Menschen en boeken. Verspreide opstellen. Deel 3
(1898)–H.J.A.M. Schaepman– Auteursrecht onbekend
[pagina 102]
| |
I.‘A man so various that he seemed to be
Not one, but all mankind's epitome:
Stiff in opinions, always in the wrong
Was everything by starts and nothing long’Ga naar voetnoot1)
Glorious John Dryden, Poet Laureate was zeer ingenomen met deze zijn schets van Zimri, alias Georg Villiers, hertog van Buckingham. In zijn proeve over 't hekeldicht roemt hij: ‘de karakterschets van Zimri in mijn Absalom weegt tegen het geheele gedicht op’. Dit zegt niet weinig; Samuel Johnson toch prijst ‘Absalom en Architophel’ als een model van hekelpoëzie. Hij verheft zoowel den scherpen spottoon als de sierlijke lofrede, de karakterteekening als de kracht en de verscheidenheid van gevoel. Maar Dryden had er zich naar eigen bekentenis op toegelegd om geen enkele grofheid te zeggen en alle harde verwijtingen, hoe gerechtigd ze ook konden zijn, te vermijden. Tegenover een geestig man waren fijner wapenen noodig dan knods en strijdbijl. Op een moord door speldeprikken had hij 't toegelegd en waarlijk de aanslag mag gelukt heeten. In een slechte satire, die dan nog wel met veel moeite en onder veler hulp was ter wereld gekomen, had Buckingham Dryden als Bayes laten optreden en | |
[pagina 103]
| |
Bayes was de naam die aim Dryden bleef hangen en waaronder hem iedere tegenstander meende te mogen aanvallen. Zimri heeft Bayes gewroken en schitterend ook. Men vraagt niet meer naar de gelijkenis, men gelooft, men kent ze; het portret is onsterfelijk, want het oorspronkelijke leeft altijd. Misschien ligt een diep vraagstuk over stamverwantschap en nationale overerving ten grondslag aan de onmiskenbare gelijkenis, die tusschen Zimri en den ex-premier Gladstone bestaat. Die gelijkenis toch is onloochenbaar, een van Gladstone's bewonderaars geeft ze aanGa naar voetnoot1), al zou hij misschien voorstellen de aanhaling bij de twee eerste regels te laten en niet verder te lezen. Maar ieder heeft ‘les défants de ses vertus’ en moet den last dragen zijner lusten, het vermoeiende zijner voorrechten. Men is niet straffeloos veelzijdig, vooral wanneer de veelzijdigheid ook een eigenschap van 't karakter is. Veelzijdigheid des geestes is een eigenschap, die men moeielijk aan Gladstone kan ontzeggen. Reeds in het begin van zijn openbaar leven heeft Macaulay omtrent hem deze getuigenis afgelegd. Misschien ligt er wat ironie in den lof, dien de scherpzinnige essayist met schijnbaar zoo milde hand den jeugdigen redenaar, den optredenden schrijver toedeelt. Hij roemt Gladstone, naar aanleiding van zijn ‘The State in its relations with the Church’ als een redenaar ten volle gewapend voor den parlementairen strijd, geheel gereed voor al de verwikkelingen, al de verstrooiingen zelfs van het debat, vlug, scherpzinnig, onbeschroomd, daarbij licht en veêrkrachtig, een redenaar, geen denker. En een denker, een wijsgeer toch, dat boek immers bewees het, waarin hij zijn eigen stelsel, de vrucht van eigen moeitevol nadenken, had neêrgelegd. Zóo is het steeds gebleven. De man, die helder, duidelijk, krachtig en verheffend een grooten maatregel een ingrijpend wetsontwerp wist voor te stellen, die met scherpen, vlijmenden spot en bitse felheid zijn tegenstander kon terecht wijzen of afslaan, bleef altijd een denker, een droomer, een wijsgeer. Voor hem, den man der harde werkelijkheid, van | |
[pagina 104]
| |
het verteerend leven, behielden de groote vragen van geest en hart de oude aantrekkelijkheid. De meester op het schaakbord van het Staatsbudget, die de dorre reeksen millioenen niet alleen wist te bezielen, maar tevens geen penny over 't hoofd zag, bleef zich steeds vermeien in Ilias en Odyssee, bleef belang stellen in zijn ouden Homerus en gaf in rythmische vertaling de statige, weêrgalooze Grieksche harmonie terug. Tegen niets of niemand heeft hij ooit weifelend of vreezeud opgezien. Scherp en stoutmoedig riep hij in zijn brief aan Lord Aberdeen de regeering van Napels ter verantwoording over de behandeling der vrijzinnige partij en hare aanhangers; kloek en onverschrokken, trad hij op in 't Engelsche parlement met den stouten eisch: rechtvaardigheid voor Ierland. Heb valt niet te ontkennen dat hij met het vele dat hem werd geschonken veel heeft gedaan, dat hij mild was met zijn rijkdom en zijne hand niet sloot hij de bede om hulp. Aan die veelzijdigheid moest zich wel een zekere veranderlijkheid paren. Al was zij slechts schijnbaar; geen waarlijk veelzijdig man toch zal bij de groote menigte voor een man uit éen stuk geroemd worden, tenzij zijn leven waarlijk aan éen eenig doel zij gewijd. Dat was niet het geval bij Gladstone; zijn staatkundig leven bracht te veel afwisseling, te veel verscheidenheid in zijn daden en hij was misschien te weinig eigenlijk staatsman, te veel droomer en dweeper om hier éenheid te kunnen brengen. Maar er was meer. Macaulay - men heeft niet ten onrechte de Essays als echte diamantmijnen geprezen - Macaulay dan wijst bij den schrijver van ‘Church and State’ op een paar eigenaardigheden, die zeer wel met Zimri's vasthoudendheid aan de meening van 't oogenblik overeenkomen. Aan geest en verstand, zegt de dubbelziende Schot, ontbreekt het Gladstone niet, hij ziet ver en scherp, alles wat hij ziet, ziet hij echter in het valsche licht van hartstocht en vooroordeel, gebroken en misvormd. Daarbij komt nog dat, naar denzelden opmerker, Gladstone om zijn stelsel te kunnen volhouden, niet terugdeinst voor valsche gevolgtrekkingen en de juiste gevolgtrekkingen uit zijn valsche beginselen vermijdt ‘under cover of equally false history’: onder de schuts van valsche historie. | |
[pagina 105]
| |
Een roekeloos vasthouden aan eenmaal opgevatte meeningen, een volhouden tot iederen prijs, een niet-opgeven trots iedere waarschuwing, deze dingen zijn ook door staatkundige vrienden Gladstone te dikwijls verweten om langer uiteenzetting te behoeven. Met dat alles gaat echter een zekere veranderlijkheid, een wisseling van meeningen on stelsels op schijnbaar onmogelijke wijze te samen. Schijnbaar onmogelijk, want niemand zal ontkennen dat juist zij die voor iederen dag een beginsel hebben, ook aan het beginsel van den dag met de uiterste halstarrigheid blijven hechten, ten minste voor dien dag. Over het geheel is de vereeniging van zeer tegenstrijdige gaven of eigenaardigheden bij éene persoonlijkheid een niet vreemdsoortige verschijning en dat zij bij Gladstone gevonden wordt is een onloochenbaar feit. Bij eene gewichtige gelegenheid in zijn leven heeft hij getracht die veranderlijkheid te rechtvaardigen. Het was in de dagen toen hij optrad met den eisch tot opheffing der Iersche Staatskerk. Daar was ook reden genoeg om hem toe te voegen: ‘Quantum mutatus ah illo..’
en de conservatieve partij, de Tories, vielen den afvallige hard genoeg. Hij, die eenmaal het geweten van den staat tot regel had gesteld bij het vraagstuk van Kerk en Staat, die van dat geweten had geëischt de erkenning en bescherming van éene Staatskerk en een bijna vijandige houding tegenover alle andere godsdienstgenootschappen, - hij, die op dat beginsel steunend als jong man bij den aanvang van zijn loopbaan ambt en waardigheid had neêrgelegd om te kunnen stemmen tegen eene Staatssubsidie aan het Katholiek collegie te Maynooth, dezelfde - helaas! niet meer dezelfde - trad nu op met een ontwerp, dat zijn geheele stelsel in 't aangezicht sloeg en ieder zijner beginselen vernietigde. Zoo spraken de Tories, maar Gladstone bleef geen antwoord schuldig. Indien wij, zeide hij, in de laatste veertig jaren, van de uitvaardiging der katholieke Emancipatie af al getuigen waren van een toenemend veranderen van partij of meening bij uitstekende mannen dan behooren wij niet op eens te besluiten tot het verminderen, in kracht of oprechtheid, van | |
[pagina 106]
| |
hun politieke overtuiging. Veeleer is de verldaring hierin te zoeken, dat de openbare meening krachtiger dan 't vroeger viel te onderkennen is vooruitgegaan of zich, heeft geopenbaard, en dat deze meening spoediger en krachtiger dan vroeger in de daden van Regeering of Wetgeving te voorschijn trad. De Staatsman, meende hij verder, heeft wel altijd eer en plicht als leidslieden te volgen, maar hij bestaat niet voor zich alleen, hij is om het land, om het volk, en naar den wensch en den eisch van het volk heeft hij te handelen.Ga naar voetnoot1) Veel waarheid, maar niet de geheele. Krachtige, vaste persoonlijke overtuigingen geven zeker geen waarborg tegen dwaling, maar het volgen der volksbeweging, het zich laten leiden door de wisseling der meening, al heet die ook de openbare, behoedt ons misschien voor veel tegenspraak in het heden, maar geeft ons geen zekerheid voor het oordeel der toekomst. Al is het waar, dat Gladstone zich verder over zijn verandering van beginsel op 't stuk der Iersche Staatskerk in bijzonderheden zeer goed verdedigde, het beginsel is toch te vaag en te los om geen eigenaardig licht op zijn karakter te werpen. Gladstone heeft éene eigenschap eener groote persoonlijkheid: hij is zeer persoonlijk. Men voelt onder ieder zijne stellingen nog een andere stelling: ipse dixi. - Hij is zeer hartstochtelijk in het verdedigen eener opgevatte meening. Geen middel laat hij ongebruikt en hij schroomt geen valsche sluitredenen. De eigenaardige welsprekendheid, de ernstige, bijna zware toon, de rijke kennis van menschen en zaken, die hem ten dienste staan, dat alles wendt hij aan om zijn woord waar te maken. Want meer dan een woord ‘waar maken’ is het in de laatste dagen niet. En terwijl hij weet dat bescheidenheid beter is dan 't stout persoonlijk optreden, tracht hij steeds zijn handelwijze op een beginsel te grondvesten. In het vaststellen van beginselen ontwikkelt hij dan ook een ongeëvenaarde virtuositeit. Toen in de laatste maanden van het vorig jaar de ex-premier | |
[pagina 107]
| |
