Menschen en boeken. Verspreide opstellen. Deel 4
(1900)–H.J.A.M. Schaepman– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
Godsdienst en volkswelvaart.
| |
[pagina 34]
| |
haar leven bloeide steeds in nieuwe, frissche, ongekende verschijningen, geen aanval vond haar ongewapend, want de verdediging was reeds vóor den aanval gereed. Maar de strijd is niet geëindigd, de strijd duurt voort. Het behoort tot een van de hellestraffen der dwaling dat zij reeds op deze aarde eeuwig dezelfde moet blijven, zij wil nieuw zijn en zij is altijd, oud en versleten, zij wil vooruitgaan en zij loopt altijd, als het blinde paard in den molen, in denzelfden kring, aan denzelfden band. Eeuwig beweegt zij zich in denzelfden Kreislauf, eeuwig gaat zij van het Urschleim der sijfelende lastering voort, alle schakels langs, tot haar hoogste ontwikkeling: den Caesar Zij kan niet anders, God heeft het zóo gewild. - Daar zijn hier echter uitzonderingen aan te wijzen. Of ten minste het heeft den schijn er van. Somtijds zou men waarlijk zeggen, dat de strijd tegen de Kerk een andere gedaante aannam, eens een nieuw wapen bezigde. Daar mag nu in vorige eeuwen al vrij wat tegen de Kerk zijn gestreden, het is toch zeker dat de Staathuishoudkunde eerst in den jongsten tijd de wapenen tegen Rome heeft aangegord, eerst in de jongste dagen haar fellen aanval tegen de Kerk heeft gericht. Eerst onze eeuw heeft in naam der wetenschap het betoog, het overwinnend betoog! - zien voeren dat de Kerk een beletsel is voor volkswelvaart, een hindernis voor de volksontwikkeling, dat de natiën, die onder hare hoede staan, aan hare waarheid gelooven, aan hare wet vasthouden, van haar leven leven, dot met éen woord de Katholieke natiën achterlijk zijn en zeer achterlijk op ieder gebied van het volksleven, zoowel zedelijk en verstandelijk, als stoffelijk. Misschien zal men zeggen, dat deze wijze van bestrijden reeds in Mattheus IV is voorspeld, dat de taktiek der tegenstanders daar reeds is geteekend. Immers het ligt voor de hand dat hij, die dan Christus de koninkrijken der wereld voor niet meer of minder don een onnoozelen knieval aanbood, later, na 's Heeren weigering, wel tot de zijnen, en die naar hem hooren zal gezegd hebben: die godsdienst geeft | |
[pagina 35]
| |
geen koninkrijken, het moet daarme^e al vreemd gesteld wezen. En het is waar, de eerste belijders van dien weigeraar der koninkrijken hebben 't zeer dikwijls moeten hooren, dat alleen het geringe volk, de slaven en de armen, tot hun godsdienst overging. Hoe het zij, in deze eeuw, die van geen woord meer gebruik maakt dan van volksontwikkeling en die volk op volk ten gronde kan zien gaan, in deze eeuw behoort het tot de meest gelief koosde wapenen tegen de Kerk om haar als de vijandin der volksontwikkeling uit te roepen. Bij sommigen geschiedt dit omdat zij alle geopenbaarde waarheid verwerpen. Anderen gaan nog verder en willen van niets anders weten dan van de krachten der natuur, zooals zij ons omgeeft. Met en door deze alleen komt men tot de ware ontwikkeling. Maar bij allen staat dit vast, dat met name en meer dan iets anders het Katholicisme aan alle volksontwikkeling vijandig is. Men gaat nog verder; in deze beginsellooze eeuw wemelt het van axiomen dat het Katholicisme der beschaving vijandig moet zijn. Wanneer het het tegenovergestelde beweert, liegt het en wanneer het soms zijn bewering door feiten wil staven, dan pleegt het huichelarij. De heer Emile de Laveleye, hoogleeraar te Luik, behoort tot de staathuishoudkundigen, die in hunne wetenschap allereerst een wapen tegen het Katholicisme zien. Sinds jaar en dag heeft hij den strijd tegen de Kerk aangebonden, heeft hij haar dan in Engelsche, dan in Fransche, dan in Belgische tijdschriften aangeklaagd en op de kaak gesteld als de vijandin van den staat, van de beschaving, van de volkswelvaart en ontwikkeling. Met niet minder scherpte dan scherpzinnigheid heeft hij de liberaal-katholieken afgewezen en van halfslachtigheid, lauwheid, lafheid beticht, zeer terecht heeft hij alleen voor de zoogenaamde Ultramontanen de eer en de schande van het echte Katholicisme geëischt. Onder alle vormen en bij iedere gelegenheid heeft hij zijn wrok, men zou naar toon en felheid mogen oordeelen: zijn persoonlijken wrok, tegen de Kerk gekoeld. Onder | |
[pagina 36]
| |
het masker der onpartijdigheid zich verbergend heeft hij zijn haat op alle wijze lucht gegeven. Het behoort tot de eigenaardigheden van den heer de Laveleye dat hij zich zelven liefst als een koel, onbevooroordeeld man, een wetenschappelijk levens- en natuurbeschouwer voorstelt. Zijn gevolgtrekkingen berusten alle op onweerspreekbare feiten. Maar de feiten, waaraan de heer de Laveleye gelooft, bewijzen maar te zeer zijn haat tegen de Katholieke Kerk. Hij bouwt een betoog op een verklaring van Prins Bismarck. Een gerucht mits het der Kerk vijandig zij, is hem een historisch feit door marmer en perkament gestaafd. Deze man, waarin iets leeft van van den Voltairiaanschen geest, is lichtgeloovig als een baker, waar Rome in het spel is. De ‘Saturday Review’, die toch waarlijk geen Ultramontaansche sympathiën heeft, verwijt den hoogleeraar zijn odium theologicum en spot met zijn vertrouwen op het woord van den Rijkskanselier. Naar aanleiding van 't jongste artikel in de ‘Forthnightly Review’ - ‘The European Situation’ - zegt zij, ten opzichte van de Laveleye's oordeel over den strijd in Duitschland: ‘His way of looking at the religious crisis, especially in Germany, where of course it comes most conspicuously in notice just now, is so onesided, not to say paradoxical, that it can hardly be explained except by that intensity of religious prejudice which is so common among rival politicians and pamphleteers on the Contiment’Ga naar voetnoot1. Dit brevet van onpartijdigheid is waarlijk benijdenswaardig. Een andere, meer beteekenende eigenaardigheid van den heer de Laveleye is deze. Terwijl de meeste bestrijders der Katholieke Kerk zich tot het vernietigen van het Katholicisme bepalen, poogt deze kampioen niet alleen af te breken, maar ook weer op te bouwen. Aan de volken, die hij uit de omhelzing van het Katholicisme losrukt, wijst hij den schoot van het Protestantisme als bron van kracht en leven. De strijd tegen Rome kan alleen als religiestrijd gevoerd | |
[pagina 37]
| |
worden - de scherpzinnigheid van den haat voert tot deze gulle, misschien niet overal even gewilde bekentenis. Daarom moet de Staat, moet de staatsburger zijn katholieke beginselen niet alleen verloochenen, maar hij moet een nieuwen godsdienst omhelzen, een nieuwe belijdenis aannemen. Terwijl het oud-katholicisme in zijn eerste dagen nog eenige kans scheen te hebben om als de nieuwe, het Katholicisme vernietigende godsdienst te worden aanbevolenGa naar voetnoot1, is nu het Protestantisme het eenig waarlijk echte en hechte middel tegen de Roomsche Kerk. Het staat nu onaantastbaar hoog en verheven in de schatting van den heer de Laveleye. De door hem aangevoerde en bestierde ‘Revue de Belgique’ vervult een strijdend apostolaat der apostasie. Verdelging van het Katholicisme, verheffing van het Protestantisme is haar leus. De heer de Laveleye is de connétable de Bourbon in het tegen Rome optrekkend leger, waarin de heer Goblet d'Alviella de rol van Frohnsberg vervult en ieder soldaat een strop bij zich draagt om den Paus aan de galg te helpen. Ieder wapen is goed tegen Rome en iedere stem, die het Protestantisme predikt, is zeker van met lot en dank te worden aangehoord. Een der vuilste en ellendigste schandbladen van Brussel - la Chronique - verkondigt dezelfde dingen als de heer de Laveleye en de riooltaal van den naamloozen lasteraar vindt welwillende opname op de bladzijden der RevueGa naar voetnoot2. La Chronique wordt dan op even kiesche als welluidende wijze beteekend: ‘un journal satirique qui d'ordinaire ne combat le parti clérical qu'avec l'arme légère du sarcasme.’ Het is zeer fraai, waarlijk zeer fraai jegens vuilikken zoo beminnelijk verdraagzaam te zijn. | |
[pagina 38]
| |
Voor zijn persoon gebruikt de heer de Laveleye steeds het steviger en geduchter wapen der wetenschap. Als staathuishoudkundige plaatst hij eenvoudig de onweerlegbare feiten tegenover of naast elkander, wikt en weegt met weergalooze onpartijdigheid de cijfers en beslist. Dat is, hij geeft eenvoudig de slotsom aan; het besluit door hem getrokken spreekt eigenlijk reeds van zelf uit de onweerlegbare feiten. In zijn ‘Revue’ van Januari 1875 gaf de hoogleeraar in dien geest een staathuishoudkundige studie ten beste. Hij beschouwde Protestantisme en Katholicisme in hun betrekking tot de vrijheid en de welvaart der volken. Het moet worden erkend, dat de beschouwing niet geheel nieuw is. Lang genoeg reeds heeft men de grootere voordeeligheid van het Protestantisme boven het Katholicisme breed uitgemeten. Men kan bijna zeggen, dat de hoogere volmaaktheid der Protestantsche volken boven de Katholieke een axioma is geworden. In den laatste tijd evenwel was men tot iets nieuws (is er iets nieuws?) overgegaan: het verschil der rassen was de verklaring van de meerdere of mindere volmaaktheid der verschillende volken. Men had de godsdiensten geschrapt. Voor denkers en geleerden, die niet alleen met het verstand oordeelen, maar ook met het geweten, - ! - voor mannen van den stempel van de Laveleye, moest dit onverdragelijk zijn. Daarom voerde hij het vraagstuk weer in den kring, waarin het paste, stelde hij de onweerlegbare feiten weer in het licht, gaf op nieuw zijn vonnis tegen het Katholicisme en riep de dwalenden en zoekers naar het beste en hoogste tot den paradijshof van het Protestantisme. De ‘studie’ van den Heer de Laveleye, later als afzonderlijke brochure verschenen, werd in het Engelsch uitgegeven met een voorwoord van Gladstone, genoot de eer eener Hollandsche vertaling met een inleiding van Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman. Waarom werd deze studie zoo gevierd en zoo geëerd? Ja, waarom? Voor het oogenblik heeft de beantwoording dezer vraag niets belangrijks. Belangrijk is het te zien, hoe de heer de Laveleye zijn stelling opzet, verklaart, verdedigt, hoe | |
[pagina 39]
| |
hij zijn besluit rechtvaardigt en zijn lofrede op het Protestantisme staaft. Ziehier dan de korte inhoud van het geheele betoog. Het is onmogelijk op dit oogenblik onze historische en maatschappelijke ontwikkeling het meer of minder van stoffelijke welvaart en zedelijke hoogte bij de volken aan het verschil van rassen toe te schrijven. In de eerste dagen der geschiedenis waren zeker het verschil van ras en het verschil van omstandigheden, van omgeving de groote oorzaken van een zoodanig onderscheid en konden zij wettig als redenen van verklaring worden opgegeven. ‘Maar in den tijd dien wij beleven is het, als er sprake is van volken, die zulk een gemengd bloed hebben als de Europeesche en die, bovendien uit een gemeenschappelijken stam zijn gesproten, zeer moeilijk met een eenigzins wetenschappelijke zekerheid de sociale feiten met den invloed van het ras in verband te brengen’Ga naar voetnoot1. Daarmede, met die moeielijkheid, is de verklaring door Latijnsche en Germaansche rassen weggecijferd. Wat blijft dan over? ‘Wanneer men Protestanten van Latijnsche afstamming ziet uitmunten boven Germaansche doch katholiek gebleven bevolkingen; wanneer men in een zelfde land en in een zelfde groep, bij dezelfde taal en afstamming, waarneemt dat de Hervormden sneller en regelmatiger vooruitgaan dan de Katholieken, is het moeilijk de meerderheid van genen boven dezen niet toe te schrijven aan den godsdienst dien zij belijden’Ga naar voetnoot2. Een reeks van feiten wordt nu den lezer voorgelegd. Germaansche volken van verschillende geloofsbelijdenis, en evenzoo volken of gewesten tot het Latijnsche ras behoorende, worden met elkander vergeleken. De voorbeelden worden zoowel aan 't stoffelijk als aan 't geestelijk gebied ontleend. Wat is het besluit: ‘Voor ieder die de feiten onpartijdig wil onderzoeken | |
[pagina 40]
| |
staat het dus vast dat de Hervorming voor de ontwikkeling der volken gunstiger is dan het Katholicisme’. Nu echter volgt de vraag: welke zijn wel de oorzaken van dit verschijnsel? Zij zijn de volgende: Het Protestantisme bevordert het volksonderwijs. Het zedelijk peil is bij de Protestanten hooger dan bij de Katholieken. Het Protestantisme is vrijheid, het Katholicisme slavernij. De hoogere klassen zijn in protestantsche landen godsdienstiger dan de katholieke. Men mag hier niet onvermeld laten, dat ook deze oorzaken van de katholieke onmacht met bewijzen worden gestaafd.
