilatus richtet im Namen des Römischen Kaisers, Jesus erkennt dessen Gewalt als zu Recht bestehend an und leitet ihren Ursprnng von Oben her, d.h. als obrigkeitliche Gewalt überhaupt von Gott.’ Hier behoeft niets te worden bijgevoegd. Maar het teekent toch dat de beschuldiging van den verrader werd weggelaten. Het is de eenige trek van schaamte in dit schaamteloos verweerschrift van Judas Iscarioth. |
|