optrad als de bestrijder der Katholieke Kerk heeft menigeen de veelzijdigheid van den Engelschen Staatsman bewonderd. Uit alle der Kerk vijandige legerkampen klonk de lof van den man, die op zoo sprekende wijze het verwijt van Engelsch egoïsme te schande deed, die zoo meesterlijk toonde dat hij bij rustelooze staatszorg en veelomvattenden arbeid toch een open oog had voor de groote verschijningen des tijds. Maar door dien lof heen werd ook een gemompel vernomen dat van veranderlijkheid sprak. Tot op dat oogenblik had men Gladstone niet als een partijgenoot in de anti-Ultramontaansche drijfjacht gekend. Dat scherpte en kruidde den lof, en verhitte de geestdrift der lofredenaars. Gladstone als bestrijder van het Ultramontanisme was een onverwachte verschijning, daarom juichten Pruissiesch, Belgiesch, Hollandsch liberaal volkjen hem toe op veel te hoog, veel te schel aangeslagen toon, terwijl de Engelsche pers den ex-premier niet onduidelijk het vernemen, dat hij dwaze dingen had begonnen. Juist in het onverwachte zit de groote reden van den uitbundigen lof. Had men dan den brief aan Lord Aberdeen vergeten? Men had te veel gelet op Gladstone's laatste daden en daarom twijfelde men aan hem. Vreemd! Ziedaar een man, die op de matigst mogelijke wijze een eeuwenoud onrecht, herstelt, die aan Ierland een stukjen teruggeeft van het eigen goed, aan Engelands Staatskerk slechts een weinig ontneemt van het onrechtmatig bezit. Welnu, deze man was liberaal, hij beleed het overal, hij had zich het verwijt van afvalligheid getroost om liberaal te kunnen heeten. Hij was rechtvaardig jegens de katholieken - men wantrouwde zijn liberalisme, men had voor hem karigen lof en men dwong hem openlijk te betuigen dat hij niet tot de Katholieke Kerk was teruggekeerd. Daar, op eenmaal, treedt dezelfde man te voorschijn met een .... schotschrift tegen de Katholieke Kerk en de geheele liberale partij begroet hem als de Bouddhisten een nieuwe Incarnatie van den groot-Lama, de Berliner Spiesbürger den Fürsten Bismarck, de politie in de Rijnprovinciën den minister Falk. Op eenmaal heet het nu: ‘Currus Israel et auriga ejus!’ Het is waar, op nieuw is Gladstoue veranderd en niet alleen | |
[pagina 108]
| |
van meening, maar ook van karakter. Weinig, niets zou het baten hier te betoogen, dat zijn stelsel van Kerk en Staat - nog altijd in beginsel door hem gehoudenGa naar voetnoot1) - alleen te verwerkelijken is door het katholicisme, dat zijn bestrijding van de onfeilbaarheid des Pausen en de oppermacht van den Roomschen Stoel tegen alle begrippen eenmaal door hem gehuldigd indruischt. Daar is eene andere zijde aan de zaak. Met Engelands en Ierlands katholieken hebben niet weinigen in Gladstone den man bewonderd, bij wien de dwaling noch den rechtvaardigheidszin, noch de eerlijkheid had gedood. Zij vertrouwden op zijn karakter, op zijn waarheidsliefde, op zijn onbaatzuchtigheid. Niet zijne vrienden van heden hebben Gladstone toegejuicht toen hij op 21 December 1872 te Liverpool voor de leerlingen van het College optrad, mot zijn waarschuwing tegen het vrije denken, tegen den vooruitgang onzer dagen, met zijn hoop op een hereeniging van alle Christenen, een hoop, die hij vestigde op het éene Geloof in God en den VerlosserGa naar voetnoot2). Hoe is het zóó geworden, dat deze man op eenmaal met de uiterste felheid, met weêrgalooze heftigheid optrad tegen de Kerk, voor hem zelve de oudste in de Christelijke gemeenschap, en die onder de zwaarste stormen en het jammerlijkst lijden haar geloof in den Christus had beleden en bewaard. Die vraag verkreeg nog meer recht en nog meer beteekenis toen na de veranderlijkheid ook de oude halstarrigheid zichtbaar werd. Gladstone's eerste tijdschrift tegen de dekreten van het Vatikaansch Koncilie heeft de eer gehad een beantwoording uit te lokken als misschien nog geen eukelen bestrijder dier besluiten ten deel viel. Van de vele uitstekende mannen, die den ongelukkigen aanval van Gladstone - vooral om zijnentwil - afweerden, worden alleen die genoemd, welke vriend en vijand als de uitstekendsten huldigen: Manning en Newman. De eerste heeft met omvangrijke wetenschap al de zijden van het vraagstuk in het volste licht getoond, al de schutten en schermen van valsche historie, | |
[pagina 109]
| |
waarmeê Gladstone zijn valsche stellingen omringde wierp hij meêdoogenloos neêr. Krachtiger en vollediger weêrlegging kon niet worden gegeven. En daar naast trad Newman op, met al zijn geest en geheel zijn hart. Hij zelf had behoord tot hen, die in de afkondiging van 's Pausen onfeilbaarheid geen heil vermochten te zien, die zelfs verder waren gegaan in hun weifeling. Het krachtig geloof van den man, die in zijn ziel den geweldigsten strijd misschien tot tweemalen toe had gestreden, straalde nu van iedere bladzijde. Den Geest Gods werkende in de geschiedenis der Kerk en harer uitspraken deed hij zichtbaar worden, in ongeëvenaarde taal beschreef hij de hooge waarde van het geweten, ook in de Kerk. Met de grootheid en de scherpzinnigheid van den fijn gevoelenden meester plaatste hij ieder vraagstuk weer in 't ware licht. Manning was rijk en krachtig, Newman scherp en warm en bij beiden hoorde men die echte welsprekendheid, die in de harde terechtwijzing nog de stem der broederlijke liefde doet klinken. Bij den eerste verwonderde 't niemand dat hij den honenden toon, waarop Gladstone den Paus en het Roomsche Hof aanduidde, terugwees; den tweeden vergaf ieder de min gerechtvaardigde verwijten, soms uit medelijden met de dwalenden, den eigen strijdgenooten toegevoegd. Het antwoord van Gladstone was een nieuw schotschrift met een scheldwoord tot titel: ‘Vaticanism’. Een antwoord was het niet. De oude beschuldigingen werden in nieuwe vormen herhaald. Aan Newman werd een lof toegezwaaid, die op dat oogenolik moeielijk iets anders dan ironie of verdachtmaking kon zijn. Kardinaal Manning ontving nog een verder antwoord in een artikel over de redevoeringen van Paus Pius IX. Het heeft immers allen schijn dat Gladstone hierdoor heeft willen antwoorden op het verwijt van grove woorden te hebben gebruikt over zaken, die anderen heilig zijn. Het is hem dan ook wel gelukt. Indien de Paus, in den naam van Christus, de Phariseën en Sadduceën onzer wereld mag brandmerken dan staat het ook den ex-premier van Engeland wel vrij Pius den IXe een ramp voor zijn volk, voor zijn kerk, voor zijn eeuw te schelden. Het is een zeer tragisch schouwspel, een man, een grijsaard | |
[pagina 110]
| |
met een eervol verleden op het eind zijner loopbaan ten prooi aan een hartstocht, die hem geestelijk en zedelijk verlaagt. Treurig stemt ons die veranderlijkheid van al het menschelijke dat spoedig vallen, dat langzaam vergaan, en treuriger nog de halstarrigheid waarmeê die verandering wordt gehandhaafd tot iederen prijs. En wanneer men dan waarlijk voor dit alles geen andere reden weet te vinden dan gekwetste ijdelheid, teleurgestelde eigenliefde, dan wordt het tragische terugstootend en bijna verachtelijk. Het schijnt immers maar te zeker dat de verwerping der University-Bill door de Iersche Katholieken den Staatsman tot fellen haat had geprikkeld. Daarin toch ziet hij de oorzaak van zijn val als premier van Engeland, terwijl hij in zijn eigen hardnekkig volhouden en in menige andere omstandigheid genoegzame verklaring van dat schijnbaar onverklaarbare kou vinden. Hoe het zij, van dat oogenblik schijnt de melk van menschelijke genegenheid jegens de Katholieken bij Gladstone verzuurd. Met al de hartstochtelijkheid van een odium senile - of van een amor senilis voor den rumor publicus - valt hij op de Katholieke Kerk en hare geloovigen aan. Hij beschuldigt en veroordeelt haar in één adem, hoort naar geen weêrlegging, ziet in een antwoord slechts een nieuwe aanleiding ten aanval en verwondert zich alleen dat de Engelsche pers dit voor een groot deel met volmaakte onverschilligheid aanschouwt. Want dit alles rust op een beginsel; men kan namelijk bij dezen strijd, tusschen den Staat en het Ultramontanisme, geen onverschillig toeschouwer blijven, daar de Kerk de wereld met een oorlog bedreigt en zoo spoedig zij kan hare rechten met de wapenen wil handhaven. Het is waarlijk tragisch. Een man met onmiskenbare talenten toegerust, een Staatsman die op menig goede daad, op menig grootschen maatregel mocht bogen, en te eindigen als een schotschrijver, te eindigen in den kring der Reptiliën, als onbezoldigd woordvoerder voor den ijzeren prins, als vrijbuiter in het leger der vervolgers. Hij kon zich beroemen op de achting van allen, de aanhankelijkheid, de trouw, de dankbaarheid van velen. Al had het nageslacht hem misschien eer een plaats aangewezen onder de mannen van het denken | |
[pagina 111]
| |
dan onder de mannen der daad, hij kon gemat en met geheven hoofd voor de vierschaar treden. En nu? - een oogenblik van geprikkelde ijdelheid, van gejaagden toorn - en alles is voorbij. Gladstone mag zich op dit oogenblik verheugen in het lotgeschreeuw der liberale bende en den gelukwensch van Emilo de Laveleye. Maar de Pruisen ontzeggen hem doorzicht en moed, want hij durft geen vervolgingsmaatregelen tegen de Katholieken voor te slaan. | |
II.De eenmaal begonnen strijd tegen de Kerk is in de bovenvermelde geschriften niet geëindigd. Gladstone keert, nu hij eenmaal de hand aan deze ploeg heeft geslagen, het hoofd niet om en gaat, trots waarschuwing en bede, zijn weg. In de eerste aflevering der Church Quarterlij Review, een nieuw opgericht orgaan der Anglikaansche High Church, treedt hij op met eene bijdrage, die den titel voert: ‘Italy and her Church’. - In vele opzichten is deze schets merkwaardig. De beginselen, daar uitgesproken, de gevolgtrekkingen, waartoe de schrijver komt, de historische voorstellingen, de rechtskundige beschouwingen, ook de praktische wenken en de vrome wenschen van den schrijver teekenen te duidelijk den aard van zijn strijd en zijn pogen tegen de Kerk. Het is waar, men heeft hier in den eigenlijken zin geen zielkundige studie te volgen, maar onder de vele verschijnselen die de reuzenkamp onzer dagen aanbiedt is niet de minst belangrijke de treurige vermindering, die èn talent èn karakter bij de bestrijders der Kerk ondergaan. De genoemde beschouwing over den toestand der Kerk in Italië of liever over de verhouding van Italië tegenover de Katholieke Kerk sproot voort uit de bedenking dat ook Engeland, het protestantsche Engeland, belang heeft, on groot belang, bij wat daar in 't Zuiden geschiedt. Niet alleen heeft het christelijk medegevoel te toonen: daar is meer. Het | |
[pagina 112]
| |