De vraag blijve gesteld, zooals zij door den tegenstander is gesteld. Voor het oogenblik moge het beginsel, waarmede hier over de meerdere of mindere geschiktheid of voortreffelijkheid der godsdienstige belijdenissen wordt geoordeeld, gelden. Het springt in het oog, dat met het bereiken van de stoffelijke welvaart en het rustig leven onder een grondwet het doel van den mensch, het doel der menschheid niet is bereikt. En daar de godsdienst toch juist het bereiken van dit doel in zijn geheel, niet alleen voor dit, maar ook voor het, volgend leven in zekeren zin ten doel heeft, zoo zon het rechtvaardiger zijn dit alles in zijn geheel te nemen, de vraag in haar algemeenheid te stellen. Maar, nog eens, dit blijve voor later. Wij staan nu, met onze tegenstanders, op het veld der Staathuishoudkunde. En nu geldt de vraag: kan ook op dit gebied de Katholieke Kerk haar meerdere voortreffelijkheid bewijzen? Kan zij hier haar hoogere, neen de hoogste plaats behouden? Het beste middel om tot een antwoord te geraken is de feiten van den heer de Laveleye eens te bezien en te betasten, eens te beproeven of zij echt en onomstootbaar zijn. | |
[pagina 41]
| |
II.Bij het onderzoek naar de door den heer de Laveleye aangevoerde feiten staan twee groote vragen op den voorgrond. Zijn de feiten op zich zelven genomen waar? - Staan ze in betrekking tot het hier gevoerde geding? - Op de beantwoording dezer punten komt alles aan. En terwijl men, met edelmoedige hoffelijkheid, de eerste vraag ter zijde zou kunnen laten, is de tweede van het hoogste belang. Want juist hier ligt de knoop van het vraagstuk, de kern der zaak: is het Katholicisme bij dit feit betrokken, en wel zóó, dat het zoo niet de eenige, dan toch de hoofdoorzaak der bedoelde verschijning kan worden genoemd. Waar deze vraag niet duidelijk en beslissend kan worden beantwoord, daar heeft het aangevoerde feit geen bewijskracht. Onloochenbaar moet het vaststaan, dat de Katholieke Kerk door den van haar uitgaanden godsdienstigen invloed den achteruitgang der volken op stoffelijk, zoowel als op staatkundig gebied bevordert of ten minste den vooruitgang tegenhoudt. Niemand kan, waar het geldt eene bewijsvoering door feiten, deze voorwaarden te hard noemen. Het moet bekend worden dat zij vernietigeud zijn voor de feiten van den heer de Laveleye. Deze kunnen onder geen enkel opzicht den toets der kritiek doorstaan. De eerste tegenstelling door den heer de Laveleye beproefd geldt Schotland en Ierland en dan Ierland alleen: ‘Het is bekend dat de Schotten en de Ieren van dezelfde afkomst zijn. Beide zijn aan de Engelschen onderworpen geworden. Tot aan de XVIe eeuw was Ierland een veel beschaafder land dan Schotland. Het Groene Erin was gedurende de eerste middeleeuwen een brandpunt van beschaving, terwijl Schotland nog een schuilplaats van Barbaren was. | |
[pagina 42]
| |
en schijnt onvermogend door eigen kracht zich op te beuren. Het mag niet ontkend worden, dat een zekere vermetele moed tot het aanhalen van dit feit noodig was. Ierland rampzalig door de Roomsche Kerk! Maar men zou even goed kunnen zeggen, dat de eerste martelaren rampzalig zijn geworden door het Christendom! Op deze wijze wordt de godsdienst van Verres boven alle anderen verkieslijk en is het Christendom reeds hierdoor geoordeeld dat het zijn stichter ten dood heeft gevoerd. Deze bewijsvoering mag een uit den tempel verjaagden wisselaar waardig heeten. Immers het Katholicisme heeft met de ellende van Ierland niets te doen, dan in zoover het de reden tot voortdurende vervolging, verdrukking, vernedering is geweest. Zie hier de plaats waar Macaulay Ierland en Schotland bespreekt en vergelijkt. Men kan dan oordeelen. ‘In het jaar 1603 stierf de groote Koningin. Dat jaar is in velerlei opzich ten een der belangrijkste tijdpunten onzer geschiedenis. Schotland zoowel als Ierland werden toen met Engeland tot één rijk vereenigd. Schotland zoowel als Ierland waren, wel is waar, door de Plantagenets veroverd, maar zoo min het een als het ander dier landen had zich geduldig onder het, juk gevoegd. Schotland had met heldenmoed zijn onafhankelijkheid herwonnen, was sints den tijd van Robert Bruce een afzonderlijk koninkrijk geweest en werd nu met het zuidelijk gedeelte des eilands vereenigd op eene wijze, die het nationaal eergevoel veeleer streelde dan kwetste. Ierland was sedert de dagen van Hendrik II niet meer bij machte geweest de vreemde overweldigers te verdrijven, maar had lang en met woede tegen hen gekampt. In de veertiende en de vijftiende eeuw was de Engelsche macht in dat eiland gestadig dalende geweest, en in de dagen van Hendrik VII tot het laagste peil gezonken. Het gebied van dien vorst in Ierland bestond slechts uit de graafschappen Dublin en Louth en uit eenige gedeelten van Meath en Kildare, alsmede uit enkele zeehavens langs de kust. Een groot gedeelte zelfs van Leicester was nog niet in graafschappen verdeeld. Munster, Ulster en Connaught werden door kleine vorsten be- | |
[pagina 43]
| |
heerscht, deels Celten, deels verbasterde Noormannen, die de celtische taal en zeden aangenomen hadden. In de zestiende eeuw evenwel, had de Engelsche macht weder groote vorderingen gemaakt. De halfwilde stamhoofden die buiten de grens van het Engelsch gebied regeerden, hadden zich de een na den ander aan de landvoogden der Tudors onderworpen. Eindelijk werd, weinige weken voor den dood van Elisabeth, de verovering, die door Strongbow, ruim vierhonderd jaar vroeger, wns aangevangen, door Mountjoy voltooid. Nauwelijks had Jakobus I den Engelschen troon bestegen, toen de O'Donnells en O'Neills, de laatsten die den rang van onafhankelijke vorsten bekleed hebben, hem te Whitehall kwamen huldigen. Voortaan golden zijn bevelschriften en hielden zijn rechters zitting in alle deelen van Ierland; en het Engelsche rechtswezen verving de gewoonten, die onder de ingeboren stammen kracht van wet gehad hebben. | |
[pagina 44]
| |
van een Galilei verhoogd zouden hebben. Ierland kon op geen Buchanan of Napier bogen. Het vernuft, waarmede zijn zonen rijkelijk begaafd waren, vertoonde zich nog slechts in balladen, die, hoe wild en ruw ze ook klonken, toch in Spencer's kundig oog een gedeelte van het zuivere goud der poëzie schenen te bevatten. | |
[pagina 45]
| |
de schotsche godgeleerden tegenover hem de privilegiën der Synode en van den kansel gehandhaafd hadden, dat hij thans de kerkregeling, waarop Schotland zoo grooten prijs stelde, al den haat toedroeg, waarvoor zijn verwijfde natuur slechts vatbaar was; en zoo ras hij den Engelschen troon beklommen had, begun hij een onverdraagzame ingenomenheid met het bestuur en de vormen der engelsche Kerk aan den dag te leggen. Macaulay laat weinig staan van al wat door zijn naspreker beweerd wordt en zijn schildering van Ierlands verdrukking is toch een te gematigde schildering. Maar voor | |
[pagina 46]
| |
den beschaafden man in Europa behoeft immers de verdrukking van Ierland geen bewijs. De Tudors hebben 't arme land vertrapt, de Stuarts het vertreden, Cromwell heeft het uitgemoord, de eerste Hannoveranen hebben 't overgelaten aan onderkoningen en landsheeren en aan een Staatskerk, die wedijverden in 't uitzuigen van een bijna uitgemergeld volk. Zoo dikwijls de onbedwingbare veêrkracht van dit volk zich weer verhief werd zij gebroken en verpletterd door de Engelsche wetgeving. In 1663 en 1666 verbood men den Ieren den uitvoer van vee; in 1670 en 1696 werd de rechtstreeksche gemeenschap met de koloniën opgeheven; in 1698 en 1699 werd de uitvoer van wollen stoffen verboden. Ierland had juist in het wolfabriekaat een groote werkzaamheid ontwikkeld, wat maakte het? Ierland moest worden opgeofferd aan Engeland. Maar de linnen-fabrieken mochten blijven bestaan en zelfs werd hen in 1705 een zekere uitvoer veroorloofd, maar hoe? Ziehier den aanhef der betreffende wet: Daar de protestantsche belangen in Ierland behooren te worden ondersteund door zoo veel mogelijk de linnen-fabrieken van het koninkrijk te bemoedigen, zoo zij het, met de vereischte zorg voor hare Majesteits goede protestantsche onderdanen in dat koninkrijk, bepaald....’ Zels de onkatholieke historieschrijver Lecky brandmerkt dergelijke wetten en het eenige wat hij ter vergoelijking weet aan te voeren is de omstandigheid dat de linnenweverijen in Ierland door de fransche refugiés of opgericht of minstens ontwikkeld zijnGa naar voetnoot1. En de vergelijking van Connaught en Ulster? Het zal nu wel geen verder betoog behoeven, dat in een land waar de Katholiek stelselmatig wordt onderdrukt, de Protestant stelselmatig wordt bevoordeeld, het protestantsche deel der bevolking zeer gemakkelijk het welvarendste kan zijn. Daarbij, de toestand in Connaught is niet zoo ellendig, als de heer de Laveleye 't wel goed vindt aan te geven. Daar ligt, het | |
[pagina 47]
| |
moet hier worden uitgesproken, een ongemeene laagheid in dat losscheuren van Ierlands martelwonden, om ze te bespotten! Maar Connanght is niet zoo ellendig. Hoewel het door Cromwell werd aangewezen als een soort strafkolonie voor de Ieren, is het toch een der rustigste gewesten van Ierland en nergens worden minder aanslagen op de landsheeren gepleegd.Ga naar voetnoot1. Laat ons eindigen. Terecht heeft Burke gezegd, dat alle wetten tegen de Iersche Katholieken niet alleen tegen den godsdienst, maar ook tegen den eigendom zijn gericht, dat zij op zedelijke en stoffelijke verlaging en vernietiging uitloopen en opgaan in het éene woord: ‘Thou shalt not improve’. Het grove cynisme, waarmede het Anglikaansche Engeland steeds Ierland heeft bejegend, dat Nassan William Senior deed zeggen: ’de Voorzienigheid schiep de landsheeren om de vermeerdering der bevolking tegen te gaan’Ga naar voetnoot2; datzelfde cynisme heeft zich bij den heer de Laveleye in deze schets geopenbaard. ‘Dis moi qui tu hantes . . . .’ men sluit zich niet straffeloos bij dierlijke verdrukkers aan. Nog éen woord: Ierland onvermogend om door eigen kracht zich op te beuren? - Welke natie heeft dan in onze eeuw twee mannen aan te wijzen als waarop Ierland mag groot gaan, twee mannen als F. Matthew, den Apostel, en Daniël O'Connell, den bevrijder? Waarlijk, indien Ierland ten bewijze moet strekken van den achteruitgang door het Katholicisme veroorzaakt, laat ons dan tot leuze nemen: ‘leve de godsdienst van Verres’ en onze belijdenis veranderen: ‘Credo in rapinam et persecutionem’. Noord- en Zuid-Amerika, Noord- en Zuid-Europa laat de schrijver ter zijde: ‘men zou de waargenomen verschillen uit het klimaat of uit het ras kunnens verklaren.’ Maar een merkwaardiger verschijning is deze. In Zwitserland staan de | |
[pagina 48]
| |
kantons Neuchatel, Waadland en Genève verre boven Lucern, Opper Wallis en de Woud-kantons. Nu heeft men steeds beweerd dat het Germaansche ras boven het Latijnsche staat, dat het Latijnsche uitsterft, maar ziehier: het Protestantisme verheft de bovengenoemde Latijnsche kantons boven de katholieke Germaansche. Is daa het protestantisme niet het beste, wat men voor nijverheid en volkswelvaart kan verlangen? Men zou hier tot een eerbiedig bevestigend antwoord verplicht zijn, indien een blik op de kaart van Zwitserland de ligging dier kantons niet duidelijk maakte, indien een oogslag in de geschiedboeken niet genoeg van de geweldige verdrukking der katholieke kantons te zien gaf, indien men niet te goed wist hoe nog in de jongste dagen de vrijscharen de katholieke eedgenooten hebben vervolgd en verdruktGa naar voetnoot1. Het is waarlijk te stout. Daar wordt nog een vergelijking ten beste gegeven tusschen de buiten Rhoden en de binnen Rhoden van het kanton Appenzell. De buiten Rhoden zijn protestant en stralen van welvaart. En alleen door hun Protestantisme? - De heer Hepworth Lixon zegt het. Een fraaie getuige die heer Hepworth Dixon, een man zonder vooroordeelen. Terwijl hij zich vermeit in de onbevooroordeelde beschouwing van de welvaart der Protestanten en de achterlijkheid der Katholieken geeft hij tegelijkertijd, zonder zelve iets van dit alles te bemerken, de ware reden van het verschil tusschen de buiten en binnen Rhoden aan. Of is er in dat onderscheid tusschen dal en gebergte geen genoegzame verklaring voor het verschil in welvaart? Hoe zou men de industrie in het gebergte bevorderen? Weet het Protestantisme hier een middel op? -Ga naar voetnoot2 En dan, is | |
[pagina 49]
| |
alleen de industrie bron van welvaart en is de nijverheid meer waard voor een volk dan landbouw en veeteelt? - Na deze overtuigende teiten te hebben voorgesteld acht de heer de Laveleye het oogenblik gekomen, waarop hij de onder bewijsvoering liggende stelling met een bazuinstoot tot axioma kan verheffen. Hoort! ‘Overal waar in een zelfde land de twee belijdenisen in elkanders tegenwoordigheid worden aangetroffen, zijn de Protestanten arbeidzamer vlijtiger, spaarzamer en bijgevolg, welvarender dan de Katholieken’. De waarheid is deze: In alle gemengde landen waar de Protestanten de meerderheid vormen hebben zij door alle middelen van staatkundigen en maatschappelijken aard, door overweldiging, vervolging, miskenning en achteruitzetting de Katholieken verdrukt. In alle landen, waar zij de minderheid vormden hebben zij door verbonden met buitenlandsche machten, door aansluiting bij ontevreden en morrende Katholieken, door vereeniging met alle oproerige elementen in de bevolking de katholieke regeering machteloos gemaakt of omvergeworpen | |
[pagina 50]
| |
om na het welgelukken van den aanslag den leeuwenbuit voor zich te behouden. Voor de eerste stelling staan als bewijzen: Engeland, Schotland, Nederland, Pruisen. Voor de tweede: Oostenrijk, Hongarije, Beieren, de katholieke kantons van Zwitserland. Maar de Heer de Laveleye neemt de reeks zijner feiten weer op en wij volgen. ‘In de Vereenigde Staten’, zegt Tocqueville: ‘is het meerendeel der Katholieken arm’. Deze uitspraak van Tocqueville is een der velen, die hem den naam van liberaal-katholiek waardig maken en bewijst niets. Vooreerst vormen de katholieken der Vereenigde Staten ongeveer een vijfde der bevolking en de vraag is of bij deze uitspraak op eenige evenredigheid is gelet. Ook is het katholicisme in de Vereenigde Staten nog te jong om in vergelijking te kunnen worden getrokken. De pelgrimvaders hebben bij al hun vrijzinnigheid wel voor het weren van den Papist zorg gedragen. In 1790 is de eerste Bisschop (Caroll) in de Vereenigde Staten opgetreden; nu, nog geen eeuw later, telt men daar zeven aartsbisdommen, zes en dertig bisdommen met eene onder ieder opzicht bloeiende katholiciteit.Ga naar voetnoot1 Maar daarbij: de wijze waarop de rijkdommen in de Vereenigde Staten worden verworven bewijst eer voor, dan tegen een godsdienst, die zijn belijders in armoede laat. Wat Canada betreft, hier had men evenzeer het verschil in getal der bevolking moeten aangeven. Tevens had het vermelding verdiend, dat sinds de verovering door Engeland de Katholieken daar waarlijk niet zijn begunstigd. En ook hier is de voorstelling valsch, want de meeste groote en | |
[pagina 51]
| |
zeer welvarende grondbezitters in Canada zijn katholiek. Maar als de nijverheid door Protestanten wordt uitgeoefend, is de nijverheid voor den heer de Laveleye de hoogste uiting van menschelijke kracht. Nu volgt een voorstelling van feiten, die werkelijk merkwaardig mag heeten. Uit een geschrift van den heer Audiganne ‘de arbeidersbevolkingen in Frankrijk’ voert de schrijver ons te gemoet, dat te Nimes en te Mazomet de kapitalisten en de hoofden der industrie voor 't grootste gedeelte protestant zijn, de werklieden voor de meerderheid, katholiek, maar de protestantsche werklieden zijn 't meest ontwikkeld. Is hiermede nu 't bewijs geleverd dat de toestand dezelfde is voor geheel Frankrijk? De heer de Laveleye is zeer zonderling in zijn bewijsvoeringen. Hij noemt een schrijver en een geschrift maar noemt noch jaar, noch plaats van uitgave, geeft geen enkele aanwijzing van bladzijde of iets dergelijks. Dit maakt den strijd lastig en getuigt van des aanvallers zijde op zijn zachtst genomen van onhoffelijke slordigheid. Hier wordt b.v. gezegd dat de heer Audiganne de oorzaak van genoemde verschijningen niet in het protestantisme zoekt. Verder niets. Op zoodanige wijze houdt men den bestrijder op. Nog eens, deze geheel op zichzelf staande feiten bewijzen niets. Daar is zelfs geen enkele reden om de onbetwistbare waarheid van deze feiten aan te nemen. Maar wij nemen ze aan en wij zijn niet varder. Want wat bewijst het tegen het katholicisme dat protestantsche kapitalisten zich te Nimes en te Mazomet, al was 't wegens historische herinneringen, vestigden en dat zij meer zorg dragen ook voor de geestelijke ontwikkeling hunner geloofsgenooten dan voor die der Katholieken? De heer da Laveleye schijnt zelve te gevoelen dat deze feiten niet te veel gewicht in de schaal werpen. Daarom neemt hij dan ook zijn toevlucht tot het edict van Nantes. ‘Vóor de herroeping van het Edict van Nantes, wonnen de Hervormden het in al de takken van den arbeid, en de Catholieken, die de mededinging niet konden volhouden, deden hun, te beginnen met 1662, door verscheiden elkander opvolgende edicten, de uitoefening | |
[pagina 52]
| |
verbieden van onderscheiden bedrijven van nijverheid waarin zij uitmuntten. Na hun verdrijving uit Frankrijk, brachten de Protestanten hun geest van ondernemen en bestieren naar Engeland, Pruisen en Nederland over; zij maakten de landstreken, waar zij zich vestigden, rijk. Aan Gereformeerden van Latijnschen stam zijn de Germanen ten deele hun ontwikkeling verplicht. De vluchtelingen der Revocatie hebben in Engeland verscheiden takken van nijverheid geplant, onder anderen het zijdeweven, en door de volgelingen van Calvijn werd Schotland beschaafd’Ga naar voetnoot1. Het antwoord hierop zou zeer kort kunnen zijn: het katholicisme heeft met de herroeping van het edict van Nantes niets te doen. Macaulay zelf moet dit erkennen, al geschiedt het op de grimmigste wijze: ‘In gewone omstandigheden zouden de hoven van Spanje en Rome een vorst, die tegen ketterij een krachtigen oorlog voerde, ijverigen bijval betoond hebben. Maar de haat, door de onrechtvaardigheden en den hoogmoed van Lodewijk verwekt, was zoo groot, dat, toen hij een vervolger werd, de hoven van Spanje en Rome de partij dergeloofsvrijheid kozen en met luide stemmen de wreedheid afkeurden van het loslaten van woeste en bandelooze soldaten, tegen een onschuldig volk.’Ga naar voetnoot2 Ranke zegt hetzelfde: ‘Diese Verwickelung vermehrte sich noch dadurch daas Ludwig XIV in diesem Augenblicke, und zwar vorzüglich deshalb um sich als vollkommen rechtglaübig auszuweisen, zu jener grausamen Ausrottung der Hugenotten schritt. Er glaubte damit der katholischen Kirche einen grossen Dienst zu leisten. Auch hat man wohl gesagt Papst Innocenz sei damit einverstanden gewesen. Aber in der That ist das nicht so. Der römische Hof wollte jetzt mit einer Bekehrung durch bewaffnete Apostel nichts zu schaffen haben: “dieser Methode habe sich Christus nicht bedient, man müsse die Menschen in die Tempel führen, aber nicht hinein schleifen.”’Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 53]
| |
Maar er is meer. De heer de Ségur-Dupeyron heeft in zijn: ‘Histoire des négociations maritimes et commerciales de la France aux XVIIe et XVIIIe siècles, considerées dans leurs rapports avec la politique générale’ iets geheel anders bewezen dan de heer de Laveleye ons voorstelt. Vooreerst zij opgemerkt dat de heer de Ségur-Dupeyron geenszins de herroeping van het Edict van Nantes goedkeurt; hij noemt ze: ‘l'acte le plus regrettable de Louis XIV’. Uit de onwraakbaarste getuigen, uit diplomatieke stukken, uit de ‘Histoire des refugiés protestants’, uit Wagennar, uit de Gildeboeken, enz. komt hij dan tot de volgende besluiten: ‘Le déclin momentané qui frappa notre industrie pendant la seconde moitié du rêgne de Louis XIV, est dû aux malheurs de la guerre et non à la révocation de l'Edit de Nantes. Il ne faut pas attribuer à la présence des réfugiés français la prospérité momentanée des autres pays, lesquels possédaient depuis longtemps des industries très florissantes.’ En ten slotte de bemerking, die ook geldt voor Brandenburg, Schotland, enz. ‘En présence de la concurrence française, impuissance ou à peu près, de la part, des réfugiés protestants, d'établir quoi que ce soit de durable, en fait de grandes indus tries, soit en Angleterre, soit en Hollande.’Ga naar voetnoot1 De beide laatste feiten van deze orde zijn waarlijk verpletterend: ‘Vergelijk de noteering aan de beurs van de Staatsschuld der protestantsche en der katholieke Staten, het verschil is groot. De 3 pc. Engelsche staat boven 92, de 3 pc. Fransche gaat op en neer omstreeks 60. De rente van Nederland, Pruisen, Denemarken, Zweden staat minstens â pari; die van Oostenrijk, Italië, Spanje en Portugal staat een derde of zelfs de helft lager.’ Dit schachelaars-argument wordt eenvoudig weerlegd door het feit dat de Fransche leening von vijf milliarden meer dan tienmaal werd volteekend. | |
[pagina 54]
| |
‘Tegenwoordig is in geheel Duitschland de handel in werken des geestes, boeken, tijdschriften, kaarten, dagbladen, bijna geheel in handen der Israëlieten en Protestanten.’ Deze bewering ia een openbare onjuistheid en bewijst eenvoudig dat de heer de Laveleye over zaken spreekt. waarvan hij niet het minste weet. En daarbij, durft deze heer de Laveleye roemen op het zedelijk gehalte, om niets anders te vermelden van deze werken des geestes, durft hij dit te laten gelden tot lof van het protestantisme of van het jodendom? - Straks hoorden we een bazuinstoot, nu schettert een fanfare; de slotsom wordt getrokken, het besluit verkondigd: ‘Tegenover al deze met elkander overeenstemmende feiten is het moeielijk niet te erkennen, dat de godsdienst en niet het bloed de oorzaak van den buitengewonen voorspoed van sommige volken is.’ Het is inderdaad zeer moeilijk in deze feiten eenige, ja de geringste overeenstemming te ondekken. Moeilijk den buitengewonen voorspoed van sommige volken te bespeuren. Moeilijk eenige betrekking tusschen deze feiten en den godsdienst waar te nemen. Moeilijk de reden te vatten van zulk een slotsom, indien men niet wist, dat ‘le courage de son opinion’ bij de verdedigers van slechte meeningen in schaamteloosheid overgaat. ‘De Hervorming heeft aan de landen, die haar omhelsden, eenekracht medegedeeld waar de geschiedenis zich nauwelijks rekenschap van weet te geven’. Op deze stoute uitspraak volgt een meesterlijk betoog, een reeks van schitterende bewijzen. ‘Ziet de Nederlanden: twee millioen menschen op een grond half zand en half moeras; zij bieden Spanje het hoofd, dat Europa in | |
[pagina 55]
| |
zijne hand hield, en, nauwelijks van 't Castiliaansche juk bevrijd, bedekken zij de zee met hun vlag, treden aan de spits van de wereld des verstands, bezitten zoo vele schepen als geheel het overige vasteland te zamen, maken zich tot de ziel van al de groote Europeesche coalities, wederstaan Engeland en Frankrijk tegen hen verbonden, schenken aan de Vereenigde Staten de type der federale Vereeniging, die den onophoudelijken aan was der groote Republiek mogelijk maakt, en geven het voorbeeld van finantiëele instellingen, die thans zoo krachtig de ontwikkeling van den rijkdom bevordert, de banken van uitgifte en de maatschappijen met aandeelen’Ga naar voetnoot1. Het is waar, Nederland, ons Nederland heeft een roemvol tijdperk doorleefd, een tijdperk dat ons in de doffe schemering dezer dagen als een stralend lichtveld verschijnt, een tijdperk waarin glorie ons deel is als de wereld slechts zelden geven kan. Maar danken wij die glorie aan de Hervorming? Maar is die glorie zonder smet? Maar bleek die glorie levenskrachtig? Wij willen alles geven voor het Vaderland, maar wanneer men de geschiedenis van dat Vaderland bezigt als een roede om een deel zijner zonen te tuchtigen, dan maken wij onmeedoogenloos gebruik van ons recht op vrije, onbewimpelde kritiek. Wat beduidt in laatste ontleding de phraseologie van dezen schrijver? ‘Een grond half zand en half moeras’, zegt hij, zijn dan onze malsche weiden soms door de Hervorming geschapen? Dankt Bentivoglio het rijke, vette land waarvan zijn historie gewaagt aan zijn fantasie? - ‘Zij bieden Spanje 't hoofd dat Europa in zijn hand hield’; Spanje, dat de handen vol had in Portugal, in Indië, in Italië, Spanje dat belaagd werd door Frankrijk en Engeland! - ‘Zij bedekken de zee met hun vlag’; had die vlag maar altijd eerlijke waar en eerlijke daden gedekt! ‘Zij treden aan de spits van de wereld des verstands’ - met Galilei, met Descartes, met Leibnitz of wel met Spinoza? - ‘Zij schenken aan de Vereenigde Staten de type dar federale Vereeniging, die den onophoudelijken aanwas der groote | |
[pagina 56]
| |