Pausdom met een wereldlijk gebied doemde het schoone land ‘tot de zwakheid of de schande van alleen in brokken te bestaan’Ga naar voetnoot1). Men kan echter zeggen dat de stoffelijke zijde van het vraagstuk, het bezit van het pauselijk grondgebied voor het oogenblik is beslist. Daar is echter nog een andere, een zedelijke vraag, liever nog een vraag der toekomst die niet Italië, maar geheel Europa moet bezig honden. ‘Daar bestaat een meening, die eens zelfs door de Montalembert werd voorgestaan en die hij, naar ons weten, nooit heeft herroepen. Volgens deze leer zijn al de over de wereld verstrooide leden der Latijnsche gemeenschap (R.K. Kerk) in Italië bekleed met een eigenlijk burgerrecht, dat de bevolking van het schiereiland het recht ontneemt over haar eigen grond te beschikken, en aan deze verdichte maatschappij, deze geen verblijf houdende meerderheid, de macht geeft tot den eisch dat in het hart van Italië een grondgebied worde opengehouden ten dienste van de geestelijke belangen der Roomsch-Katholieken en hunner Kerk. De aanhangers dezer leer houden zeer gevolgelijk vol, dat dit recht, een eigenlijk burgerrecht, kan worden gevorderd met het zwaard’Ga naar voetnoot2). Deze meening is niet alleen een theorie, zij werd reeds daad. ‘In 1848 wierp de bevolking der pauselijke Staten de priesterregeering omver, vestigde zich als Republiek en gaf blijk van den besten zin om den vrede te bewaren en de rechten der naburen te eerbiedigen.’ Oostenrijk, Frankrijk, Spanje, Napels namen onmiddellijk, op den dwazen titel van als katholieke natiën bekleed te zijn met het recht om over de burgerlijke rechten van millioenen te beschikken, het zwaard ter hand en vernietigden den armen staat. Napoleon Bonaparte won daardoor een steun op zijn weg naar den tweeden December en het keizerschap. In die dagen meenden de overige machten van Europa zich om verschillende redenen niet met de Italiaansche zaken te moeten bezighouden. De zaak der vrijheid was bij de hoven nog niet gezien. Zelfs Lord Palmersfcon, de vriend, van Italië, meende dat Engeland als protestantsche natie zich met dat | |
[pagina 113]
| |
alles niet behoefde te bekommeren en drong alleen bij het herstel der pauselijke regeeriug op eenige hervormingen aan. Nu is de toestand veranderd. De grootmachten van Europa zijn de vrienden van het één Italië. Maar de ultramontanen eischen toch de herstelling van den pauselijken staat al was 't door vreemd geweld. ‘Deze stoute eisch is niet de eenige eisch van het Vaticanisme die de burgerlijke rechten en orde der christelijke wereld bedreigt. Maar het is de eenige waardoor die richting onmiddellijk en stellig haar doeleinde verraadt, en de herstelling van het wereldlijk gebied door een fransch leger zou zonder twijfel het bestaan zelf van het Dutsche Keizerrijk in de waagschaal, stellen’Ga naar voetnoot1). Op Frankrijk toch hebben de Ultramontanen hun hoop gevestigd en houden zij het oog gericht. Het is waar, het grooter en beter deel dier natie wil van deze streving niets weten en staat zoo niet vijandig tegenover, dan toch zeker ver verwijderd van de drijvers tot den godsdienstoorlog. Waar is het echter ook dat Frankrijk wraak wil nemen op Duitschland en daartoe behoeft het bondgenooten. In de rij der staten kan het geen ander vinden dan misschien Spanje. Het heeft daar echter weinig te hopen en - er is iets anders. ‘De ware bondgenoot van Frankrijk zal zijn een bondgenoot zonder naam; dat zal zijn de Ultramontaansche minderheid, die over geheel de wereld is verspreid, die in België zegeviert, in Engeland bralt, in Frankrijk voor een deel heerscht en voor een deel kuiperijen smeedt, die, zonder kracht tob daden, Oostenrijk en Duitschland ontrust, die in Italië misschien zwakker is dan in deze landen, maar die overal te samenhangt, overal vasthoudt aan haar doel, overal weet wat zij wil, haar leiders volgt en haar tijd afwacht. Deze minderheid, die Duitschland haat en Italië vervolgt, zal door een noodlottige en onvermijdelijke wet de eenige vaste bondgenoot zijn van Frankrijk, indien Frankrijk ooit door zijn eigen inwendige vijanden weer zoozeer wordt beheerscht om op nieuw den woesten weg der staatkundige eerzucht te betreden in het eerloos en logenachtig kleed van godsdienstige dweeperij. | |
[pagina 114]
| |
Zoo zijn daar dan twee groote krachten, die als de gelegenheid zich aanbiedt, den vrede zullen bedreigen; de staatkundige verbittering en de toenemende kracht van Frankrijk, dat Duitschland tot voorwerp heeft van zijne vijandschap, en de giftige eerzucht (venemous ambition) van het Curialisme, dat vast besloten om zijn droom van wereldlijke heerschappij niet te verzagen en nog een diepen val te wagen, tegen Italië hitst. En deze twee kunnen, in slecht gepaarde vereeniging, elkander zelv' altijd door hatende, zich verbinden door een gemeenschappelijke en vereende handelwijze bij het najagen hunner geheel verschillende doeleindenGa naar voetnoot1). Om al deze redenen dan heeft Engeland belang te stellen in den toestand der Kerk in Italië. Want indien Italië in het kerkelijk vraagstuk geen meester kan blijven, dan dreigt de godsdienstige tegelijk met den algemeenen oorlog. Men vraagt zich af of Gladstone waarlijk alles gelooven zon wat hij hier ten beste geeft, al de sombere profeciën, die hij verkondigt, al de vermoedens die hij openbaart. Zou de secte-haat den helderen blik zoozeer hebben beneveld, zulk een verwarring hebben gebracht in het ordelijk brein? Puinhoopen zijn zeer treurig. Wat hier verdedigd wordt is eenvoudig de theorie der voldongen feiten in haar volle schaamteloosheid. Italië heeft Rome in het bezit, dát zegt alles. Een natie, die Katholiek, haar Katholiek geloof zou willen belijden en de wapens opnam tegen den roofstaat door de zee en de Alpen begrensd, zou zich schuldig maken aan vredebreuk. Het in bezit nemen van Rome door een regeeriug, die zich de Italiaansche noemt en voorgeeft te handelen in naam van Italië is geen roof, maar een volkomen wettige daad, is het gebruiken van een recht, het vervullen van een plicht. Een opmerkelijk teeken des tijds mag het heeten dat een staatsman vijf jaren na den in 't openbaar gepleegden roof, dien roof als een publiek recht durft te doen gelden. Het heeft den schijn als kende Gladstone aan het volk het recht toe om eenvoudig naar zijn wil, zonder met iets | |
[pagina 115]
| |
anders of iets hoogers dan dien wil rekening te houden, over zijn vorm van bestaan en zijn regeering te beschikken. Over 't geheel schijnt bij hem geen begrip van een bindend recht naar twee zijden te bestaan. Hij wettigt de revolutie van 1848 in Rome door den wil van het volk. Dat is meer dan vrijzinnigheid. Voor het loeien en brullen van het gepeupel verdwijnen dus alle eeuwenoude rechten en gehoorzaamheid bij de onderdanen? Laat ons dan het hoofd buigen en nederknielen voor la grande populace et la sainte canaille’. Laat ons dan ook op het gezag het nieuwe heilwoord toepassen: ‘l'autorité est un vol’. Het zou echter een belangwekkend schouwspel zijn dezen ex-premier eens tegenover den King Mob te zien, op een heeten Julidag als de donderende oproerskreet de lucht vervult en als ‘Der Schrecklichsten aller Schrecken
Der Mensch in seinen Wahn’
zijn koningschap uitroept van den rug der barrikaden. Maar Alfieri heeft het reeds gezegd: Il Papa è Papa e Re
Dessi abborrir per tre’:
daarmede is de drievoudige haat verklaard. Gladstone spreekt ook nog met een soort van eerbied van de Romeinsche Republiek van 1848 en den Generaal Garibaldi ‘een man van zoo'n deugdzaam en onbaatzuchtig karakter’Ga naar voetnoot1). Niet alleen de beginselen zijn in onze eeuw verdwenen, maar ook de feiten schijnen niet meer te bestaan. ‘Ils apellent le meurtre de M. Rossi le triomphe de la cause démocratique et ils chantent des hymnes en l'honneur du poignard sacré, du poignard démocratique qui l'a immolé’Ga naar voetnoot2), die schildering der Romeinsche Republikeinen is nog niet uitgewischt. ‘Weit weniger durch die Artillerie der Angreifenden hat Rom gelitten als durch die nutzlose Barbarei der Vertheidiger, welche die schönen Villen verheerten und gegen Bäume Krieg führten’Ga naar voetnoot3), spreekt een ooggetuige, en de | |
[pagina 116]
| |
Garibaldianen van '49 en '50 zullen wel weinig verschillen van de helden door Gregorovins in '67 vergeleken met de Lutheranen van den Connétable de Bourbon: ‘Aber doch darf man sagen, dass die Lutheraner des Jahres 1527 und die mit ihnen vereinigten Spanier und Italiener minder radicale Menschen des Umsturzes waren als die Banden des Jahes 1867’Ga naar voetnoot1). De schromelijkste verwarring van alle begrippen over recht en onrecht ligt echter in de leidende gedachte, en de kern van dit geheele betoog: de Ultramontanen zijn door hun eisch op. Rome een voortdurend gevaar voor den vrede van Europa. Belachelijk van onwaarheid is de voorstelling als eischten de katholieken, ook de niet-Italianen, een Italiaansch burgerrecht, een recht tot beschikking over den Italiaanschen grond. Waarom? Omdat zij zeggen en volharden te zeggen dat Rome niet aan Italië, maar aan de Katholieke Kerk, aan de katholieke wereld behoort? - Is Rome dan aan Italië omdat het op Italiaanschen bodem ligt? - Is Gibraltar dan Engelsche grond? - De Montalembert zelve hebbe 't woord over dit punt en men kan inzien welk burgerrecht de katholieken eischen. Op dien onvergetelijken 30sten November 1848 heeft hij het Romeinsche vraagstuk aldus beschreven: ‘J'en fais une question qui n'est in italienne, ni française, ni même européenne, mais qui est, je ne peux pas me servir d'une antre expression, nue question catholique, c'est à dire la question la plus vaste et la plus haute qu'il soit possible de poser. Il ne s'agit pas d'une souveraineté ordinaire; il ne s'agit pas d'un Etat ordinaire; il s'agit de celui qui est le Souverain spirituel de 300 millions d'hommes, et de l'Etat qui est le centre de cette souveraineté; il s'agit de la liberté même de l'idée Catholique’Ga naar voetnoot2). Ziedaar de theorie nog altijd door de katholiekien volgehouden. Nog houden zij vol dat Rome aan den Paus behoort en met don Paus aan de katholieke wereld. Nog houden zij vol dat Rome, de wereldlijke heerschappij, de in deze wereld noodige voorwaarde is voor de vrijheid des Pausen, die helder moet | |
[pagina 117]
| |