republiek mogelijk maakt’ - indien Amerika in onze republiek van. 1780 nog iets vermocht te zien wat tot type van levenskracht, ja van levensvatbaarheid kon strekken, dan heeft het meer gezien dan de scherpzinnigste Hollander dier dagen. Geen frazen, maar historie. Wij hebben groote daden verricht, maar veel kleine en veel slechte ook; wij hebben veel verworven door eigen kracht, maar de Fortuna heeft ons ook zelden ontbroken; wij waren zeer ontwikkeld, maar zoolang de beschaving bestaat uit vruchtbare ideën, staan wij met onze verrekijkers en onze philologie niet aan de spits der beschaving; wij hebben veel gedaan, maar wij waren ook jammerlijk uitgeput. Ten goede heeft het Protestantisme met dit alles niets te doen. En indien de heer de Laveleye slechts eenigszins de kennis had gemaakt onzer geschiedschrijvers ‘issus de Calvin’, hij zou wel weten, dat ‘de type der federale Vereeniging’ geen vrucht van het ware Protestantisme mag heeten. Over Zweden dezelfde phraseologie als over Holland: Zweden, een millioen menschen op een grond van graniet, gedurende zes maanden van het jaar bedolven onder de sneeuw, mengt zich in de oorlogen van het vasteland, onder Gustaaf Adolf, met de ons bekende macht, brengt Oostenrijk nederlagen toe door de vuist zijner verwonderlijke veldheeren Wrangel, Torstenson en Banner, en redt de Hervorming’Ga naar voetnoot1. De geografische beschrijving is weder een model van nauwkeurigheid. Maar nog erger dan met de aardbeschrijving springt de heer de Laveleye met de geschiedenis om. Uit den geheelen dertigjarigen oorlog schijnt hem niets bekend te zijn. Terwijl andere historieschrijvers, b.v. Gfrörer, de overwinningen van Gustaaf Adolf zeer goed door het Hollandsche goud, de Fransche verraderijen, de protestantsche vorsten van Duitschland, de verdeeldheid tusschen den keizer en de Liga, weten te verklaren, weet de heer de | |
[pagina 57]
| |
Laveleye, ‘de geschiedenis’, zich van dat alles geen rekenschap te geven dan door de HervormingGa naar voetnoot1. Op denzelfden toon gaat het voort over de Engelsche volksplantingen, over ‘de duizelingwekkende snelheid’ van toeneming der Vereenigde Staten, over de zegepralen van Pruisen, dat met al zijn Protestantisme noch Tamerlan, noch Djengis-Khan, noch den eersten Napoleon maar eenigszins evenaart, dat tegen Oostenrijk Italië, tegen Frankrijk geheel Duitschlaud tot bondgenoot had, en dat voor twee vijfden Katholieken onder zijn soldaten telde. Een profetie volgt: ‘Binnen twee eeuwen zullen Amerika, Australië en Zuid-Afrika aan de kettersche Angel-Saksen behooren en Azië aan de scheurmakende Slaven.’ Twee eeuwen, - Welnu: ‘'t duurt nog een groote veertien dagen!’ - ‘De aan Rome onderworpen volken schijnen met onvruchtbaarheid te zijn geslagen; zij gronden geen volksplantingan meer, zij hebben niet de minste kracht van uitzetting.’ Het wederleggen dezer orakeltaal zou een dwaasheid zijn Ook wordt men gedurig vervolgd door de gedachte dat de heer de Laveleye met de heeren Gladstone en Savornin | |
[pagina 58]
| |
Lohman een augurenglimlach wisselt bij het zien der moeite, die men zich ter weerlegging geeft. Zij weten wel, dat die feiten niet zoo bijster sterk zijn en al heel weinig beteekenen, maar het volk gelooft ze toch. De goede kudden, die men altijd op de protestantsche heî laat grazen, houden de Roomsche weide voor een Saharahb. Zij eten distels en vinden ze malsch als klaver bij de gedachte dat de Roomschen ezels zijn. Over deze volksplantingen dient echter een woord te worden gewisseld. De Kerk vindt juist haar schoonste glorie in haar katholiciteit, haar onbeperkte en onbedwingbare levenskracht. Wat zij openbaart in den wonderbaren zegen harer missiën, dat deelt zij aan de haar getrouwe volken mede, de glorie van een wereldheerschappij door de waarheid en de liefde. Is het waar, dat de Kerk, de moeder der natiën, onvruchtbaar werd en onvruchtbaar maakt? Is het waar dat haar leveusbloei verging in dorheid, dat haar woning werd verlaten, haar huis ledig staat? - Een der schoonste en treffendste opmerkingen, die den echten, onbevooroordeelden geschiedschrijver verraden, heeft Rauke neêrgelegd in de woorden, waarmede hij de bezielende gedachte der Portugeesche en Spaansche wereldtochten beschrijft. Daar schepen zij zich in tot hun stoute vaart, waarom? ‘Die Absichten der Portugiesen beziehen sich unmittelbar auf den Mittelpunkt des arabischen Glaubens: sie wollen Jerusalem an Mecca rächen, ihre Siege sind nochmals in dem Enthusiasmus der Jerusalemfahrer erfochten worden. Die spanischen Unternehmungen dagegen, da sie wider Heiden und nicht wider Mnhammedaner gingen, haber mehr die Idee der nordischen Kreuzzüge erneuert; eine Schenkung des Papstes, eine Erklärung: ‘der Feind müsse zum Christenthum bekehrt oder ausgerottet werden’, enhält das ganze Recht dazu’Ga naar voetnoot1. Men vergeeft het ietwat pikante der laatste uitdrukkingen ter wille van de groote idee: den idealen levenssamenhang in de historie der katholieke volken. | |
[pagina 59]
| |
Is dit alles voorbij, is deze kracht uitgeput, deze geest gestorven, waait de ideale tocht over het hoofd der protestantsche natiën? de heer de Laveleye is hier voorzichtig en daarom perfide; ‘niet meer’ zegt hij; wat is dat ‘niet meer?’ - Geldt het voor de jongste eeuw, voor de jongste vijftig jaren, voor de jongste dagen? Maar hoe het zij, het is onwaar. Tot nu toe staat nog altijd de overtuiging vast, dat Engeland en Holland wel comptoirs hebben gevestigd, geen koloniën. Bewijst de heer de Laveleye het tegendeel? Ziehier zijn bewijs. Hij noemt het: ‘een voorbeeld voor de vuist gegrepen’: ‘De graaf de Beauvoir komt te Canton. Hij ziet er een klein eilandje, Sha-Myen, in 't midden der rivier gelegen en afgestaan aan Frankrijk en aan Engeland. De reiziger staat getroffen door het onderscheid tusschen het aan Engeland afgestane gedeelte en dat, 't welk aan Frankrijk behoort: “Binnen zes jaren (1867) ontstond daar een Engelsch stadje, eene protestantsche kerk, een criquet ground, een veld voor den wedren, ruime villa's en prachtige godowns voor de groote huizen in thee in China. Een weg scheidt het Britsche grondgebied van het Fransche. Op het onze staan dichte groepen van wilde boomsoorten, ligt onreinheid; honden, katten en mollen treft men er aan, maar geene enkele woning.”’Ga naar voetnoot1 Met dit voorbeeld ‘bij toeval’ wordt de aanspraak op een welgestaafde glorie meêdoogenloos te niet gedaan. Minstens lichtzinnig mag dit heeten, maar het wordt erger wanneer de bewijsvoering niet alleen zwak, maar ook oneerlijk is. Geen twintig bladzijden verder wijzigt de heer de Beauvoir zijn uitspraak, die veel gelijkenis heeft met een boutade, en slaat een geheel anderen toon aan over Frankrijks geest. ‘Si j'ai été attristé depuis Singapour en voyant á quel point le commerce français est pauvre dans l'extrême Orient, et combien le pavillon tricolore n'y apparait que rara avis in terris, l'impression générale que je ressens est moins d'esesperée et plus consolante | |
[pagina 60]
| |
aujourd'hui. Oui, c'est vrai: l'Angleterre, la reine des mers, est la dominatrice matérielle des empires asiatiques par son commerce colossal, elle y importe ses cotonnades et elle en exporte pour des milliards les thés et les soies; mais la France est le pays des idées, et elle les importe par ses missionnaires jusque dans les régions les plus inconnues de la Chine. Cette force morale, vivifiante et inépuisable, relevée par la pureté et la pauvreté de ses agents, illustreé par des martyrs et corroborée par la foi, secondons-la de tout notre coeur!Ga naar voetnoot1 Maar de goede graaf de Beauvoir is misschien een te veranderlijk, een te opgewonden getuige. Hier is een ander man, de Oostenrijksche diplomaat, Baron von Hübner. Ook hij bezoekt China en spreekt te Shanghai zijn oordeel over de Fransche en Engelsche vestiging uit. Nadat hij der laatste bij het vermelden van beider eigenaardigheden den voorkeur gaf, maakt hij de zeer juiste opmerking: ‘On peut être une grande nation et n'avoir pas la vocation de coloniser’. Dan echter gaat hij voort: ‘D'ailleurs qu'est-ce que veut dire coloniser? Serait-ce le défrichement du sol? A ce point de vue, les colonies de Louis XIV au Canada peuvent se comparer aux plus florissantes de toute autre nation. Est-ce la tàche d'exploiter le sol au profit des immigrés? Dans cette supposition, certes, les Anglais méritent la palme que tout le monde leur accorde. Mais, si l'on entend par coloniser porter la civilisation au sein des populations indigènes dont on occupe le territoire, les Portugais et les Espagnols des seizième et dixseptième siècles me semblent avoir été les premiers colonisateurs du monde. L'histoire écrite, ne l'oublions pas, par des plumes qui n'étaient rien moins qui'impartiales, a flétri, justement, si les faits relatés sont vrais, la cruauté des conquérants et des adelantados portugais et espagnols. Ceux mème d'entre eux dent on vante la douceur ont employé des moyens que l'esprit de notre siècle ne comporterait guère. Mais les royaumes d'outre-mer de ces couronnes étaient riches et prospères, les chefs-lieux des presidencias devinrent dpe foyers de civilisation. Les indigènes y affluaient et remportaient chez eux, avec les lumières, faibles et incertaines peut-ètre, du christianisme, les idées et les usages, imparfaits aussi, du monde civilisé, C'étaient de vrais et durables progrès. Des témoins qui ne sont pas suspects, des voyageurs qui comme Alexandre de Humboldt ont visité les colonies espagnoles au commencement du siècle, c'est-à-dire à une époque où l'Espagne | |
[pagina 61]
| |
était depuis longtemps descendue de son rang de puissance de premier ordre, parlent avec admiration de l'organisation et de la régularité du service administratif dans ses colonies, de la securité et de l'ordre qui y régnaient, de la sagesse des lois coloniales élaborées et codifiées sous le règne des Philippes. La cour de Madrid, il est vrai, tirait de ses possessions d'outre-mer les métaux précieux, mais en revanche la mère-patrie donnait son sang. L'émigration constante, qui devait finir par épuiser l'Espagne, est en effet une des principales causes de la décadence si rapide de cette noble et chevaleresque nation. Encore aujourd'hui les jeunes gens de certaines provinces s'expatrient en masse. Dans celles du Nord, surtout dans les Asturies, on ne voit que des femmes et des vieillards. Les hommes sont allés à la Havane, ou au Pérou, dans le Rio de la Plata. En traversant des hameaux perdus dans les gorges des montagnes cantabriennes, j'ai pu voir des affiches annoncant le départ de bàtiments de Santander, de Gijon, de Ribadesilla, pour Cuba et l'Amérique du Sud; tous, était-il dit, munis d'un chirurgien et d'un chapelain. Hélas, l'un et l'autre ne sont pas de trop; car dans ces traversées, la mortalité est effrayante. Chacun de ces émigrants, et autrefois c'était plus vrai qu'a ujourd'hui, devient, le plus souvent à son insu, un agent civilisuteur. Aussi, voyez les résultats! Partout où les espagnols ont régné, on trouve des tribus indiennes qui ont embrassé le Christianisme et adopté, dans une certaine mesure, nos moeurs et nos idées. La plupart des hommes politiques que nous voyons figurer á la tête de leurs républiques sont d'orgine indienne. J'ai eu pour collègues des Peaux-Rouges pur sang, et j'ai vu des dames de même couleur, habillées par Worth, s'extasier sur les roulades de la Patti. Je ne donne pas ces personnages pour des modèles d'hommes d'état, ni les critiques de ces dames comme devant faire autorité en matière de musique; mais le fait n'en est pas moins significatif. Eh bien, c'est l'oeuvre de la colonisation espagnole. Peut-on en dire autant de l'action des émigrants anglais? Evidemment non. J'écarte ici tout ce qui a rapport aux Indes auglaises que je n'ai pas visitées. Partout ailleurs, surtout dans l'Amérique du Nord, le contact de la race anglosaxonne avec les sauvages semi-barbares est désastreux pour ces derniers. Ils n'adoptent que les vices des Européens, ils nous haïssent, nous fuient - et c'est ce qu'ils peuvent faire de mieux, - ou bien ils dépérissent. De toutes façons, ils restent ce qu'ils ont été, des sauvages. A quoi bon d'ailleurs discuter sur le mérite comparatif des différentes nations? Rendons à chacune l'honneur qui lui est dû.’Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 62]
| |
Ziet dit alles misschien te zeer op het verleden, behoort deze lofspraak tot het ‘niet meer’? Dan zal dezelfde getuige ons zijn oordeel doen hooren over den onmiddellijk tegenwoordigen tijd, een oordeel dat, ten spijt van den heer de Laveleye en zijn medestanders, op dit oogenblik nog onaangetast en onaantastbaar blijft. ‘La France est assez riche pour payer sa gloire, ses idées, ses caprices, parfois ses fautes et ses erreurs. Depuis Louis XIV, elle a tenu à se montrer partout, à frapper toutes les nations du prestige de sa grandeur. La poursuite de cette politique lui impose, il est vrai, sur ces terres lointaines, des sacrifices peu d'accord avec les intérèts matériels que ses nationaux peuvent a voir à y débattre comme négociants, mais cette considération ne l'arréte guère. Elle s'est donné la mission civilisatrice de protéger ses coreligionnaires sous toutes les latitudes. N'allons pas trop au fond des mobiles qui, peut-être, ne sont pas purement religieux. Les effets ont été et sont, il faut le reconnaitre, des services rendus à l'humanité. | |
[pagina 63]
| |
Zóo blijft het, trots de onfeilbare verklaringen van dezen geschiedvorscher, die op bewijzen ‘bij toeval’ geheele tijdperken omvattende stellingen bouwt. Zoolang de vraag niet wordt gesteld welke godsdienst het bedrijf van Verres het meest zou hebben begunstigd, zoolang het martelbloed waarmede de apostelen der beschaving den vreemden bodem drenken, niet aan de beurs, maar voor de rechtbank der geschiedenis nog hooger genoteerd wordt dan het gond aan dien bodem ontwoekerd of ontroofd, zoolang blijft ook dit geding beslist ter eere der katholieke Kerk. Voor de onbeschaamdheid, die het tegendeel durft te beweren, bestaat zelfs geen naam. Indien het den aan Home onderworpen volken nog maar alleen aan ‘kracht tot uitzetting’ ontbrak! Maar het ontbreekt hun aan alles, zij lijden allen aan inwendige kwalen, aan wanorde, aan onrust, aan regeeringloosheid. Zie Spanje, Frankrijk, Italië, België, zie de volken aan beide zijden van den Oceaan! Zoo maken wij een reis rondom de wereld en overal plengen wij tranen bij de puinhoopen door het Ultramontanisme opgestapeld. Het ergste is, dat het Utramontanisme al deze rampen wil genezen en geen ander geneesmiddel heeft dan het volstrekt gezag. Hoe het zij, voor het oogenblik zijn de roomsche natiën verloren en staan de kettersche aan het hoofd der geschiedenis. Op dit alles moge een kort antwoord volstaan. Indien de heer de Laveleye goed vindt Frankrijk als katholieke natie aan te wijzen, dan beweren wij, dat Frankrijk trots zijn nederlagen aan het hoofd der geschiedenis staat en het middenpunt is der Europeesche beweging, ook op dit oogenblik. De verkropte of losbrullende haat van Pruisen en zijn organen bewijst het. Frankrijk bloedende uit duizend wonden, Frankrijk van twee provinciën beroofd, door schuld op schuld beladen, Frankrijk met een voorloopige regeering en een onordelijken toestand, Frankrijk is aldus nog de nachtmerrie van den ijzeren prins en zijn creaturen en gaarne zou hij 't onder zijn zool verpletteren, indien hij durfde. Maar Rusland, Engeland, ja geheel Eu- | |
[pagina 64]
| |
ropa weten te zeer wat Frankrijk in de wereldhistorie beteekent en hoe onmisbaar het is en blijft; zij wenschen, zelfs onder de vaan van het protestantisme, geen barbaar aan het hoofd der Europeesche Statenorde. Maar er is iets anders. Kan men op dit oogenblik, wanneer men het oog vestigt op de regeeringen, van katholieke natiën spreken? Zelfs van protestantsche natiën kan in dien zin moeilijk sprake zijn. Von Gerlach en Groen van Prinsterer noemen beide het Duitsche Keizerrijk een rijk der Revolutie. De kwaal nu, die ook de katholieke natiën rampzalig maakt, is de Revolutie. Maar dat de katholieke volken door die kwaal nog niet zijn gedood, dat de levensgeest ook daar nog wakker is en de kracht der opstanding nog werkzaam, dát bewijst de onrust, die deze volken verteert, de rusteloosheid, die hen in ordelijkheid geen vast bestaan doet vinden, die hen onbekwaam maakt om als goede politieburgers te leven, zeker van hun have en goed en alleen morrende over te zware belastingen. Een katholiek volk is fijner bewerktuigd, het wil meer dan orde en rust, het wil beginselen, het wil recht, het wil waarheid. Pruisen kan het gif der revolutie, waar het rustig wordt toegediend, rustig aannemen, Engeland kan het sluipende kwaad langzaam laten voortdringen en alleen even opschrikken waar het radikalisme zich te ruw openbaart, in Frankrijk is het anders. De geest der Vendée leeft daar in de geheele natie, de heerschappij der bourgeoisie is daar onmogelijk, de idealen zweven nog altijd door dien dampkring en geven kracht aan wie rein is van gemoed, maarprikkelen, den onreinen tot overspanning en koorts. Het fiere woord van den Poolschen edelman is de leus der katholieke volken: ‘Malo periculosam libertatem quam otiosum servitium’. De Pruisische staatsburger moge onder den druk van het wettelijk despotisme, al zwetsend over de gewonnen milliarden, rustig en behaaglijk, zoolang de Polizeistunde 't veroorlooft, voortleven, totdat straks de oorlogstrom weer wordt geroerd, Frankrijk zal, ook al kon het spelen met miliarden, onrustig blijven, zoolang het niet in regeering | |
[pagina 65]
| |
en regeeringsvorm zijn idealen, zijn katholieke idealen hervindt. Het ‘cor irrequietum’ dat klopt in de borst van dat volk zal worstelen met alle gevaren, ja nood en dood uittarten, totdat het zijn vrijheid hervindt, zijn waarachtige vrijheid, de vrijheid, die in Christus is. Wat België betreft, het heeft waarlijk aan het Ultramontanisme noch de woelingen van het heden, noch de gevaren der toekomst te wijten. De heer de Laveleye zal toch, trots zijn Europeesch apostolaat, niet zoozeer een vreemdeling zijn in zijn eigen land, dat het hem onbekend is, wie den strijd in België begon? - En daarbij, acht de heer de Laveleye het waarlijk een zegen voor zijn land, indien de regeering daar in de handen komt der Geuzen en der vrijdenkers, indien het platteland onder den voet wordt gehaald door het gepeupel der steden? - En, om nog éene vraag hierbij te voegen, heeft het België van het verleden, heeft het België van het heden zijn onmiskenbare welvaart soms te danken aan het Protestantisme? - Onder al deze los daarheen geworpen beschuldigingen, aanklachten, verwijten, onder al deze vonnissen zonder rede of bewijs geveld, onder al deze onbeschaamd weg opgezette stellingen is éen punt dat een nadere bespreking verdient. Het geldt eene beschuldiging door den heer de Laveleye tegen de Fransche katholieken geslingerd. Reeds in zijn werk ‘des causes actuelles de la guerre en Europe et l'arbitrage’ heeft hij ze uitgesprokenGa naar voetnoot1 en nu wordt zij met ongelijkbare zekerheid herhaald: ‘Het Ultramontanisme is de oorzaak van Frankrijks ongelukken; dit heeft het land verzwakt door dien doodelijken invloed, welken wij later zullen ontleden. Dit heeft, door keizerin Eugénie, het orgaan der clericale partij, den tocht naar Mexico doen ondernemen, ten einde de katholieke natiën in Amerika te verheffen, en den oorlog met Pruisen, om den vooruitgang der protestantsche staten in Europa te verhinderen.’Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 66]
| |
En welk bewijs wordt voor deze beschuldigingen aangevoerd? Wij vinden het, si preuve il y a, in de volgende aanteekeningen: ‘Dit verzekerde de heer von Bismarck onlangs te Berlijn op het spreekgestoelte. In Juli 1870 zeide de keizerin: Ceci est ma guerre. Zij heeft in de laatste vergadering van den ministerraad te St. Cloud, tot den oorlog doen beslissen, waarvan de keizer duidelijk het gevaarlijke inzag’Ga naar voetnoot1. Indien men nu in vollen ernst Louise Mühlbach en George Samarow als de modellen der nieuwere geschiedschrijving wil huldigen, dan kan men niet beter doen dan dit alles te gelooven en aan te nemen. Maar indien nog eenige ernst, nog eenige eerbied voor de waarheid der historie overbleef, dan verdient een daad als de hier gepleegde, de meest openbare tuchtiging. De heer de Lavelye waagt hier wat misschien een pamphletist der ‘Papiers Secrets’ zou durven wagen. Het is waar, daar wordt een officieus Pruisisch geschiedschrijver gevonden, die, half-aarzelend nog, hetzelfde durft te zeggen op een even ellendig bewijsGa naar voetnoot2 en het is verder bekend, dat prins Bismarck tegen de Kerk alles durft te ondernemen tot de handtastelijke leugen. Maar dit verontschuldigt of redt den heer de Laveleye niet. Wij laten Mexico ter zijde - de onhoudbaarheid der bewering is te openbaar - maar voor den samenhang van het Ultramontanisme met den Fransch-Pruisischen oorlog vragen wij bewijzen. ‘Ceci est ma guerre’ zei de keizerin. Volgens Th. Fontane verweet zij den keizer zijn ‘envachissement’. - Maar was de keizerin de vertegenwoordigster der Fransche Ultramontanen? Het zou moeilijk te staven zijn. Maar waren de keizer en 's keizers ministers geneigd om aan zulk een drang toe te geven? Het mag wel worden betwijfeld. En, indien zelfs de keizerin door valsche inbeeldingen | |
[pagina 67]
| |
misleid de Kerk een dienst meende te bewijzen door dezen oorlog, heeft de Kerk dien oorlog daarom goedgekeurd? Het tegenovergestelde is waar. En indien zelfs de Kerk rekenende op Frankrijks kracht, dien oorlog had aangeraden of goedgekeurd, heeft de Kerk dan de schuld te dragen van het schromelijk wanbeheer en de radelooze wanorde in alle takken van bestuur? Alleen prins Bismarck is tot deze bewering in staat. Al deze tegenwerpingen bewijzen te veel eer aan een ellendig gerucht. Over de verhouding tusschen Frankrijk en de Ultramontanen spreekt de ernstige geschiedenis anders. Ieder weet, dat de oorlog tegen Pruisen de laatste kans was om den wankelenden toon der Bonapartes staande te houden en nog in 't vorige jaar heeft de Berlijnsche Germania verzekerd - en men heeft geen reden om die verzekering te betwijfelen - dat de overwinning van Napoleon, die zijn regeering in Frankrijk vaster zou hebben gevestigd, voor de Kerk even noodlottig zou zijn geweest als de overwinning van den godvreezenden Koning-Keizer. Daar is meer. Bij het uitbarsten van den oorlog was de verhouding tusschen Frankrijk en Rome zeer gespannen. Zoo spoedig het Schema ‘de Ecclesia’ in Frankrijk bekend werd, dreigde Daru met het terugroepen der troepen uit de H. Stad, en, al nam Emile Olivier bij zijn optreden een schijnbaar bezadigder houding aàn, de spanning bleef toch voortduren. Dat blijkt genoeg uit de depêche van 31 Juli door de Gramont aan de Banneville gericht: ‘Assurément ce n'est pas pour une nécessité stratégique que nous rappelons les quel-ques régiments que nous avons laissés jusqu'ici à Civita-Vecchia, mais la nécessité politique est évidente.’ De groote zaak van de Fransche politiek is nu zich te verzekeren zoo niet van de hulp, dan toch van de neutraliteit van Italië, en al de fraaie betuigingen van trouw en eerbied jegens den H. Stoel kunnen dit niet verbergen. In het antwoord door kard. Antonelli aan de Banneville gegeven schemert ook nog genoeg deze overtuiging door: Rome wist zeer | |
[pagina 68]
| |
goed, dat het door de Fransche regeering werd verlaten en wist ook waarom.Ga naar voetnoot1 Daar is nog meer. Indien men eens uit het gedrag van graaf Arnim bij den intocht der bandieten te Rome en uit de schitterende wijze waarop zeker woord te Versailles aan Zijne Eminentie den Kardinaal-Aartsbisschop van Guesen en Posen, Mgr. Ledochowski gegeven, werd gehandhaafd en ingelost, het besluit trok, dat Pruisen in het belang van het Protestantisme èn Frankrijk èn den Paus een verdelgingsoorlog aandeed? De heer de Lavelye zou van een verkrachting der feiten spreken. Maar hij zelf is schuldig aan zwaarder misdrijf. Hij vervalscht de geschiedenis en dat op de meest lichtzinnige wijze, met kleingeestiger haat en naamloos minder vernuft dan de ellendige Voltaire. Nu is het pleit voldongen. De heer de Laveleye spreekt nu op onfeilbaren toon zijn overtuiging uit: ‘Voor ieder, die de feiten onpartijdig wil onderzoeken, staat het dus vast dat de hervorming voor de ontwikkeling der volken gunstiger is dan het catholicisme.’Ga naar voetnoot2 Deze slotsom is te bescheiden. Indien men nagaat onder hoeveel bewijzen de heer de Laveleye ons had kunnen verpletteren, dan is het, nog eens, waarlijk te bescheiden. Eerlijkheid jegens den tegenstander verplicht ons aan te vullen wat de heer de Laveleye vergat. Waarom heeft hij ons niets gemeld van den godsdienstzin der protestantsche volken, zooals zich die openbaart in de kathedralen van York en Kantelberg, van Maagdenburg en Bazel, van Breda en Utrecht? - Waarom, niets van hun naastenliefde en hun liefdadigheid, zichtbaar in de tallooze godshuizen en stichtingen, die, uit verdraagzaamheid, met de namen van paapsche heiligen zijn genoemd? - | |
[pagina 69]
| |