zijn en stralend als de zon, zonder vlek en zonder schaduw. Zij willen niet dat de vrijheid van het hoofd hunner Kerk gewaarborgd worde door een regeeriug, die voor haar eigen bestaan geen enkelen waarborg bezit en die misschien morgen ligt in de handen van Garibaldi en fra Pantaleone en overmorgen in die van Luciani. Zij voelen geen behoefte aan een wetsartikel door een Kamer en een Senaat zoo half schoorvoetend aangenomen: ‘La persona del Sommo Pontefice è sacra ed inviolabile’. Zij achten dat alles minder dan niets. Wie spreekt hier van burgerrecht? Is dan een bezit van twaalf eeuwen niet meer voldoende voor de wettigheid van den eigendom? - Nog eens, de katholieken willen aan de Revolutie niet afstaan wat hun behoort. Zij handhaven hun recht en zullen het blijven handhaven. Zij meenen nog, dat een katholieke regeeriug het recht en den plicht heeft Rome te rukken uit de handen, die 't nu wederrechtelijk houden. En in hun oog - en deze is de ware uitdrukking der geheele zaak - leeft Italië, zoolang het Rome blijf bezitten, in openbaren vredebreuk en staat het in vollen strijd met de hoogste beginselen van het volkenrecht. Maar zijn de angsten, die de ziel van Gladstone vervullen, waarlijk ernstig gemeend? Gaat hij werkelijk gebukt onder de vreeze dat op een fraaien dag de wereld in lichtelaaie vlam zal staan, dat het ‘oorlog, oorlog!’ zal dreunen tot het davert tegen Engelands krijtgebergt? Zal de Curie waarlijk nog eens den Stoel van Petrus weer vestigen op het hart van Italië, uit het bloedend lichaam gerukt?Ga naar voetnoot1) Het is vreemd, maar ook Gladstone speelt een Janus-rol. Op de eerste bladzijden zijner schets is zijn gelaat bewolkt, zijn voorhoofd is gerimpeld, in zijn oogen leest men den schrik over de toekomst, die zo aanschouwen, zijn lippen beven als die van een man met de doodsboodschap belast, Cassandra staat voor ons. Maar op de laatste is het anders. De verheven kalmte van een onmetelijk vertrouwen dreef alle onrust van zijn trekken en een half-spottende glimlach speelt om den mond. Het is niet zoo erg als het zich wel liet aanzien. | |
[pagina 118]
| |
Wij spraken straks van een wereldoorlog en van de macht der Ultramontanen. Hoor eens: ‘Ongetwijfeld hebben het hof van Rome en zijn partij sints het Koncilie van 1870 tegen hun buitensporige eischen een verzet doen ontstaan, in zijn soort en zijn omvang zoo groot als sints de Hervorming der zestiende eeuw niet werd gezien. Wij spreken van eenvoudig godsdienstig verzet en niet van verwikkelingen met talrijke christelijke staten, die het zoo onbeschoft heeft uitgedaagd. Duitschland en Zwitserland zijn de beide landen waar dit verzet het meest zichtbaar is en in het eerstgenoemde land is het wel het meest belangrijk, daar het rust op den dubbelen grondslag van de instemming van een aanzienlijk deel des volks en van een sterke, geleerde en historische kracht, geworteld in meer dan een Universiteit van het land’Ga naar voetnoot1). Zelfs Italië geeft de hoop dat ook daar het verzet zal ontstaan. Het is dus nog niet zóó somber gesteld met de macht der Ultramontanen, die Europa bedreigt. Maar ook de herstelling der wereldlijke macht is niet te duchten. Sommige dweepers mogen zich daar nog mede vleien, koelere hoofden zoeken reeds naar een vergelijk. Het is waar, Rome heeft de wereldlijke macht noorlig om zijn geestelijk gezag te kunnen handhaven tegen vrijzinnige of onafhankelijke leden der hierarchie. 't Was methode hen op hun geestelijke verplichting naar Rome te dagen; en had men ze eenmaal lichamelijk daar, dan op hen toe te passen ieder dwangmiddel, ook het zwaarste, om ze tot onderwerping te dwingen. De lezer heeft Monsignor Panelli's beschrijving van zijn eigen ondervindingen bemerkt en ook uit andere bronnen staat dit vastGa naar voetnoot2). Maar persoonlijke voorbeelden zijn hier niet noodig; deze handelingen waren genoeg bekend en wij gelooven niet dat de tusschenkomst van vreemde souvereinen ten behoeve hunner onderdanen ooit bij machte was te dringen in de duistere kamers der geestelijke administratie, indien die tusschenkomst | |
[pagina 119]
| |
in der daad ooit werd ingeroepen. Zonder twijfel, het bezit van grondgebied, ook zoo beperkt als dat van den Paus, was een noodzakelijke voorwaarde tot het gebruik van dwang in dezen vorm en daar zijn gezaghebbende personen, die meenen dat niet alleen het verlies der wereldlijke macht zal worden gevoeld, maar dat het zeer veel zal doen tot het verzwakken der middelen van kerkelijk bestuur over de priesters. Op leeken werd dit stelsel in nieuwere tijden weinig of in 't geheel niet toegepast’Ga naar voetnoot1). Maar hoe het zij, welke belangen voor de Curie ook op het spel staan, zij kan misschien nog zwaren strijd ontsteken over het oude grondgebied, maar meer vermag zij nooit. ‘Over den einduitslag kan geen twijfel bestaan. De geestelijke regeering van Rome had iedere ondeugd onder de zon. In beginsel onverdedigbaar, in de praktijk stoffelijk en zedelijk slecht, en ter zelfder tijd ongeneeslijk, machteloos, is zij in haar bestaan zoo onbestaanbaar met al de strevingen en beginselen dezer eeuw, dat wij ons even goed konden voorbereiden op een Paus, die Hildebrand het Anathema toeslingerde en John Knox kanoniseerde, als op het werkelijk herstel der pauselijke heerschappij. Tot de verzekerde feiten der toekomst moeten wij rekenen het afstaan van de wereldlijke heerschappij der Kerk door allen, eenige hopelooze dweepers uitgezonderd’Ga naar voetnoot2). Zóó staat het. Indien het echter zóó staat, dan is het toch op zijn best genomen wat over en over voorzichtig nog zoo bezorgd te zijn en den staat van zaken zoo zwaar in te zien. Indien door de krijgsgeruchten der eerste bladzijden heen deze voorspellingen hoorbaar zijn, dan is er geen reden voor zooveel zorg. Dan gelijkt deze staatsmanswijsheid toch te veel op hooge voorzichtigheid. Het is in zekeren zin goed zóó van nabij te zien hoe de haat de gedachten verwart en de belachelijkste tegenspraak in 't leven roept. In zijn ongeneeslijke onmacht is de wereldlijke macht nog een bedreiging voor den vrede van Europa. Niemand had op zulk een bevestiging van: ‘onze zwakheid is onze Kracht’ durven hopen. | |
[pagina 120]
| |
Tevens is het treurig, diep treurig, Gladstone's val te aanschouwen. Deze gedachte dringt zich altijd op. Ziehier een staatsman, die zijn toevlucht moet nemen tot geschiedenissen als ‘Maria Monk, de zwarte non’. - Zij moeten hem strekken tot bewijsstukken. De beenderen en de Inquisitie-kolen te Rome door de ordelijke en vredelievende republikeinen van '48 ontdekt, de beenderen van pas gewurgde honden zijn de wapenen, waarmeê deze nieuwe Samson de Filistijnen van het wereldlijk gezag moet verslaan. Bespottelijk! En deze man is een man van smaak en gevoel, van fijne beschaving, een man die den honig van Hymettus en het Attiesch zout weet te waardeeren, een man, wat meer is, wiens stem in den raad der volken met den eerbied, aan talent en eerlijkheid verschuldigd, werd aangehoord. Op iederen strijder tegen de Kerk is het woord van Napoleon toepasselijk: ‘Levez l'épiderme, vous trouvez le barbare’. Hier helpt geen beschaving, geen verfijning. De strijd tegen de Kerk komt voort uit de laagste tochten onzer menschheid en in de hitte van den kamp overheerschen ze alles wat nog goed en edel was in onze ziel. Maar laat ons Italië in zijn houding tegenover de Kerk beschouwen. Het opmerkelijkst van alles mag wel de onverschilligheid heeten, waarmee volk en regeering in Italië de Kerk haar leven laten leven als bestond zij niet voor hen. Niemand schijnt daar in het anders zoo prikkelbare Zuiden door de angsten en zorgen te worden gefolterd, die in 't overig Europa zoo veler hoofden en harten vervullen. Toch is juist Italië het land ‘welks hart de Romsche Curie en haar handlangers in de christenwereld begeeren en gereed staan uit het bloedend lichaam te scheuren, ten einde op nieuw den bouw der wereldlijke macht, nu in het stof vertreden, te kunnen oprichtenGa naar voetnoot1). Niettegenstaande deze ijzingwekkende toekomst blijft Italië kalm en koel. Het kent de Curie en vreest ze niet. Daarbij is het onverschillig geworden voor het Christendom. Dit is ook de schuld der Curie. ‘Verkwisting, bederf, eerzucht | |
[pagina 121]
| |
hebben, dan vereenigd dan gescheiden, door middel van de Curie en den pauselijken stoel hun verwoestingswerk voortgezet en daardoor menigen smet geworpen op het geloof door dien Stoel bewaard .... De Curie leefde lang op het crediet van het Dogme; het Dogme is lang uit de beschaafde gemoederen van Italië verdwenen door de minachting en de verwerping der Curie... In Italië heeft de korst der Curie den goddelijken schat van het Evangelie zóó bedekt dat deze verborgen bleef voor zijn jongste parlementen en staatslieden’Ga naar voetnoot1) Het ware te wenschen, dat men eindelijk eens een juiste bepaling bezat van hetgeen wel door de Curie wordt verstaan. Wat is de Curie? Uit welke hand ons op die vraag het antwoord ook werd aangeboden, wij zouden haar dankbaar zijn. Maar het schijnt wel onmogelijk te dezen opzichte tot een recht begrip te geraken. Ieder vijand der Roomsche Kerk heeft den strijd aangebonden niet tegen het katholicisme, maar tegen de Curie. Want het moet erkend worden: tegen het katholicisme voert bijna niemand krijg. Daar zijn zelfs onder onze tegenstanders enkelen, die vol genadige goedheid wel willen toegeven, dat in het katholicisme niet alles logen is en hoovaardij en begeerlijkheid des vleesches. Wij hebben in onze onfeilbaarheid, onze gehoorzaamheid, onze maagdelijke standen wel niet de waarheid, de nederigheid en de reine deugd van het protestantisme, maar wij hebben toch iets; geen helder middaglicht, maar een flauwe, flauwe schemering. Wat echter onze ellende is en onze vloek, wat ons van de doffe schemering zal voeren tot den eeuwigen nacht, dat is de Curie. Ja, de Curie. Wat is de Curie? Is zij het Pausdom, is zij de Paus, is zij de Kerk, is zij de hierarchie, is zij het monnikswezen, wat is zij? De Curie verlaagt het Pausdom, verstikt den Paus, doorkankert de Kerk, vertrapt de hierarchie, verpest het monnikendom. De Curie is de ziel en het wezen van al het booze, zij is overal of nergens, zij is onzichtbaar en heerscht altijd, zij heeft geen beginsel, maar is een machtig stelsel, zij schuilt in alle vormen en is tot geen | |
[pagina 122]
| |
enkelen vorm bepaald. Maar in waarheid is de Curie niet anders adn een masker, het masker van hen, die de Kerk bestrijden als sluipmoordenaars. Indien men echter onder ‘Curie’ iets wil verstaan, iets zakelijks daarmede wil aanduiden, dan zal dit wel niet anders kunnen zijn dan de omgeving van den Paus, zijn regeeringspersoneel, zooals het in het kardinaalscollegie en de Congregatiën gevonden wordt. En hierin zou dan de oorzaak liggen van alle kwaad, hierin zou dan geboren zijn het scepticisme, dat naar het zeggen van Gladstone, de Italiaansche maatschappij doordrong? Onder scepticisme zal wel niets anders worden verstaan, dan de eigenaardige schakeering van het ongeloof, die met veel spot en weinig, zeer weinig geest het geloof ter zijde zet en zich niet meer daarom bekommert, het scepticisme dat zich van de hoogste levensvragen afmaakt met de vraag: ben je gek? Daar is hier toch geen spraak van die eindeloos treurige zielskwaal, waarbij het harte jammert naar het geloof en de geest door twijfel wordt verteerd? Men heeft hier te doen met iets zeer banaals, zeer ordinairs, zeer oppervlakkige, dat in zijn nobelsten vorm niets anders te zien geeft dan een ijskoude onverschilligheid, die gaarne zeer aristocratiesch zou schijnen. En nog eens, de Curie is de oorzaak van al dezen jammer? Dit zou dan toch op geen andere wijze kunnen geschieden, dan door het leven harer leden. Dat er onder hen sceptici werden gevonden is een tot nu onbekend feit. Was hun leven dan zoodanig, dat het de beginselen door hen voorgestaan en beleden te schande maakte? Het mag openlijk gezegd worden, dat de glorie, die mannen als Gonsalvi en Pacca omgeeft, vele vlekken bij anderen doet uitkomen, maar zouden die vlekken zichtbaar zijn, indien zij niet verschenen tegen zoo stralenden achtergrond? Daarbij, men heeft niets af te dingen op de waardigheid of de deugd van 's Pausen omgeving, men kan wel wat lasteraars doen getuigen, maar hun getuigenis besmet alleen hem, die er op steunt. Hoe heeft dan toch de Curie het dogme ‘omkorst’? - Het zal wel moeielijk zijn dit alleen te verklaren. De phraseologie van onze bestrijders wint niets bij nadere uiteen- | |
[pagina 123]
| |
zetting, de nevelen vergaan en drijven in flauwer en flauwer zichtbare strooken weg. - Gladstone spreekt ook in deze schets van een alleen in 't katholicisme zichtbaar godsdienstig dualisme, een contrast tusschen een centraal lichaam overgegeven aan den hartstocht der eerzucht en een leerstelsel ‘dat bij al zijn gebreken nog vruchtbaar is aan onderricht, troost en levensvernieuwing voor het menschelijk geslacht’Ga naar voetnoot1). Met bewonderenswaardige goede trouw, met onvergetelijke naïveteit gaat hij dan betoogen, hoe nergens in de overige ‘kerken’ dat ‘dualisme’ gevonden wordt. Overal zijn geestelijken en leeken één, zelfs in de Anglikaansche kerk heeft het klerikaal gezag zich nooit ver kunnen uitbreiden. Welaan, laat ous dan gelooven dat de Anglikanen nooit van tyrannie zijn beschuldigd; dat geen enkel bisschop van de High Church ooit van dwingelandij is beticht; dat de jongste strijd over 't Ritualisme nooit werd gestreden, dat zelfs zeker artikel in de ‘Contemporary Review’ van October 1874 zinbedrog en de schrijver een mythe is. Ook moge de vraag rusten welke onvereenigbaarheid er is tusschen een middenpunt van gezag en een heilzame leer. Daar zijn echter buiten de Katholieke Kerk nog vrij wat andere dualismen waar te nemen. Men vindt daar geloof zonder leer, wet zonder gezag, godsdienst zonder vorm, dat is, zonder uitdrukking, zonder menschelijk bestaan. Daar zijn Convocations en Synodes van welke men niet zeggen kan of zij tot instandhouding dan wel tot verwarring der leer en der leerstukken, tot regeling of tot verstrooiing van het kerkelijk leven zijn ingesteld. Die dualismen zijn te vinden in alle protestantsche kerken, met nog andere meer. In de Katholieke Kerk behoort ten minste het middenpunt van gezag nog tot de Kerk zelve. Maar elders berust het - ja bij wien? Bij iederen geloovige zegt men. 't Is mogelijk, maar het heeft den schijn alsof het, voor de kerkelijke maatschappij ten minste, gevonden werd bij den Czaar of den Keizer, bij het Hoogerhuis of bij den Vorst. En indien de vraag gesteld wordt, op welken bodem | |
[pagina 124]
| |
wel de twijfel het meeste voedsel zou vinden, dan zal men toch waarlijk de Katholieke Kerk niet aanwijzen. Wat is waarheid? Waar is waarheid? op die vragen geeft zij toch antwoord. Waar echter zulk een antwoord niet gegeven wordt, en, meer nog, waar het leer is dat het niet kan gegeven worden, daar is al zeer weinig noodig om scepticisme in al zijn ellende te doen ontstaan. Overigens mag ook de volgende opmerking hier nog een plaats vinden. Bij de overgangen van het Katholicisme tot eenig anderen godsdienst, belijdenis of hoe men 't noemen wil is het: ‘Corruptio optimi pessima’ onomstootbare wet. Vooreerst in den gewonen zin. Daar waar de katholieke leer haar hoogste kracht heeft getoond, haar heerlijksten bloei heeft ontwikkeld, daar zal bij het verwerpen of verzaken van dien invloed het bederf het vreeselijkst zijn. Aan die eigenaardigheid herkent men de goddelijke Nemesis. Hoe grooter de misdaad der geloofsverzaking des te feller de straf, des te grenzeloozer het bederf. Italië is het land der heiligen. Zijn grond is doorweekt met het bloed der martelaren, zijn lucht trilt nog van het woord der belijders. Daar is geen stad of haar forum is voor de oogen des geloofs bevolkt met een purperen schaar van bloedgetuigen en iedere burgt en ieder dorp, dat in het volle zonnelicht schittert door het donkere groen der olijven of met zijn witte, gekantelde muren den rotstop omkroont, kan er groot op gaan dat zijn naam onsterfelijk is door de verbinding met dien van een heilige. De verhevenste idealen van geloof en liefde vonden in Italië hun eigenaardig woord, den passenden vorm, de orde, waarin zij zich zouden vertoonen en bewegen. En als Gladstone zegt: zij hadden Dagon in hun midden en vreesden hem niet, dan zeggen wij, dat het Italië der laatste honderd jaren, dat de Godskracht der Apostelen, den moed der belijders en de geestdrift der martelaren tegelijk zag verschijnen in drie mannen, drie Pausen, in ieder op zijne wijze, in Pius VI, Pius VII en Pius IX, meer dan voldingende reden heeft om te vreezen voor de gerechtigheid Gods. In het optreden van iederen Noë ligt een profecie van den zondvloed, in het optreden zijner bespotters ligt de zekerheid, dat die zondvloed komt. | |
[pagina 125]
| |
Maar het Katholicisme is ook, afgezien van de schakeeringen die onder zijn aanhangers zichtbaar zijn, op zich zelf genomen het beste, omdat hef het éenig goede, het éenig ware is. Tusschen de belijdenis der katholieke geloofswaarheid en de skepsis, die met volslagen ongeloof gelijk staat, is geen middenweg. Ook daarin wordt het: ‘corruptio optimi pessima’ openbaar. Voor wie eenmaal de rust van het katholieke leven heeft gekend, de rust die moed geeft bij den storm, troost bij het lijden, kalmte bij de worsteling, de rust, die nooit de ziel verlaat door wat tochten ze ook wordt geslingerd, voor hen is daarbuiten geen rust meer te vinden, geen andere dan de doodsrust van de niets wetende twijfeling. Voor hen is die geheele schitteren de wereld van bovennatuurlijk geloof en bovennatuurlijke liefde, waarin geest en hart zich vermeiden, neen, leefden, gesloten, gesloten met den onafwentelbaren grafsteen, die het ‘lasciata ogni speranza’ in zeer banalen vorm ten opschrift draagt: Wat weten wij daarvan! - Overal en altijd is deze bevinding waar. De afvallige Katholiek kan de belijder worden van eenig ander stelsel, een geloovige is hij niet meer. Geprikkeld door de folterende wroeging kan hij den haat der strijdende partijen gaan dienen, het beminnen van een waarheid, het sterven voor een Credo is hem ontzegd. Bij een renegaat is geen plaats meer voor den weemoed van het verloren geloof: de sentimaliteit zij het juiste gevoel voor iemand, die slechts heb sentiment heeft gekend, niet de liefde, voor den dwaas die den kring der katholieke liefde verliet blijft niets over dan twijfel en vertwijfeling. Bij hem is alles versteend, gestorven, het vreeselijke woord, van Proudhon is hier waarheid: ‘jeunesse flétrie: apostate de la religion de ses pères: rien ne lui gronde plus dans la conscience’. Maar wat Gladstone ook verzekere, daar is nog geen reden om aan dat scepticisme der Italiaansche bevolking onvoorwaardelijk te gelooven. Menig feit logenstraft die bewering. ‘De Curie’ heeft nog geenszins allen invloed op het volk verloren, hoe slecht ze dan ook moge zijn. Dat bewijzen de waarlijk bespottelijke uitkomsten die de ijverige Waldenzen en verdere reformatorische Apostelen kunnen aanwijzen. Dat | |
[pagina 126]
| |
staaft de vrees, de angst, waarmede men steeds over de macht der Kerk in Italië spreekt en handelt. Gladstone zelf bewijst het: het doel van zijn geheele betoog is immers om den Italiaanschen Staatsmannen de oogen te openen voor de gevaren, die hun politiek van de Vrije Kerk in den Vrijen Staat in de toekomst voor het bestaan van het koninkrijk Italië baren moet. En te recht: de waarheid heeft op den langen duur geen vaster bondgenoot dan den volksgeest, en de Kerk en het Volk zijn, de eene door de genade, de andere door de natuur, de onsterfelijke factoren der wereldgeschiedenis. | |
III.Voor de Italiaansche regeering heeft van het oogenblik der inbezitname van Rome af geen grooter zorg bestaan, dan die om zoo spoedig mogelijk hare verhouding tegenover het Pausdom en de Kerk te regelen. Dit is dan ook geschied bij de bekende Waarborgen-wet van 13 Mei 1871. In de daardoor vastgestelde bepalingen is Cavours beginsel van de Vrije Kerk in den Vrijen Staat onbeschroomd doorgevoerd. Van al hare rechten en bemoeiingen heeft de Regeering ten volle afstand gedaan. Geen exequatur meer, geen placet, geen voordracht van personen voor bisschoppelijke zetels, geen aanwijzing van kandidaten, niets. De kerk is vrij, behoudens enkele overgansbepalingen, geheel vrij. Italië heeft alle vrees, alle bekommering, alle zorg op het stuk van kerkelijke invloeden ter zijde gezet. Slechts op twee punten had de Regeering gematigder kunnen handelen op de inbeslagname der kloostergoederen en de wet, die ook de geestelijken tot krijgsdienst verplicht. Maar de eerste maatregel werd door de omstandigheden gebiedend gevorderd en de tweede zal wel spoedig eenige verandering ondergaan. De goede toon vordert dit nog meer dan de billijkheid of het recht. Zóó schetst Gladstone over het geheel den toestand van Italië in zijn verhouding tot de Kerk. Hij spreekt geen afkeuring uit over het beginsel, hij geelt gaarne toe dat Cavour, die een natie moest scheppen en daartoe Rome noodig had, | |