Waarom niets van hun onbaatzuchtigheid in het beschaven en ontwikkelen van barbaarsche volken, meer dan blijkbaar in het bedrijf onzer Oost-Indische Compagnie? Waarom niets van hun eerbied voor den wil der ouders, te vaak getoond in de mildheid waarmeê de nazaat de ouderlijke vermaking zooal niet aan de Roomsche dwaling liet, dan toch aan de Ware Leer overgaf en nimmer voor zich zelve nam? - Scherts ter zijde. Daar ligt iets nameloos walgelijks in een bedrijf als waarvan wij hier getuige waren. Een handvol dingen, hier en daar bij toeval gegrepen, of geheel of ten halve vervalscht, een paar bladzijden uit het groote boek der geschiedenis getrokken en in ongeregeld verband te saam geflanst, dat noemt men ‘feiten’ en daarmede wil men het feit, het reuzenfeit van de Kerk en hare achttien eeuwen te schande doen! Hier is meer dan luchthartig zelfbedrog of lichtzinnige oppervlakkigheid, meer dan sceptische kritiek of ijdele bespiegeling, hier is de jammerlijke haat van den machtelooze, niets anders. De heer de Laveleye is geen ridderlijk strijder, hij is geen dweeper en geen droomer, maar bij is trouweloos. Wat echter bewoog, niet Gladstone, maar den heer de Savornin Lohman om dit geschrift aan te bevelen? Indien hij hierin een zweem van eerlijke, mannelijke overtuiging ontdekte, dan staat het jammerlijk met zijn scherpzinnigheid geschapen, hoewel 't mogelijk is dat bij hem de haat tegen het Katholicisme voor een overtuiging geldt. Indien hij de bewijzen tot hiertoe besproken als ernstig heeft aangenomen, dan staat het ook jammerlijk met zijn wetenschap. Heeft hij dan nooit vernomen van Balmes' beroemd verweerschrift tegen Guizot, nooit een bladzij gelezen van de ware geschiedenis der Kerk? - Men wordt gedwongen tot deze onderstelling. Met dat al blijft het een diep treurig verschijnsel, dat ernstige of voor ernstig geldende mannen, van wie men moet onderstellen dat zij weten wat goede toon en rechtvaardigheid vorderen, op het woord van den eersten spadassin littéraire den beste alles gelooven, wat het dezen | |
[pagina 70]
| |
behaagt tegen de Katholieke Kerk uit te sijfelen. Voor hun rechtbank zullen zij aan de publieke vrouw van het laagste soort nog tegenbewijs en verwering toelaten. Maar waar zij in naam van hun Protestantisme staan tegen de Katholieke Kerk, daar slepen zij haar, zonder vorm van vonnis, als de Pharisaeën de echtbreekster, naar de rechtplaats, niet eenmaal gedachtig aan het woord des Meesters: ‘Wie van u is zonder schuld?’ | |
III.De heer de Laveleye acht het niet moeilijk de oorzaken aan te wijzen van ‘dit feit’, dat is van den nadeeligen invloed der Katholieke Kerk op vrijheid en volkswelvaart. Een eerste oorzaak is de verwaarloozing of mindere waardeering van het volksonderwijs bij katholieke natiën. Het onderwijs is ‘de grondslag van de vrijheid en den voorspoed der volken’. Op het stuk van 't onderwijs staan de protestansche volken verre boven de katholieke. Geen wonder ook, het Protestantisme heeft het onderwijs noodig, want het berust op den Bijbel, dat is op een boek en een boek moet worden gelezen. Luther's eerste en laatste woord was: onderwijst de kinderen, want het is de plicht der ouders en der regeering, het is een gebod van God. De inrichting van het volksonderwijs dagteekent van de HervormingGa naar voetnoot1. | |
[pagina 71]
| |
Wanneer men onder volksonderwijs verstaat het aanleeren of kennen van lezen, schrijven, rekenen, dan is het zeer mogelijk dat de protestantsche volken hierin, een hoogen graad van ontwikkeling bereikt hebben, hoewel dit over 't geheel genomen niet zichtbaar is en meer aan den Staat dan aan den godsdienst moet worden toegeschreven. Maar dit volksonderwijs als den grondslag van vrijheid en voorspoed te verheffen gaat te ver. Lezen, schrijven, rekenen is slechts een klein, zeer klein deel van het eigenlijk onderwijs. Al hehooren deze kundigneden tot de in onzen tijd noodzakelijke middelen tot verdere ontwikkeling, toch zijn zij geenszins onontbeerlijk. Ieder, die het volksleven kent zal dit toestemmen. Algemeene ideeën, klare, heldere begrippen, ziedaar wat het volk behoeft en zonder welke het juist door zijn lezen rampzalig wordt. Het is zeer fraai hier met den Bijbel aan te komen. Maar zeer gevaarlijk ook. Want het zal toch wel bewezen zijn, dat ook Protestanten zonder hunne schuld in 't lezen onervaren zijn. Wat dan? Op wie rust dan de schuld van hun te hebben onthouden het noodzakelijke, ja het eenige middel ter zaligheid, neen - tot vrijheid en voorspoed? De Katholieke Kerk is rijk en machtig genoeg om hare kinderen tot hun doel te brengen, langs iederen weg, die den velen vermogens, de onderscheiden krachten des menschen openstaat. Zij behoeft zich niet te wenden tot een orgaan: het lezen. Zij kent de geschiedenis, want zij heeft ze gemaakt en zij weet dat de hoogste beschaving nog zeer goed te verkrijgen is, ook langs menig anderen weg dan dien der A.B.-borden en der schrijfmodellen. | |
[pagina 72]
| |
De arme Luther! Hij een voorstander van het onderwijs, hij die der rede zoo menigmaal den dood heeft gezworen aan de eikenhouten tafel bij het schuimend Eimbecker bier of van zijn hoogen kansel af. De goede man, hij prees juist de kinderen omdat zij zoo weinig ‘Vernunfts’ hadden en zooveel ‘Glaubens’; hij wilde hen niet laten vangen in die strikken des Satans, het onderwijs en der rede hoovaardij. Arme Luther, men geeft niet veel meer op zijn faam en zijn gezach; zijn leer zou den nieuwen meesters ook al weinig geschikt voorkomen om vrijheid en voorspoed te bevorderen, maar zijn naam klinkt nog goed voor de groote menigte en waar men hem zoo een moderne stelling toe kan dichten, is hij altijd nog bruikbaar genoeg. En dan zou de inrichting van het volksonderwijs te danken zijn aan de Hervorming! Deze bewering ook, naar wij meenen, reeds in de Tweede Kamer onzer Staten-Generaal vernomen, dreigt een dier grondstellingen te worden, die de dwallng driestweg voorop zet, en die voor de onwetendheid de waarde bezitten eener nooit betwijfelde en nooit te betwijfelen waarheid. Niets echter is in waarheid minder waar. Het volksonderwijs heeft aan de Hervorming niets te danken en wij negentiende eeuwers, die zoo hoog opgeven van ons ‘Schoolwezen’ en die een Tantalus-pijn lijden, waar het de regeling van het onderwijs geldt, wij zouden wel doen wat beter rond te zien in de eeuwen voor de Hervorming en wat minder snoeven op onze eeuw. De geschiedenis van het volksonderwijs moet bijna nog geheel worden geschreven. Schitterender rechtvaardiging van de Kerk, scherper veroordeeling van de Reformatie zou niet mogelijk zijn. Het zou dan openbaar worden, dat de Kerk waarlijk bestemd is en zich verplicht rekent tot het volmaken van den geheelen mensch. De telkens nagebauwde verzekering dat de beschaving in de katholieke eeuwen alleen bij de hoogste klassen was te vinden, zou dan eindelijk ten minste niet meer in ernstige boeken worden opgenomen, hoewel het moeilijk te bepalen valt tot welken graad van lichtzinnigheid of diepte van onkunde ernstige | |
[pagina 73]
| |
menschen zich gelieven te verlagen, waar het de katholieke Kerk betreft. Beschaving! Meent men dan dat het hooger onderwijs in de middeleeuwen - zeker even bloeiend als in onze dagen - op eenmaal, als een generatie spontanea, zonder middelbaar of lager ontstond? - Gelooft men dat een kust als die der middeleeuwen mogelijk was, zonder dat het volk die gevoelde en begreep? Daar is reeds iets voor de rechtvaardiging der Kerk gedaan. In de eerste aflevering van den loopenden jaargang der Revue des Questions Historiques heeft de abbé Albain het bewijs geleverd dat reeds lang vóor de Reformatie, het volksonderwijs in Frankrijk bestond, bloeide en geregeld was, dat noch de Reformatie, noch de Revolutie hun zaligenden invloed behoefden te doen gevoelen om hierin leven te brengen. Overal bestonden scholen, in sommige oorden in grooter aantal dan nu; de scholen werden geregeld bezocht; de meesters waren in hoog aanzien; de bisschoppen droegen zorg voor deze instellingen, de conciliën gaven voorschriften en verordeningenGa naar voetnoot1. Heeft de Reformatie hierin verbetering gebracht? Duitschland geve het antwoord. Toen de Hervorming uitbrak was daar zeker, om verschillende redenen, het volksonderwijs in geen bloeienden toestand. Maar het werd nog minder. Op de meeste plaatsen werd het getal der scholen verminderd, zonder dat de éene overblijvende school daarom grooter werd. Ook het gehalte van het onderwijs nam af, de schoolmeester, die zich ad altiora natus gevoelde ging tot het predikambt over, de arme kinderen werden bezig gehouden met de minzame twisten, die de eerste Reformatoren verdeelden. Een fraai onderwijs en een fraaie inrichting. Veelbeteekenend is de klacht van Capito: ‘Einen fremden Sohn erzeugen ist von demjenigen zu verstenen, welche seinen Sohn nicht in der Furcht Gottes erzieht, wie zu unserer Zeit die meisten von denen, welche sich des Evangeliums rühmen, fremde Kinder zeugen, weil sie ihre | |
[pagina 74]
| |
Kinder nur zu welflichen Stolz und zum Erwerb und Genüsse von Reichthümeru abrichten. ‘Es will jetzt niemand Kinder anders ziehen, denn auf Witz und Kunst zur Nährung, denken schlecht nicht anderes, denn dass sie frei seien und stehe in ihrer Willkühr die Kinder zu ziehen, wie sie es gelüstet, gerade als wäre kein Gott, der ihnen anderes gebeten hätte, sondern sie selbst seien Gott und Herrn über ihre Kinder.’ Zóo stond het met de inrichting van het volksonderwijs in de dagen der Hervorming. Indien de Staat niet tusschen beiden ware getreden dan was het onderwijs ten gronde gericht. Eéne uitzondering behoort echter gemaakt te worden: het geldwinnend onderwijs werd niet verwaarloosd. Men ziet: het Protestantisme openbaart zich reeds vroegtijdig als bevorderlijk voor den voorspoed en de vrijheid der volkenGa naar voetnoot1. Voor onze tegenstanders doet dit, alles niets ter zaak. Het is voor hen niet de vraag of de Kerk het onderwijs bevordert, ja dan neen. Waar men hun de onwraakbaarste getuigenissen voorlegt, waar men hun, en dit is in den jongsten tijd gemakkelijk genoeg, met cijfers en stukken toont dat de Kerk meer over heeft voor het onderwijs dan een harer bestrijders, daar zwijgen zij niet en laten niet af van beschuldiging en veroordeeling. Om het onderwijs is het hier niet te doen, maar wel om het onderwijs tegen den geest der Kerk. De tweede oorzaak is: gemis van een zedelijken grondslag bij de katholieke natiën. De heer de Laveleye beweert niet meer of minder dan dat het peil der zedelijkheid bij de protestantsche volken hooger is dan bij de katholieke. Tegenover de statistieken van echtbreuken enz. is dit | |
[pagina 75]
| |
waarlijk stout. Maar deze mindere misdaden komen hier niet in aanmerking. Het eerste bewijs voor deze bewering is de toestand der litteratuur. De Fransche letterkunde is een poel van onzedelijkheid: ‘in Engeland en Duitschland is dit niet zoo. De werken der letterkunde die niet den stempel dragen van vreemde navolging hebben eenen toon en eenen stijl waarover kuische ooren zich niet behoeven te verontrusten.’Ga naar voetnoot1 Hoe het in België geschapen staat? Men vergelijke de echtelijke poëzie van Emmanuel Hiel. Men vergelijke: ‘le Vicaire de Noirval’ en ‘Chambre à louer’ in 's heeren de Laveleye's Revue de Belgique. Wat nu de Fransche letterkunde betreft, indien men al de terecht gewraakte onzedelijkheden wegeijfert dan is zij nog de eerste ter wereld. De Engelsche van dit oogenblik moge in zekere opzichten reiner zijn, die van de achttiende eeuw overtreft de gelijktijdige Fransche in schaamteloosheid en brutale gemeenheid. Men behoeft alleen Mistress Behrn, die nu nog herdrukken beleeft, te noemen. Ook met de dichters staat het niet beter. Laat Byron en Shelley rusten in hun rampzalig graf, maar stel Tennyson, Browning, Swinburne tegenover de Musset, Hugo, Lamartine? Het genie is aan de zijde van Frankrijk en wat ongeloof en ook onzedelijkheid betreft, ons dunkt dat Browning onder het eerste en Swinburne onder beide opzichten met den stoutsten Franschman kunnen wedijveren. Het is waar dat Goethe en Schiller den Franschen invloed op de Duitcsche litteratuur hebben overwonnen; maar zijn hunne werken rein? Alleen de onwetendheid van den Belgischen veelweter kon hier zijn uitspraak ten opzichte der Duitsche litteratuur verontschuldigen. Paul Heyse en Robert Hamerling zijn even ‘pikant’ als de sterkst geparfumeerde Parijzenaars en het zou Berthold Auerbach diep in de ziel grieven indien men in het apos- | |
[pagina 76]
| |
tolaat der spinozistische humaniteit en der gezonde zinnelijkheid iemand boven hem verhief, - Ga naar voetnoot1. Laat, ons bij de coryphaeën blijven. Het zou anders te duidelijk worden dat èn in Duitschland èn in Engeland de werken, ‘die den stempel dragen der vreemde navolging’ de meest gezochte zijn. ‘Een onvergelijkelijke zedelijke kracht’ zou de schijnbaar overdreven strengheid der Puriteinsche zeden aan het menschelijk gemoed hebben geschonken. Om zich hiervan te overtuigen behoort men slechts even het oog te vestigen op de zinnelijk-wellustige reactie, die overal, in alle landen der Hervorming, op de Puriteinsche periode volgt. Macaulay is hier uiterst leerzaam in zijne schets van Engelands toestand na den terugkeer van Karel II. Met name van de letteren zegt hij, na den invloed van Frankrijk te hebben vermeld: ‘Het ware wenschelijk geweest, dat onze schrijvers tevens ook de welvoegelijkheid hadden overgenomen, die met weinige uitzonderingen door hun groote Fransche tijdgenooten in het oog gehouden werd: want de onzedelijkheid der Engelsche tooneelstukken. hekeldichten, liederen en romans van dien tijd is eene onuitwischbare smet op onze nationale eer. . . . | |