[pagina 127]
| |
het nationale vraagstuk op den voorgrond moest plaatsen en alles daarvan scheiden wat het een kerkelijke of anti-kerkelijke kleur kon geven. Of Cavour op dit oogenblik ziju beginsel in praktijk zou breugen op de wijze waarop dit nu is geschied, schijnt hij te betwijfelen. In de staatkunde geldt dan ook niet de regel, dien Achilles zoo forsch doet klinken: ‘For I hate with perfect hatred,
Hate him like the gates of Hell,
Who within him one thought harbours
While his lips another tell’.Ga naar voetnoot1)
Met het oog echter op de gevolgen houdt Gladstone de verwerkelijking van het beginsel der vrije kerk, op zijn zachtst genomen, voor onvoorzichtig. Hij ziet in deze vrijheid een machtig wapen voor de Curie. De geheele mindere geestelijkheid - en daaronder zijn negenduizend priesters, die Passagliaas protest goedkeurden! - is met gebonden handen en voeten aan de sombere macht, die te Rome zetelt, overgeleverd. Al de bisschoppelijke zetels worden met trouwe, dweepzieke aanhangers der onfellbaarheid bezet. Het rampzalig stelsel der volstrekte oppermacht van den Paus wordt sterker, breidt zich uit en zal op 't gegeven oogenblik in volle wapenrusting en door een levenden legerwal van slaven omringd, oprijzen tot den strijd. Het is waar, enkele voordeelen wegen tegen dit zwaar wegend nadeel op. De geest der vrijheid wordt wakker in de Italiaausche geloovigen. Reeds verschillende parochiën weigeren hunne priesters uit de handen der Curialistische bisschoppen te ontvangen. Om deze twisten bekommert zich de regeering niet, waar de zaak echter voor hare rechtbanken gebracht wordt, daar doet zij uitspraak volgens het beginsel der vrijheid van geweten en van godsdienst. Of deze uitspraak bij een andere dan een Italiansche rechtbank mogelijk zou zijn behoeft geen onderzoek. Gladstone geraakt in geestdrift bij het vermelden hoe twee of drie kleine parochiën tot de onmiddelijke keuze van hun pastoors zijn overgegaan. ‘Wat wij met diepe belangstelling en hartelijke sympathie aanschouwen - zoo spreekt hij - | |
[pagina 128]
| |
dat is de kloeke en mannelijke weerstand door een handvol christelijke kudden geboden aan een stelsel van despotisme aan het Romeinsche hof geboren en der Italiaansche geestelijkheid opgedrongen, een stelsel dat ten dood toe krijg voert tegen de vrijheid in iederen vorm, niet enkel staatkundige en burgerlijke, maar tegen persoonlijke, inwendige, geestelijke en zedelijke vrijheid. Indien in den geestelijken dampkring van Italië de hemellucht wêer vrij zal worden ingeademd; indien de man, zonder op te houden Christen te zijn, toch man kan blijven en zijn vaderland liefhebben; indien de kring van 't familieleven onafhankelijk zal zijn; indien het heiligdom van het bijzonder geweten door de benden der Curie niet schendend zal worden vertreden dan is Italië voor deze groote zegeningen ook dank schuldig aan de nederige buurten van San Giovanni, Trassino en Paludano’Ga naar voetnoot1). Deze geestdrift voor de kleine gemeenten, die den moed hadden hun recht van keuze terug te vorderen of te handhaven komt bij Gladstone niet alleen voort uit zijn hoop dat ‘de Curie’ op die wijze zal kunnen worden vernietigd. Deze handelwijze komt daarbij nog geheel met zijn persoonlijke inzichten en zijn kerkrechterlijke beginselen overeen. Daar ligt altijd iets vleiends in zulk een toevallige overeenkomst. Volgens den Engelschen staatsman heeft de Italiaansche regeering door haar volstrekt losmaken van alle banden tusschen Kerk en Staat niet alleen te veel gewaagd, maar zij heeft meer gedaan dan zij kon of mocht. Zonder het te willen heeft zij een onrechtvaardigheid gepleegd. Zij heeft hare rechten tegenover de Kerk in zekeren zin weggeworpen of liever aan de Kerk overgelaten. Dát mocht zij niet, want zij bezat die rechten niet in haar eigen naam, maar in den naam van anderen. Dit betoog is te merkwaardig om het niet in zijn geheel over te nemen. ‘Het oude stelsel van het bestier der Kerk was het konstitutioneele stelsel met elkaâr in evenwicht houdende machten. De bisschop wijdde de geestelijkheid en stelde haar in de Westersche kerk tevens aan, maar het volk koos hare leden: | |
[pagina 129]
| |
later trad de patroon, geestelijke of leek, krachtens de beschenking en stichting, in de plaats of het voorrecht des volks. De bisschop werd gekozen door de geestelijkheid met toestemming van het volk of met zijn samenwerking. Langzaam ontstond een toestand van zaken, waaruit het volk, voor zooverre Italië betreft, over het geheel verdween. Zijn rechten en plichten bij het aanstellen van herders en bestierders der Kerk, waren geërfd door den Staat of opgenomen door den Paus. Evenzeer voor het meerendeel die van de geestelijkheid. In Engeland is de invloed der leeken zeer krachtig blijven bestaan, onder anderen door het patronaat der leeken; maar in Italië is het patronaat der leeken vergelijkenderwijze zeldzaam. Deze uitgebreide macht un werd feitelijk gehouden voornamelijk door den Paus op naam van de Kerk; voor een gedeelte door den Staat ten behoeve van het volk, en in zekere mate, van de geestelijkheid. Was de beste titel van den Paus deze dat hij optrad tegen den wereldlijken geest, de Staat was ongetwijfeld een schutsheer der vrijheid en het evenwicht der machten, dat een grondwet was in het beheer der oude kerk werd, hoewel in een vreemdsoortigen, veel veranderden vorm, toch op een zekere wijze en in een wezenlijke mate gehandhaafd. De vraag rees dus op, aan wien moest de Staat, indien hij zich terugtrok uit het kerkelijk leven, deze hoogst gewichtige rechten overdoen?’Ga naar voetnoot1) Men behoeft niet lang naar ‘der langen Rede kurzen Sinn’ te zoeken. Onder den schijn van een teruggave aan het volk moet de heerschappij van den Staat worden gehandhaafd. Daartoe strekken al deze lange en vreemdsoortige beschouwingen. Het zou alles zeer goed zijn en zeer bruikbaar, indien men door de geschiedenis te schrijven tevens de geschiedenis kon maken. Maar dit is vooreerst nog niet mogelijk. Tot weêrlegging of liever tot afwijzing der door Gladstone over het oude, oorspronkelijke regeeringsstelsel der Kerk verkondigde dwaasheden dient wel het best de volgende uiteenzetting. ‘Aus der Stellung des Episkopates und dem Begriffe der einheitlichen Kirche ergibt sich die unbedingt nothwen- | |
[pagina 130]
| |
dige Verbindung der Bischöfe mit dem Papste; ihre allgemeine Mission erlangen sie durch die Aufnahme selbst, ihre besondere durch eine Anweisung der dazu berechtigten Gewalt. Diese hat unter allen Umständen und stets der Papst, weshalb die vom ihm gesetzten Bischöfe unbedingt wahre und legitime sind; es kann aber auch dnrch eine ausdrückliche und stillschweigende Uebertragung seitens des Papstes oder der Kirche, welche in der Gewohnheit sich ausspricht, diese Befugniss anderen zustehen. Offenbar ist aber die direkte Einweisung des Papstes das angemessenste und muss, mag die geschichtliche Entwickelung auch eine andere im einzelnen Falle sein, ihm jederzeit freistehen, weil sie ans seiner Stellung als Oberhaupt der Kirche nothwendig folgt. Diese Gedanken werden die geschichtliche Entwickelung in ihr rechtes Licht setzen’Ga naar voetnoot1). De eerlijkheid verplicht tot de volgende bijvoeging. De rampzalige, die in het volle bezit van zijn geloof deze treffelijke woorden neerschreef, heeft sints de parel des geloofs, in tegenstelling met den man van het Evangelie, prijs gegeven en verkocht. De ‘Ritter von Schulte’ belijdt in 1871 een geheel andere leer dan de hoogleeraar van 1856. Sints die dagen is hij tot de ontdekking gekomen dat de pauselijke souvereiniteit niets anders is dan een jammerlijke dwingelandij, dat sints Gregorius VII overweldiging op overweldiging heeft plaats gegrepen en geen land, geen vorst, geen volk, geen individu meer bestaan zou met eigen recht of eigen waarde, indien de eischen van den Roomschen Stoel waren verheven tot openbaar recht. Ook hij heeft nieuwe, zeer nieuwe dingen ontdekt in de oude Kerk. Zeer nieuwe dingen, waarvan zelfs Gladstone niet heeft gedroomd, die het konstitutioneel stelsel met de elkaar in evenwicht houdende machten geheel doen verdwijnen. Uit de brieven van den heiligen Paus Leo den Grooten aan de Keizers Leo, Theodosius, Marcianus, aan de Keizerin Pulcheria bewijst ons de ridderlijke hooggeleerde dat in die eerste dagen der Kerk niet de Paus, maar de Keizer voor onfeilbaar gehouden werd. De keizer onfeil- | |
[pagina 131]
| |
baar! difficile est satiram non scribere. Bij de eerste ontdekking dezer wonderbare meening gelooft men dat Ritter von Schulte zelf door een satirische aanblazing is vervuld, maar het is ernst, doodelijke ernst. De man voegt den bisschoppen van het Vatikaansch koncilie toe, dat ook zij dat alles hadden kunnen ontdekken, indien zij de bronnen hadden doorvorscht en niet al hun wetenschap uit leerboekjes hadden geput, op dogmatisch gebied uit S. Thomas, Liebermann, Perrone, Klee, Dieringer, Schwetz, Schrader en dergelijken, op dat van geschiedenis en kerkrecht uit een of andere handleiding - b.v. uit die van professor Schulte zelf. Het is ernst, uit de bronnen zelve bestoven en grijs opdoemende, ernst: de Keizer is onfeilbaar, de Paus heeft hem niets te leeren, want de heilige geest is met hem; hij heeft den Keizer niets te geven dan eenige inlichting, de Keizer is de gezalfde des Heeren, de nieuwe David, op den Keizer rust de eenheid der Kerk: ‘denn der Kaiser in Person und durch seine Organe repräsentirt die Laienwelt. Durch ihn und den Episcopat als Haupt des Clerus wird die ganze Kirche repräsentirt, wie der Glanbe an sich nicht blos im Clerus fortlebt, sondern ebenso gut in allen Gläubigen’Ga naar voetnoot1). Het zou een meer dan nuttelooze arbeid zijn dit alles te weerleggen of zelfs een strijd aan te binden met dezen keizerlijken hoveling met doctorsmuts en ridderketen getooid. Voor de Gladstones en dergelijke parlementaire canonisten ligt misschien eenige troost in de bedenking, dat de Keizer als vertegenwoordiger der leekenwereld toch nog een ‘demokratischen Anstrich’ heeft. Maar de schamele troost wordt haar spoedig ontnomen als de beroemde hofcanonist, Dr. Emil Friedberg zijn betoog voor den Staat aldus moet openen: ‘Als die christliche Kirche in freundliche Beziehungen zum Staate trat, hatte sie ihre innere Organisation fast vollendet. Das war eben der Gewinn gewesen den die langen Jahre der schweren Verfolgung mit sich gebracht hatten. Nicht nur dass das Blut der Märtyrer den festen Kitt bildete für das neue Kirchengebäude: auch die Errichtung des- | |
[pagina 132]
| |
selben vollzog sich vor den Augen des Staates unbemerkt und ohne seinen Einfluss. So vermochte der vollendete, geschichtlich entwickelte kirchliche Organismus, von sich dieselbe Göttlichkeit der Institution zu behaupten, welche der christlichen Lehre beiwohnte, als ob er mit all' seinen Bischöfen, Clerikern, Diakonen, seinen Synoden und Verfassungseinrichtungen voll und fertig eine Einsetzung von Christus selbst sei. Die kirchliche Verfassung war jeder staatlichen Kritik entwachsen.’Ga naar voetnoot1) De nijdige toon maakt de bekentenis des te kostbaarder en staaft de waarachtigheid, want het feit is waar en Thorbecke had recht toen hij Groen, van Prinsterer er op wees: ‘De katholieke Kerk is, gelijk Minerva uit het hoofd van Jupiter, dadelijk bij haar eerste verschijning, als geheel, als éen ligchaam opgetreden’Ga naar voetnoot2). Het feit is waar in zijn éene, groote beteekenis: in de Kerk was van den aanvang af éen gezach, éen regeeringsstelsel, dat geen fait humain was, maar een fait divin, dat met konstitutioneele beginselen niets te doen had en geen evenwicht kende, een orde door den Christus gegeven in en met den grondslag, de Petrusrots. Dat staat onwrikbaar vast. Wat verschil daar ook moge heerschen tusschen de toevallige vormen van het kerkelijk leven, het beginsel waaruit al deze vormen hun kracht putten, waardoor zij zijn wat zij zijn, waardoor zij medewerken en rechtens medewerken tot het aanwijzen van personen of het overdragen van waardigheden, dat beginsel blijft onveranderlijk hetzelfde en niemand tast het aan en niemand kan loochenen dat het daar is. Het baat niet of men later, evenals Friedberg, zijn toevlucht neemt tot een overdreven, een ten hoogsten opgedreven begrip der priesterlijke waardigheid; het wekt slechts medelijden als men met Schulte, het onderscheid vergeet tusschen het geloof en geloofsgezach, tusschen het aannemen en het verklaren van het geloof: het feit blijft, het feit, dat van den aanvang af | |
[pagina 133]
| |
in de Kerk een gezach heerschte, dat niet was geboren uit den schoot der gemeente, dat niet berustte in haar boezem, maar aan God zijn oorsprong dankt, zijn bestaan, zijn waardigheid, zijn waarheid en zijn recht en dat alleen van God zijn kracht ontving en zijn oordeel wacht. In geen enkelen vorm en onder geen enkel voorwendsel heeft de Kerk der Staatsmacht eenig recht in de Kerk, op de Kerk toegestaan. Noch als gezalfde des Heeren, noch als vertegenwoordiger der leekenwereld heeft zij den Keizer het gezach opgedragen. In al hare daden in al hare wetten leeft krachtig het eeuwenoude beginsel: ‘Lex Imperatorum non est supra legem Dei sed subtus’. En als vreesde zij, de Kerk, dat de een of ander Byzantijnsche canonist met die ‘wet Gods’ zou gaan zwendelen of als voorzag zij dat op een fraaien dag een rijkskanselier dienzelfden kunstgreep zou herhalen, zij voegde, die ‘wet Gods’ verklarend, er onmiddellijk bij: ‘Imperiali judicio non possunt ecclesiastica jura dissolvi’Ga naar voetnoot1). Wat de Staat tegenover de Kerk zijn rechten op de Kerk durft heeten, zijn gaven van de Kerk, genaden, toegestaan uit dankbaarheid, uit medelijden met menschelijke zwakheid, uit bereidwilligheid om allen te dienen, toegestaan uit de herinnering aan het woord dat zij alles voor allen moet zijn. Maar geen spraak van rechten! Het staat Gladstone vrij tot bewijs van het juiste zijner kanonieke beginselen en praktijken de opheffing der Iersche Staatskerk aan te halen en er op te wijzen hoe geleidelijk hij daar de rechten van den Staat deed overgaan op de gemeenten en andere lichamen. Maar het staat ons vrij die vergelijking van de Katholieke Kerk met het Anglikanisme als een beleediging te verwerpen. Het Anglikanisme bestond in Ierland door niets, niets anders dan door zijn prebenden en zijne bezittingen, dat is door de stof en door den Staat. Indien echter Gladstone de geschiedenis van zijn land kent dan weet hij ook, dat het Katholicisme door geen wereld van rijkdommen tot afval van zich zelve is te bewegen en het brood der armoede met bloedige tranen doorweekt liever dan afstand te doen van zijn onschendbaarheid en zijn vrijheid, zijn uit God geboren recht. | |
[pagina 134]
| |
Maar niet alleen in zijn rechtskundige betoogen levert Gladstone bewijzen van een aan vermetelheid grenzende oppervlakkigheid. Als hij beweert dat de Italiaansche regeering afstand deed van al haar zoogenaamde rechten aan de Kerk, dat zij deze bevrijdde van alle betrekking tot den Staat en haar volslagen onafhankelijkheid toestond, dan spreekt hij niet alleen de feiten tegen, maar is zelfs in openbare tegenspraak met de wet op de waarborgen. Want allereerst staat het vast - en Gladstone zal het wel niet ontkennen - dat de vrijheid der kerk door de daden der Italiaansche regeering op de meest onbeschaamde wijze is vertreden en gehoond. Door aan de Kerk de vrijheid te schenken heeft de Staat zich eenvoudig vrij gemaakt van alle verplichting jegens de Kerk, maar aan zich zelven tevens de vrijheid gegeven om ieder dwangmiddel tegen haar te bezigen. Zijn hier getuigen noodig? Moeten de ledige kloosters, de ontruimde liefdesgestichten spreken en gewagen van de vrijheid der Kerk? Maar dat alles is overbodig, de wet op de waarborgen zelve geeft het voldingend bewijs met wat Machiavellistische sluwheid, wat verfijnde huichelarij de regeering in schijn de vrijheid schonk, in werkelijkheid de slavernij bereidde. Wanneer Gladstone art. 15 en 16 dier wet aanhaalt dan geeft hij die slechts voor de helft; wanneer hij spreekt van hetgeen wordt afgestaan, vermeldt hij niet hetgeen wordt behouden of bijgevoegd. De Apostolische Legatie in Sicilië, het recht van benoemen of voorstellen der bisschoppen worden vervallen verklaard, de bisschoppen behoeven geen eed te zweren aan den Koning. Maar alleen burgers van het rijk kunnen hoogere en lagere beneficiën bekleeden, behalve in Rome en de suburbicaire bisdommen, maar het Koninklijk patronaat blijft gehandhaafd. Zeker, Exequatur en Placet en alle andere vormen van goedkeuring namens de regeering worden tegenover de kerkelijke acten afgeschaft, maar vooreerst blijven zij bestaan, maar handelingen en stukken zijn in ieder geval onderworpen aan de burgerlijke wet, maar de oprichting van kerkelijke instellingen en het vervreemden hunner goederen is geplaatst onder het toezicht van den Staat. En boven al deze vrijheden hangt als een Damocles zwaard het beruchte artikel 18: ‘Door verdere | |
[pagina 135]
| |
wetten zal worden voorzien in de regeling, het behoud en het bestuur der kerkelijke goederen in het Rijk’.Ga naar voetnoot1). De tegenstrijdigheid komt wel scherp genoeg uit; beloften van vrijheid, daden van dwingelandij. Daar is in dit alles een schaamteloosheid, die alle grenzen overschrijdt, maar waaraan Italië's regeering sinds lang de katholieke wereld gewoon maakte, waarin zij begunstigd werd door de zwakheid en de ellende der katholieke Staten. Heeft men ook niet het recht verbaasd te staan over een Staatsman, die op die wijze, met zoo ellendige, kleine middelen de Kerk bestrijdt en zijn verbeten vinnigheid lucht? Niet alleen geeft Gladstone een valsche voorstelling van de wet en den daaruit geboren toestand, neen hij gaat verder, hij juicht toe den lagen, laffen spot waarmeê de Italiaansche regeering in deze wet de Kerk overlaadt. Spot, niets dan spot ligt er in dien afstand van allerlei rechten en voorrechten, die men nooit bezat of sinds lang verloor. Dat is een schaamteloos spel die gehuichelde vrijgevigheid, die mildheid zonder perken, dat als overladen met gaven, wat hier tegenover de Kerk wordt vertoond. Wat toch had Italië af te staan aan de Kerk? Laat de opmerking, die alles zou beslisssen, voor het oogenblik nog ter zijde, laat ons aannemen dat al deze rechten en voorrechten iets meer waren dan vrije gaven van de Kerk, alleen afhangende van de Kerk, in geen geval aan den Staat ooit langer eenige kracht verleenende dan zoolang aan de gestelde voorwaarde werd voldaan. De vraag blijft: wat had Italië af te staan aan de Kerk? Het bezat niets. De Legazia Apostolica in Sicilië? - Deze beroemde historische lengen was al zoolang veroordeeld en reeds zoolang vernietigd, dat het in 1871 een dwaasheid mocht heeten nog daarvan te gewagen. Clemens XI toch had in 1714 reeds duidelijk genoeg verklaard dat de geheele schenking van Paus Urbanus II aan Roger den Noorman of geheel valsch of ten minste grootendeels vervalscht mocht heeten en al had Benedictus XIII zich tot | |
[pagina 136]
| |
toegeeflijkheid laten bewegen en aan Keizer Karel VI enkele zaken toegestaan, hij had toch geensints het recht of het bestaan dier Legatie erkend. Maar al had dit reusachtig historisch bedrog, dit verzinsel, krachtens hetwelk de koningen van Sicilië de geheele kerkelijke rechtspraak als hun recht eischten, ooit bestaan, ooit eenigen schijn van waarheid gehad, lag dan het terugnemen niet in de macht van hem, die had gegeven, hield dan het voorrecht niet op zoo spoedig geen enkele verplichting werd geëerd? En om alles te bekroonen had Paus Pius IX door de bul ‘Suprema’ van 1864/67 de geheele ‘Monarchia Sicula’ niet opgeheven, vervallen en vernietigd verklaard? - En dan komt een Italiaansche regeering in 1871 van dat alles afstand doen. Daar ligt in zulk een wettelijke mildheid nog feller spot, dan in den waanzin van Garibaldi, die na zijn bevrijdingstocht tn Palermo als Apostolisch legaat optrad, in het roode hemd op den troon naast het altaar plaats nam, met gedekten hoofde den wierookslag ontving, het zwaard trok als verdediger des geloofs hij het zingen van het Evangelie, zijn kapelaan fra Pantaleo tot grootkapelaan der monarchie benoemde en het koninklijk Exequatur over een bul van Benedictus XIV vernietigdeGa naar voetnoot1). De regeering doet ook nog afstand van Exequatur en Placet: waaraan ontleende zij het recht die te bezitten? In geheel Italië waren deze zoogenaamde rechten door Concordaten opgeheven. Hier of daar mocht nog een spoor van dit alles worden gevonden, over het geheel was de kerk in Italië voor de vrijheidsverklaring in het bezit der vrijheid, terwijl zij nu met den list en het geweld der huichelende tyrannie heeft te rekenen. Het mag verwondering wekken dat Gladstone, die zoozeer op de hoogte is van de vrijheidslievende bewegingen in de kleinste Italiaansche gemeenten geen woord schijnt te weten | |