[pagina 77]
| |
Het eigenaardige van die tijden drukt zich nergens juister uit, dan in de moeite, die zich de dichters gaven, om juist al hun losbandigste verzen door vrouwenlippen te doen uitspreken. De stukken, waarin de grootste vrijheid genomen werd, waren de sluitredenen, die bijna altijd door de meest begunstigste tooneelspeelsters uitgeproken werden, en de diep gezonken toehoorders waren nooit gelukkiger, dan wanneer zij woorden van de grootste onzedelijkheid hoorden voordragen door een schoon en jeugdig meisje, dat verondersteld kon worden haar onschuld nog niet te hebben verloren. Onbewimpeld geeft Macaulay de reden dezer verschijning aan. Zij is geen andere, dan de overdreven, onnatuurlijke gestrengheid der Puriteinen: ‘De oorlog tusschen vernuft en puritanisme werd alras een oorlog tusschen verauft en zedelijkheid. De vijandschap, door een ruwe karikatuur der deugd verwekt, ontzag de deugd zelve niet. Al wat de dweepende rondkop met eerbied beschouwd had, werd gehoond; wat hij verboden had, begunstigd. Omdat hij gemoedsbezwaren had gevonden in benzelachtige dingen, werd met alle gemoedsbezwaren den spot gedreven; omdat hij zijn gebreken achter het masker der schijnheiligheid bedekt had, werden de menschen aangemoedigd om de schandelijkste ondeugden met cynische onbeschaamdbeid voor aller oogen ten toon te spreiden. Omdat hij ongeoorloofde liefde met barbaarsche strengheid gestraft had, werden maagdelijke kuischheid en echtelijke trouw voorwerpen van spot. Tegenover de schijnheilige taal, die hem tot herkenningsteeken diende, werd een andere spreektrant gesteld, die niet minder ongerijmd en veel verfoeielijker was. Gelijk hij schier den mond niet opende dan voor bijbelsche taal, evenzoo opende het nieuwe geslacht van fraaie vernuften en van welgemanierde gentlemen dien niet, dan om gemeene woorden en allerfschuwelijkste godslasteringen uit te braken. | |
[pagina 78]
| |
Met de eigenaardige volharding van de dwaling gaat de heer de Laveleye verder. Hij ontwikkelt nu een betoog, dat werkelijk een raadselspel mag heeten. Wat het bewijzen moet, en wat het bewijst is duister, onverklaarbaar, onverstaanbaar. Maar het beteekent iets. ‘In de katholieke landen ontleenden zij, die de almacht der kerk wilden bestrijden, hunne wapenen niet aan het Evangelie, maar aan den geest der Renaissance en aan het heidendom. Men kan de kerk op twee verschillende wijze aanvallen, òf door te bewijzen dat zij is afgeweken van de leer van Christus en door een christendom te prediken zuiverder en strenger dan het hare, of door hare leerstukken aan te randen met den spot en de zinnen op te rokkenen tegen hare voorschriften van zedekunde. Luther, Calvijn, Knox, Zwingli kozen de eerste wijze; Rabelais en Voltaire, de tweede. 't Is duidelijk dat eerstgenoemden, steunende op het Evangelie, het zedelijk gevoel moeten versterken, terwijl laatstgenoemden slechts kunnen slagen door het te verwoesten. Nog eens, dit is alles volmaakt onbegrijpelijk. Over den vrijheidszin der Puriteinen en het absolutisme der Katholieken hebben wij later te spreken. Maar hier over hun zedelijken toon en hun zedelijk gehalte. De heer de Laveleye geeft toe dat de eigenlijke katholieke schrijvers zedelijk zijn. Maar wat wil hij dan? Wij verwerpen Voltaire evenzeer als Calvijn. Ja maar Voltaire, Rousseau enz. zijn in katholieke landen geboren | Calvijn, Luther, Zwingli, Knox, somtijds niet? - Wat beteekent deze dwaasheid? - De katholieke omgeving heeft, helaas | noch den een nog den | |
[pagina 79]
| |
ander van den diepsten val kunnen weêrhouden. Ulrich von Hutten is nogal onzedelijk en strijdt waarlijk met geen zedelijke wapenen; Luther is, volgens den hoogleeraar, een ernstig zedelijk man; dus is Ulrich von Hutten een voortbrengsel van het Katholicisme? - En Rousseau? - Is deze niet gehoren te Genève, in het godzalig Genève van Calvijn en was zijn moeder niet ‘fille du ministre Bernard’ en was aijn vader geen ‘galant homme dans le monde, chrétien dans l'intérieur?’ Maar de arme knaap! De zestienjarige rekel, die reeds reeds het onderwijs van M. et Madelle. Lambercier had genoten, die zelfs bekent, dat hij met zijn geloofsverandering geld en vrijheid op het oog had. Maar waar had de arme knaap dan geleerd zoo los en luchtig met zijn heilig geloof om te springen? Hij was toch geboren te Genève en geboren Calvinist. Een weinigjen ernst en een weinigjen waardigheid, mijne Heeren, ook waar het geldt de bestrijding der Roomsche Kerk. Het gaat waarlijk niet aan haar alles toe te dichten wat u in uw onwetendheid of in uw haat bevalt. Eerlijke strijd, zoo gij kunt en anders - de kampplaats af! Bij al de bestijders van de Kerk, bij al de medewerkers aan de vrijmaking des geestes heerscht in meerdere of mindere mate dezelfde toon. Zij zijn allen van éen stam geboren. De Renaissance en de Reformatie zijn twee takken van één stroom; de opstand tegen God en zijn gezalfde is beider grondidee. Bij de Renaissance is het de zinnelijke lust van het heidendom, die de banden breekt en dartel en naakt weêr den thyrs zwaait in den razenden dans; in de Reformatie is het de oude Superbia de trotschheid, die het godzijn weer verlangt. Is Rabelais de losbandigheid, Calvijn is de dwingelandij.Ga naar voetnoot1 En wat de zedelijkheid betreft in hun geschriften, daar is geen enkel reformator, die geschroomd heeft den vuigsten laster, de onzedelijkste beschuldigingen tegen de Kerk uit te braken. De toon dezer bevrijders is even laag als die | |
[pagina 80]
| |
der anderen. Swift is in zijn scherts profaner dan Voltaire.Ga naar voetnoot1 De onzedelijkheden van den ‘Dictionaire historique et critique’ kan men toch niet wel aan Bayle's kort Katholicisme wijten; daarbij hoe kwam deze Calvinist tot afzwering van zijn geloof? En wat den oorsprong betreft, den grond waaruit de zoo streng veroordeelde Fransche schrijvers zijn voortgesproten, - is het dan zóo onbekend, dat Voltaire zijn vrijdenkerij in Engeland heeft opgedaan?Ga naar voetnoot2 Weet men dan niet dat in 't godzalig Holland de ellendigste pamfletten een drukker vonden en een uitgever? Maar dat heeft den voorspoed van den hollandschen boekhandel bevorderd. Is misschien deze de hoofdgedachte: men kan een katholiek volk niet van het Katholicisme doen afvallen dan door het prikkelen der laagste driften? - Het is waar, de Reformatie levert hiervan het bewijs. De eerste jaren der gezegende Hervorming zijn een onafgebroken reeks van Saturnaliën. Maar men zal toch inzien dat dit niets tegen het Katholicisme bewijst. Het is veeleer een lofrede, het zegt immers duidelijk, dat geen eigenlijk midden tusschen verdierlijking en Katholicisme bestaat. De stoutheid van den heer de Lavelye is nog niet uitgeput. Nog volgt de bewering, dat alle vrijheidsstichters van protestantschen oorsprong streng medelijk en christenen waren; de aanvoerders der Fransche omwenteling niet. Nog eens, hoe men de zaak ook wenke of keere, het Katholicisme heeft met dit alles niets te doen. Met beide handen onderschrijven wij de strengste veroordeeling van de helden der Fransche Revolutie. Maar het zij geoorloofd protest aan te teekenen tegen den vrijbrief aan Geuzen en Puriteinen verleend. Noch de bewerkers der Engelsche omwenteling, | |
[pagina 81]
| |
noch de stichters der Amerikaansche republiek verdienen op dit stuk onze bijzondere achting.Ga naar voetnoot1 Ook is het Christendom dezer laatsten van een vrij rationalistisch gehalte en de eerstgenoemden hadden, den tyrannieken trek met Calvijn gemeen. Hoe deze mannen elkander verstonden en elkaar ter hulpe waren door de kracht van een zekeren geest van liefde, nederigheid, onderlinge ondersteuning’ is genoeg bekend uit de dwangmaatregelen van Cromwell en de voortdurende verdeeldheden van de Stadhouders en de Staten. Gedenkt Oldenbarnevelt! Een laatste bewijs van meerdere zedelijke kracht bij de protestantsche volken vindt de heer de Laveleye in de omstandigheid, dat de drijfveer van het zedelijk leven in Frankrijk gevonden wordt in het ‘point d'honneur’, in Engeland in 't plichtgevoel. Het eerste is eene vrucht der Renaissance, het laatste komt voort uit het Evangelie der Reformatie. Deze geheele voorstelling berust op willekeur en onwetendheid. Op het gezach van Prévost-Paradol en Taine - een zelfmoordenaar en een materialist, waarlijk twee mannen die over eer kunnen oordeelen| - laat de heer de Laveleye de geheele maatschappij in Frankrijk op het ‘point d'honneur’ rusten en geeft, om beteer tot zijn besluit te kunnen komen, de woorden en den zin zijner zegslieden slechts ten halve terug.Ga naar voetnoot2 Voor hem is ook het eergevoel | |
[pagina 82]
| |
niets anders dan ijdelheid en de zucht om van zich te doen spreken. De heer de Laveleye heeft dan ongetwijfeld veel eergevoel. Plichtbesef en eergevoel beide zijn deugden op christelijken grond geboren, in den hof der katholieke Kerk opgebloeid. Plichtbesef is het gevoel van afhankelijkheid tegenover God en zijn wet; eergevoel is het bewustzijn onzer grootheid uit Gods hand ontvangen; plichtbesef is het vaste voornemen alleen aan de wet Gods te denken en daarnaar te handelen; eergevoel is de heilige wil om onzen naam zuiver te bewaren, opdat de naam van God worde vereerd; plichtbesef en eergevoel beiden zijn kracht, hooge weêrgalooze kracht, maar straalt het plichtgevoel door de kalme ordelijkheid, het eergevoel vlamt van onbluschbare geestdrift. Beide hebben hun gevaren; plichtbesef en eergevoel kunnen beide in ijdelheid ontaarden; maar de ijdelheid van het plichtgevoel vernietigt de liefde, de ijdelheid der eer voert tot overspanning, soms tot vernietiging der eigen kracht. Het plichtbesef kan mannen vormen, maar het eergevoel geeft aan den man de krone der mannelijkheid: de heldendeugd. - De verklaring nu dezer zedelijke minderheid bij de katholieke volken vindt de heer de Laveleye in het ‘feit’, dat de protestantsche volken hun godsdienst meer getrouw blijven dan de Katholieken. Dit is onbetwistbaar en, het moet gezegd worden, het feit ligt voor de hand. ‘Bonum ex integra causa, malum ex quocumque defectu’; indien er iets ontbreekt aan het Katholicisme dan houdt het op te bestaan. Maar het minste gebrek in de katholieke overtuiging is ook genoeg om iemand Protestant te maken. | |
[pagina 83]
| |
Hoe wilde ook een protestantsch volk zijn godsdienst verliezen? Een godsdienst die ruim genoeg is om in haar schoot te bergen Piëtisten en Christusloochenaars, Vilmar en Baur, Kuyper en Scholten, Mackonochie en Colenso. Het is immers onmogelijk om buiten dien godsdienst te geraken. Men protesteert altijd en - geeft de eer aan God. | |
IV.Het Katholicisme is éen van geest met het volstrekt gezach, met het despotisme. Alleen waar men de Hervorming aanneemt kan de vrijheid bestaan. Elders wordt zij Revolutie en voert tot het despotisme terug. Ziedaar de derde oorzaak van de achterlijkheid der Roomsche volken. Op dezelfde wijze als al de bovengenoemde beweringen wordt zij met ‘feiten’ gestaafd. De heer de Laveleye verhaalt ons van den democratischen geest der eerste Christenheid; zijn vertaler protesteert tegen den ascetischen geest van Christus en vergeet een woord te reppen van veertigdaagsche vasten, van het bidden in de eenzaamheid. Beide vermoeien zich in het herhalen van oude, duizendmaal wederlegde dwalingen. Bossuet wordt als verdediger en lofredenaar van het volstrekt gezach opgeroepen en men vergeet er bij te voegen, dat hij optrad tegen Jurieu, die het brutaalste contrat social neêrlegt in de volgende woorden: ‘Etant certain qu'il n'y a aucune relation de maistre, de serviteur, de père, d'enfant, de mari, de femme, qui ne soit établie sur un pacte mutuel et sur des obligations mutuelles, en sorte que quand une partie anéantit ses obligations, elles sont anéanties de l'autre.’Ga naar voetnoot1 Men geeft de meening van den adelaar der katholieke welsprekendheid terug in halve zinsneden, in losgerukte uitdrukkingen en zelfs Montesquieu moet getuigen van den des- | |
[pagina 84]
| |
potischen geest der katholieke Kerk wanneer hij deze meer bestaanbaar acht met eene monarchie en als den bij het Protestantisme passenden staatsvorm de Republiek vermeldt. Daarop wordt betoogd hoe vrij al de protestantsche landen zijn, met hoeveel kracht en toch met hoeveel geleidelijkheid de vrijheidsbegrippen zich daar hebben ontwikkeld, hoe de Fransche Revolutie mislukt, omdat haar het Protestantisme ontbreekt. Tegenover al deze beweringen en valsche voorstellingen hier eenvoudig het volgende: 1o. de Hervorming heeft zich zoowel bij de Luthersche Vorsten in Duitschland als bij Calvijn in Genève als het ondragelijkst despotisme geopenbaard. Van den eenen kant staat de burgerlijke macht aan het hoofd der religie, van den anderen kant houdt het Consistorie alle burgerlijke macht bedwongen onder zijn looden druk.Ga naar voetnoot1 2o. Ook in de katholieke Staten is het despotisme eerst | |