[pagina 137]
| |
van hetgeen toch tot het openbare recht van Italië behoort. De scherpe blik waarmeê hij eenmaal de gevangenissen van Napels doorschouwde, schijnt nu verdoofd. Het ontsnapt hem zelfs dat de overweldiger krachtens zijn overweldiging geen recht kan hebben op hetgeen aan de door hem verdrevenen was toegestaan. Immers hij stelt het in zekeren zin op den voorgrond dat de regeering in Italië in het bezit is van al de rechten door de vroegere regeeringen aan de Kerk ontwrongen of door de Kerk aan den Staat genadiglijk verleend. | |
IV.‘Il y a une règle sûre pour juger les livres comme les hommes, même saus les connaître, il suffit de savoir par qui ils sont aimés et par qui ils sont haïs. Cette, règle ne trompe jamais.’ Deze stelregel van de Maistre is maar te zeer toepasselijk op Gladstones jongere geschriften, op het jongste maar het zeerst. Al zouden ook al zijn betoogen waarheid bevatten, al had hij den feitelijken toestand, geheel overeenkomstig de werkelijkheid geschetst, zijn geschrift zou toch een zekeren weerzin opwekken, een weerzin, die tot walging stijgen kon. Maar zijn betoogden zijn valsch; hoe eerlijk in haar zelfbedrog de meening ook zijn moge, zij rust op gronden, die bij het eerste onderzoek, bij de eerste aanraking verdwijnen. Daar is echter nog meer. Voor ieder, die menschelijk denkt en voelt ligt er iets lafhartigs in dat schelle toejuichen van den overwinnaar, dat grove vleien van den held des oogenbliks. Wat heeft Gladstone anders gedaan? Hij zingt het zegelied van den overwinnaar, van den Koning van Italië, die Rome overweldigde, van den Oud-Katholieken Bisschop, die een fraai cijfer machtig werd op het Rijksbudget. Nog is hij daarmede niet tevreden, hij hoont en bespot den verslagene en, als zijn schorre keel na zegelied en spotlach, nog klanken over heeft dan gebruikt hij die om den overwinnaar op te hitsen tot feller vervolging van den arme, dien hij op eerlooze wijze versloeg. Gladstone's betoog heeft ook zijn volle belooning gevonden. In de rede door den Italiaanschen Minister-president Minghetti | |
[pagina 138]
| |
tot zijn kiezers te Colona-Veneta gehouden. Het was op den 31sten October, slechts eenige dagen na het vertrek van den grooten Vervolger uit Milaan. Men zegt - het was in de Kölnische Zeitung te lezen - dat Minghetti allereerst zijn hoorders waarschuwde tegen de meening als zon hij door den Duitschen Keizer tot scherper resolutiën tegen de Kerk gedrongen zijn. Hoe het zij, zijn rede was een meesterstuk. Een meesterstuk van Juliaansche Staatkunde, den gluiperigen belager van Christus' Kerk overwaardig. Het woord door het hoofd der rooverregeeriug gesproken behoort bewaard te blijven: het is het ‘monumentum aere perennius’ der Staatswijsheid door Gladstone in deze laatste dagen geprezen. Het luidt aldus: ‘Deux craintes préoccupaient les esprits sa Europe quand commença notre reveil national: l'une, que l'Italie püt devenir an élément de perturbation en Europe; I'autre, que le pouvoir temporel du Pape venant a disparaitre, la liberté religieuse du monde s'en trouvat ébranlee et blessée. Mais nous nous efforçâmes alors de faire pénétrer dans les esprits les deux sentences opposées, car nous ètions convaincus que, si I'Italie divisée et persecutée ue laissait pas un seul jour de repos aux autres nations, elle serait, anie et libre, un élément de paix. Nous disions, d'autre part, que la fin de pouvoir temporel de l'Eglise n'aurait point nui à son indépendance, qu'elle aurait au contraire renforcé l'excercice du pouvoir spirituel du pontite. Or, ces deux dangers se sont evanouis l'un et l'autre. Que l'ItaIie soit un élément da paix en Europe, vous l'avez entendu répéter recemment par la bouche mème de l'empereur d'Allemague, dans cette entrevne de Milan qui a rosserré davantage encore les liens d'amitié des doux souverains et des deux nations, et quel fait plus éloquent pouvait en affermir la confiance que la venue de l'empereur d'Autriche à Venise, dans cette ville oü sa présence est le plus sûr et le plus noble témoin qu'aux haines séculaires des deux nations il succédait une pacifique communaute d'in-terets et d'affections! | |
[pagina 139]
| |
pouvoir et réagir contre la papanté, cela est prouvé par l'histoire de neuf siecles. Ce qui arrive aujourd'hui se comprend facilement, ce n'est que la repétition de ce qui s'est, vu dans d'autres siècles: les concordats entre les deux pouvoirs ue furent qu'une trêve dans le conflit, une transaction plus on moins heureuse entre l'Eglise et l'Etat. | |
[pagina 140]
| |
Cette loi, nous la proposerons au Parlement, fidéles à la promesse que nous avons faite, et tout en maintenant ferme la ligne générale de la politique ecelésinstique suivie jusqu'a, présent, nons nons efforcerons d'atteindre ce but et de substituer aux armes, aujourd'hui rouillées, des placet et des exequatur, quelque chose qui puisse derenir entre les mains des fidèles l'egide de leur liberté. Overbodig mag het heeten hierbij een oordeel of een toelichting te voegen. Twee opmerkingen echter der Saturday Review ontleend, mogen hier een plaats vinden. De eerste is deze: ‘Signor Minghetti stelt nu voor te doen wat Gladstone meent dat gedaan moet worden’. De tweede is beslissender: ‘Tegenover de Kerk zal de houding van Duitschland en Italië in werkelijkheid dezelfde zijn, het onderscheid ligt hierin dat Italië niet geneigd schijnt zich zooveel moeite te geven als Duitschland en, vooral in 't eerst, zachter dwangmiddelen zal gebruiken’Ga naar voetnoot1). Ziehier dan het loon. Een Signor Minghetti tot navolger te hebben, een leerling te vinden in een kerkvervolger, toegejuicht te worden door een schaar van oppervlakkigen en lichtgeloovigen, die niets beter verlangen en geen hooger weelde kennen dan opgehitst te worden tegen de Katholieke Kerk, ziedaar het eind eener loopbaan, die beter einde hopen liet. Het is echter geschied en de gevolgen zijn niet uitgebleven. In de denkbeelden van den schrijver heerscht een verwarring, die te jammerlijker is, omdat altijd nog goed met kwaad blijft doormengd. Het is een soort van geloof aan bovennatuurlijke openbaring in 't Christendom neergelegd en de meening dat de orde der christelijke kerken, haar levensvorm en wet geheel in der menschen hand is gegeven; hier het besef dat zonder godsdienst geen staat kan bloeien en tevens de verkondiging der leer dat de staat het hoogste is en het beste, heer en meester ook over de Kerk. Gevolgtrekkingen, die de redeneering in 't aangezicht slaan, voorstellingen, die de werkelijkheid bespotten, overdrijving en terughouding, vonnissen zonder oordeel en oordeelen zonder kennis, stelsels naar luim en lust opgetrokken, betoogen naar den eisch van 't oogenblik saamgewrongen, verwarring overal. Voeg daarbij nog een taal, die tegenover den aangevallene - en deze aangevallene is | |
[pagina 141]
| |
hier een machtelooze, een grijsaard - geen andero vormen kent dan die eener vernijnige bitterheid of roekelooze ruwheid, die geen woord heeft van eerbied, maar niets dan hoon, niets dan schimp, een taal, die maar een al te duidelijk antwoord geeft op de vraag van de Maistre: ‘Comment l'homme pourrait-il perdre une idée ou seulement la rectitude d'une idée sans perdre la parole ou la justesse de la parole qui l'ex-prime?’ en een sprekende bevestiging is van de uitspraak: ‘Toute dégradation individuelle on nationale est sur-le-champ annoncée par une dégradation rigoureusement proportionelle dans le langage.’
Niet ten onrechte heeft men den eeuwgeest een geest der verwoesting genoemd. Verwoestend, verdelgend is de invloed, dien hij uitoefent op allen, die zich begeven in zijn dienst, die post vatten onder zijn standaard. Met de instellingen die hij opricht, met de stichtingen, die hij de zijne noemt, heeft men hem het spel der verwoesting zien spelen. Een treurig schouwspel, treuriger nog, waar hij de mannen, eens de groote mannen van hun tijd, niet alleen verkleint, maar verlaagt, niet alleen hoont, maar bespot. Want spotgeest als hij is, deze geest der vernietiging, is hem niets liever, niets beter dan de narrenkap te doen rinkelen op het hoofd van den wijsgeer en den staatsman te doen spelen met het vergulde houten zwaard. Het is hem niet genoeg hun geest, hun karakter, hun naam te vernietigen, hij maakt ze belachelijk door de eer die hen weêrvaart om hun dwaasheid, door het gejuich dat hen omgeeft bij hun goocheltoeren of koordendans. Door het daverend handgeklap, boven het gejuich der scharen gilt zijn snijdende satyrlach, het triomflied van den trotschen geest over den ijdelen mensch. Laat ons hopen dat bij Gladstone niet de ijdelheid, maar het zelfbedrog de drijvende macht kan haten. Daar behoort wel een reusachtig zelfbedrog toe om te meenen, dat men iets ernstigs verricht met geschriften als die tegen Rome. Het is zeer ver gekomen met iemand, die meent dat in zulke betoogen wetenschap of geest, scherpzinnigheid of voorzichtigheid te vinden is. Het is waar, de menigte juicht ze toe en loopt te | |
[pagina 142]
| |
saâm om ze te genieten en te smaken, maar de smaak van den dag neigt ook naar de appelen der doode zee, verleidelijke schillen en van binnen asch. De spotgeest schatert bij het gezicht. De Maistre heeft wel recht op het stuk onzer bestrijders en zijne les verdient wel behartiging: ‘à cette époque où nous vivons il est particulièrement nécessaire de se tenir en garde contre la réputation des livres, vu que le siècle qui finit sera à jamais marqué dans l'histoire comme la grande époque du charlatanisme dans tous les genres, et surtout des réputations usurpées.’ - Wat ons betreft, tegenover de stellingen en voorspellingen van Gladstone, houden wij ten opzichte van de Kerk en haar rechten vast aan zijn eigen woord: daar zijn meenigen die de tocht des hemel sints lang uit de woelige zee der rede-twisten voerde in de haven der stellige waarheidGa naar voetnoot1).
De Satire van Dryden gaf het eerste woord, laat Punch ons een ‘zet’ leenen tot slotwoord. De oolijkert geeft een lijst van de nieuwste uitvindingen. Daarop vindt men: ‘The Perpetual Motion. - This cannot be offered to the Public, having been at once purchased by Mr. Gladstone’. |
|