[pagina 85]
| |
heerschend geworden na de Reformatie. De Renaissance alleen vermocht het niet in te voeren en vond te krachtigen wederstand in de katholieke Kerk. Van den aanvang, reeds onder Frederik Barbarossa, hebben de Pausen weêrstand geboden aan het streven der Vorsten naar het volstrekt gezag. Dit alles ligt ook voor de hand. Laat het duizendmaal waar zijn dat de onderdaan in zijn Bijbel leest van vrijheid en zelfbeheer, de Vorst leest daar evenzeer van oppermacht en heerschappij. 3o. De Hervorming heeft nergens, ook waar zij het voorgaf, de vrijheid gebracht. In Engeland, Genève en Holland is haar eerste woord vervolging en dit blijft. Alle verklaringen, alle fraaie woorden doen niets aan deze feiten. Trots de op de ‘Mayflower’ onderteekende akte zijn de Pelgrimvaders vervolgers. In Longfellow's ‘New-England Tragedies’ hoort men nog den echo hunner bloedvonnissen. In het ‘bewonderenswaardige boek’ van Bancroft kan men lezen, hoe Roger Williams wegens geloofsvervolging uit Massachussets wijken moest.Ga naar voetnoot1 Geene der door het Protestantisme gebrachte staatsvormen, geene der uit de Hervorming geboren vrijheden heeft | |
[pagina 86]
| |
zich waarlijk staande gehouden. In Genève heerscht het radicalisme, in Nederland nadert zijn heerschappij. In Amerika verlangt men naar een tyran. De Engelsche vrijheden zijn ouder dan de Hervorming en indien zij, wat niet te ontkennen valt, haar kracht verliezen dan is het ontbindend gif der Hervorming daarvan de diepste oorzaak. 4o. In aard en wezen zijn de beginselen der Amerikaansche en Fransche Revolutie volkomen éensluidend. De aanroepingen aan God en het opperwezen doen niets ter zaak. Op de rechten van den mensch zijn heide gebouwd en beide hebben met het Christendom niets anders gemeen, dan dat zij uit een verbasterd of uit een verworpen Christendom voortkomen.Ga naar voetnoot1 De geheele Reformatie berust op niets anders dan op de rechten van den mensch. De Hervorming, zegt men, erkent | |
[pagina 87]
| |
alleen het gezach van God. Maar wáar is dat gezach? In den Bijbel. Maar de Bijbel is niets, het is een boek, waarover ieder meester is. Een hoek kan Gods boek zijn, maar het is mijn boek, wanneer ik het in handen heb. Ik, de mensch, ben de meester, tenzij God daar zij, om het te verklaren. Maar waar is God? Ik zoek Hem, ik heb het Boek in handen, maar Hij verschijnt niet, Zijn gezach is niet daar. Ligt dan Zijn gezach niet in mij? Ben ik dan niet het gezach Gods over het Boek Gods? Wie maakt mij los uit deze verwarring? Mijn hoofdbeginsel is het gezach en daar is geen gezach. Ik ben het gelach en de onderdaan. Ziedaar het Protestantisme. Het is met zijn belijders als met de staatsburgers van Rousseau: ‘à l'égard des associés, ils prennent collectivement le nom de peuple et s'appellent en particulier citoyens, comme participant à l'autorité souveraine, et sujets comme soumis anx lois de l'état.’Ga naar voetnoot1 De Protestant is geloovige, geloof en geloofsgezach alles in éene persoonlijkheid, in éen eigen Ik. - Wat de heer de Laveleye verder onder dit hoofdstuk laat volgen over de katholieke vorsten en hun biechtvaders is het Journal Satirique ‘qui d'ordinaire ne combat le parti clérical qu'avec l'arme légère du sarcasme’ geheel en al waardig. Waarlijk zonderling is de laatste oorzaak, waardoor de minderheid der katholieke volken wordt verklaard. Bij de ‘verstgevorderden in verstand’ - de uitdrukking is van den Hollandschen vertaler en doet hem eer aan - wordt onder de Protestanten meer godsdienstzin gevonden dan onder de Katholieken. De reden hiervan is dat het Katholicisme zich geheel buiten den kring der moderne gedachte heeft geplaatst en dus ieder, die met den geest onzer dagen medegaat, moet afstooten. Zoo wordt de man der vrije gedachte noodzakelijk een vijand der Kerk en tevens van den godsdienst. De heer de Laveleye zegt dat naar hij gelooft het feit van | |
[pagina 88]
| |
den meerderen godsdienstzin der ontwikkelde Protestanten door niemand ontkend wordt. Dit vertrouwen is stout. Het feit is zoo volkomen onwaar, zoo onbewijsbaar, dat slechts éene opmerking nog de mogelijkheid dezer opvatting kan verklaren. Het werd boven reeds uitgesproken: een Protestant, die niet katholiek wordt, blijft altijd protestant. Hij kan de geheele synode van Dordt of aannemen of verwerpen; het is volkomen onverschillig, hij is protestant. Wanneer men nu Protestantisme en godsdienst tot woorden van éene beteekenis maakt, dan is de zaak verklaarbaar. Vindt men het goed om den godsdienst van Strauss en Darwin, van Vogt en Huxley, van Haeckel en de Pressensé, van Réville en Colenso op éen lijn te stellen met den godsdienst von Moody en Sankey, van Guizot en Gerlach, van Vilmar en Hengstenberg, van Henry Ward Beecher en Cumming, dan is het zeer waar, dat de groote meerderheid der Protestanten, die tot de eerstgenoemde richtingen behoort, zeer godsdienstig is. Maar noemt men godsdienst het geloof in en de onderwerping aan God, dan is het meer dan stout om van ‘godsdienstzin’ bij de ‘verlichte protestantsche klassen’ te durven spreken, wanneer twee koninklijke princessen van Groot-Brittanje als leerlingen neerzitten aan de voeten van Strauss en de groote meerderheid in de wetenschappelijke wereld zich niet weinig laat voorstaan op haar volslagen ongeloof. Zóo zou als de hoogste godsdienstzin het woord van Schiller moeten gelden: ‘Welche Religion ich bekenne? Keine von allen, Die Du mir nennst. Und warum keine? Aus Religion.’ Wil nu de heer de Laveleye gelooven aan een mogelijke verbinding van den godsdienst en de moderne gedachte, die niets anders is dan het ongeloof, het staat hem vrij die dwaasheid te begaan. Wil hij niet leeren inzien dat bij den bedorven Katholiek de regel moet worden toegepast: Corruptio optimi pessima, wil hij aan de wereld de wonderbare openbaring doen: Protestantisme is beter dan ongeloof en daarbij niet vermelden, dat het Protestantisme alleen leeft | |
[pagina 89]
| |
door de katholieke kracht die het nog behield, de eer dezer perfidie zij hem gegund. Wil hij met Renan in de veelheid der protestantsche sekten een teeken van leven zien, terwijl hij even goed in de parasieten op den moerasgrond vruchtbaarheid kan bespeuren, wij vermogen niets tegen dat alles. Maar dit vermogen wij: het geding als geëindigd beschouwen en het oordeel over feiten en oorzaken laten aan ieder eerlijk man. | |
V.‘Zich te verkoopen, zijn geloof te loochenen voor een stoffelijk voordeel, is onweersprekelijk een daad, die ieder eerlijk man moet verfoeien.’ Zoo oordeelt de heer de Laveleye over des vierden Hendriks afzwering en in het befaamde ‘Paris vaut bien une messe’ ziet hij een stuitend cynisme. Gansch niet ten onrechte, maar wat beteekent dan het betoog van den schrijver? Wat beteekent dan het breed uitmeten der meerdere voortreffelijkheid op stoffelijk en staatkundig gebied der protestantsche natiën? Het geschrift héeft immers een praktische strekking en die strekking is een beweging naar het Protestantisme op te wekken. Waarom? Ja waarom? Het is immers weêr ‘Paris vaut bien une messe.’ Van de meerdere waarheid, van den hoogeren Christelijken zin in het Protestantisme is ons weinig gezegd. Zeer wijselijk heeft de schrijver het niet gewaagd leer en leven in beide, Katholicisme en Protestantisme, te vergelijken. Soms bewoog hij zich aan de grens, soms scheen hij ook dat gebied, als overwinnaar, te zullen betreden. Maar de groote drijfveer om de mis nu vaarwel te zeggen is en blijft Parijs. Het heet ‘l'industrie vaut bien un sermon’ en ‘la constitution vaut bien un psaume’. Daar komt alles op neêr. Nog een andere vraag dringt zich op. Welk Protestantisme is het zegen, voorspoed, vrijheid, welvaart aanbren- | |
[pagina 90]
| |
gende Protestantisme? De heer de Laveleye verwijt den liberalen dat zij godsdienst missen, dat hun daardoor de grootste maatschappelijke kracht ontbreekt. Om dit gemis te herstallen raadt hij den overgang tot het Protestantisme aan. Maar tot welk Protestantisme? - Indien namelijk het Protestantisme een godsdienst is dan moet het twee stellige dingen kunnen aanwijzen: een God en een dienst. Maar het heeft geen God en ook geen dienst. Het heeft zooveel goden als er Protestanten zijn. Ieder Protestant maakt zich zijn God en dient hem op zijne wijze. Zoo iets is een vroom tijdverdrijf, een waanzinnige poging, een godslastering, een misdaad al naar men wil, maar het is geen godsdienst. Het is menschenwerk, zelfvergoding en zelfaanbidding. Nog eens: welk Protestantisme? Wil men het antwoord vernemen? Dat Protestantisme, wat de ontkenning van het Katholicisme is. Daarmede is alles gezegd. De ware reden waarom de heer Laveleye schreef is niet de overtuiging van de waarheid der protestantsche leer. Dan zou hij openlijk de Kerk, die hij nu hoont en lastert hebben verlaten. Maar voor hem schijnt die overgang noch vrijheid, noch welvaart te beloven. Neen, de ware reden, waarom hij het liberalisme in Protestantisme wil doen overgaan, schijnt wel deze: het liberalisme is niet fel genoeg in zijn haat. Daarom wilde hij een nieuw element daarbij voegen en den sektehaat aanwakkeren tegen de Kerk. Dit was waarlijk overbodig. De heer de Laveleye kent het liberalisme niet, indien hij meent dat dit niet geweldig genoeg is in zijn haat tegen het Katholicisme.
Indien men het vraagstuk had gesteld zooals het behoort gesteld te worden, indien men had onderzocht welke godsdienst liet meeste doet, niet voor de nijverheid, niet voor de zindelijkheid, niet voor de lagere scholen, niet voor de welvaart, niet voor het grondwettig leven, maar welke het meeste doet voor den geheelen mensch, voor de mensch- | |
[pagina 91]
| |
heid, dan was men tot een ander besluit gekomen. Dan had men haar gehuldigd, die de geschiedenis van alle eeuwen als de Moeder der volken, de Koningin der Beschaving, de Beschermster der Vrijheid kroont. Dan zou de katholieke Kerk in hare volle katholiciteit hebben geschitterd, dan zou 't gebleken zijn, dat zij en ook zij alleen de gave bezit om den geheelen mensch met al zijn gaven en krachten te voeren tot dat weêrgaloos hooge: de heiligheid. Wat nu soms onverklaarbaar schijnt zou dan ook zijn verklaring hebben gevonden. Het is waar, men zou soms meenen, dat de protestantsche volken in rust en ordelijkheid van bestaan de katholieke overtreffen. Het feit is slechts schijnbaar en daarbij ligt de verklaring voor de hand. Men vergeet gewoonlijk dat het Protestantisme deze volken niet heeft gemaakt. Het heeft die in al de volheid hunner kracht, door vijftien eeuwen van gestadige, onophoudelijke zorg gevormd en ontwikkeld ontvangen. Zij zijn gevallen, maar hun kracht, hun natuurlijke kracht is niet vergaan, niet gebroken. Wat, meent men. zou het Protestantisme van onze Germaansche vaderen hebben gemaakt? - Misschien kan men dit bespeuren aan Pruisen, het jongste Christenvolk ten tijde der Hervorming, dat dus de minste kracht tot weerstand bezat. Stelt men de vraag: waarom de Revolutie bij de katholieke volken zich vreeselijker en toomeloozer openbaart, dan werd het antwoord reeds aangeduid. Bij de protestantsche volken is de Revolutie is latenten toestand aanwezig en bijna tot een soort van levensbestanddeel overgegaan. Zonder toevallige schokken komt het daar niet tot eene losbarsting. Maar bij de katholieke volken kan de Revolutie zich niet anders dan op heftige wijze openbaren. Zij tast immers juist hun innigst leven aan, zij komt in strijd met alles en door hoe lang een bederf ook voorbereid, toch blijft zij onnatuurlijk en treedt dus met geweldige uitspattingen in 't leven. En nu eene bekentenis. Wanneer de katholieke volken niet hier op aarde, voor zoover mogelijk, het hoogste verwerkelijken dan is dit niet de schuld der Kerk. De zonen | |
[pagina 92]
| |
zijn 't der Moeder verplicht, de openbare belijdenis hunner schuld af te leggen. Want het is onze schuld, o heilige Katholieke Moeder, onze schuld indien ‘al het overige’ ons niet wordt toegeworpen. Gij hebt de belofte, gij hebt ook de gave; maar wij, hebben wij de gerechtigheid Gods? - Tot U richt men de verwijten, die ons gelden en het is onzer lafheid, onzer loomheid schuld, indien men U niet huldigt naar Uwe waarde, maar, helaas! naar ons werk. Want deze waarheid blijft: bij U is der volken leven en der volken behoud: ‘Quicumque vult salvus esse ante omnia opus est ut teneat catholicam fidem.’ |
|