Menschen en boeken. Verspreide opstellen. Deel 3
(1898)–H.J.A.M. Schaepman– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
De Pius-feesten te Rome.Er is een feest gevierd, zoo hoog van beteekenis, zoo ontzachelijk in zijn verschillende vormen, zoo reusachtig in zijn omvang, dat de wereld, die het telkens liet voorbijgaan zonder er zelfs van te gewagen, nu als een man opstond, het hoogtij-kleed aanlegde en opging tot de viering van den heuchelijken dag. Op den 11en April 1869, des morgens omstreeks acht ure, droeg in de baziliek van St. Pieter te Rome op het hoogaltaar, boven het graf der H.H. Apostelen Petrus en Paulus, een priester het H. offer der mis op. Het was de vijftigjarige gedenkdag zijner eerste H. mis. Dat uur, die dag, dat jaar behooren tot de geschiedenis, zij zijn een keerpunt in het leven der menschheid, een tijdstip, met gouden letteren aan te schrijven in de jaarboeken der H. Kerk. Om dien priester geschaard stonden de prinsen der Kerk in hun purperen plechtgewaad, de gezanten van keizers en koningen, de aanvoerders der soldaten van den H. Stoel, de afgevaardigden van alle, oorden der wereld, mannen, die uitblonken door den adel des geslachts, der deugd of der wetenschap. Maar dan ook welk een priester! Op den 10en April 1819 werd in de kleine huiskapel, gelegen in het aan de piazza di Venezia belendend gedeelte van het paleis Doria-Pamfili te Rome, de diaken Johannes Mastaï Ferretti door Msrg. Caprano, aartsbisschop van Iconium, tot priester gewijd. Ziehier zijn verdere loopbaan: eerst medebestuurder van het gesticht Tata-Giovanni, later | |
[pagina 8]
| |
metgezel van den naar Zuid-Amerika gezonden nuntius, toen aartsbisschop van Spoleto, verder bisschop van Imola en kardinaal. Op den 1sten Juni 1846 sterft Gregorius da XVIe en op den 17en derzelfde maand verneemt de wereld, dat da kardinaal Johannes Maria Mastaï Ferretti tot Paus is verkoren en den naam heeft aangenomen van Pius den IXe. Onder de heerlijkste voorteekenen begint dit. Pausschap. Het jaar '47 is als een onafgebroken feest, dagelijks weêrklinken de evviva's en vallen de bloemkransen in steeds dichter regen neêr op de pauselijke koets. Bewonderend staart Europa op den naar alle zijden met krachtige en toch zachte hand ingrijpenden kerkvoogd en niet zonder wat ijverzuchtige vreeze zingt mijn dichter: Zijn lof doorgalmt het zuid, ja over Apennijnen
En Alpen, 't vaderland van Luther, Ronge en Strauss;
En Groot-Brittanje hoort de hymne van den Paus.Ga naar voetnoot1)
Spoedig evenwel bewijst de revolutie, dat een Paus, hoe liefdevol en hoe rechtvaardig ook, eeuwig haar vijand blijft. Op den 15en November van het jaar 1848 valt Rossi op de trappen der Consulta door den dolk van een sluipmoordenaar; doodelijk getroffen zinkt Mgr. Palma eenige dagen later aan de zijde des Pausen neder; in den nacht van den 24en op den 25en November verlaat Pius de IXe de eeuwige stad. Van dien tijd af werd dit onder zoovele voorteekenen van voorspoed begonnen Pausschap een onafgebroken lijdensweg. Wel valt soms een enkele lichtstraal op het pad des hoogepriesters, maar gewoonlijk drijven er wolken voor de zon en is de laafdrank met gal vermengd. Als Pius de IXe onder het jubelen des volks van Gaëta naar Rome terugkeert, stelt hem, bij zijn intocht, de president der fransche republiek, Louis Napoleon Bonaparte, na zijn verkiezing een onbeschaamde bij uitnemendheid, de onbeschaamdste eischen. Dan, al sloeg elke daad, die hij verrichtte, de doornenkroon dieper in 's Pausen schedel, voor de Kerk was elk | |
[pagina 9]
| |
zijner handelingen een zegepraal. Met alles heeft hij gestreden en alles overwonnen: valsche wetenschap, stormend oproer, geheime listen, staatsbeleid in den dienst van het onrecht, de tot de marktschreeuwers der revolutie verlaagde organen der openbare meening, alle krachten, van die zetelen op den troon tot die wriemelen in het slijk der Bohême littéraire - alles zou hem vernietigen; zij vergingen en - hij bleef. Ik noem slechts éen zijner daden, door éen naam genoegzaam aangeduid: Mortara. In weinig woorden, kernachtig en zinvol als een opschrift van een der obelisken, geeft Louis Veuillot de geheele zaak terug; ‘Il a réfusé eet enfant aux menaces de toutes les puissances de la terre et il l'a gardé dans ses bras désarmés.’ Maar men dwaalt, wanneer men meent, dat Pius de IXe zijn werkkring alleen tot het afweren van den vijand heeft bepaald. Men moest dan vergeten: de hereeniging van zoo menige schismatieke provincie met de éene Moederkerk, de konkordaten door hem gesloten, de Nederlander moest de herstelling der bisschoppelijke hierarchie over het hoofd zien. En dan, sidderde de vijand niet, toen hem de Encyldiek en de Syllabus in den spiegel der waarheid de eigen, door veelvormige dwalingen misvormde gestalte vertoonde? Ging er uit zoo millioenen monden geen juichkreet op, toen de bijeenroeping tot het Concilium Vaticanum door de wereld klonk? Deze priester nu was het, die op den 11en April zijn eerste Misoffer, voor 50 jaren opgedragen, herdacht. Is het vreemd, dat er weinig noodig was om het tot een wereldfeest te maken? Want een wereldfeest is het geweest. Wie heeft het aangelegd, wie heeft de vruchtbare idee in de wereld geslingerd, die aan den dag, welke tot den persoonlijksten levenskring des Pausen behoorde, den omvang gaf van een feit, dat onze naneven nog verbazen zal? Wonder, als waren reeds eeuwen over dezen dag heengegaan, als verloren zich èn de gebeurtenis èn de oorzaken èn de aanleiding reeds in de diepte der tijden, als vlocht de legende er reeds haar bloemen en kransen om, niemand kan | |
[pagina 10]
| |
met zekerheid aangeven aan wien of van waar de gedachte is uitgegaan. Op de algemeene vergadering der Katholieken van Duitschland in het vorige jaar te Bamberg gehouden, stelde de Zeer Eerw. Heer Pankratius Martin, te Friedberg bij Augsburg voor: dat de katholieke vereenigingen van Duitschland op den 11den April 1869, de dag, waarop voor 50 jaren de Paus het eerste H. Misoffer had opgedragen, adressen van gelukwenschingen naar Rome zonden zenden. Dit voorstel werd onder daverende toejuichingen aangenomen. Nagenoeg ter zelfder tijd vormde een vereeniging van italiaansche jongelingen te Venetië en te Bologna het plan om 's Pausen vijftigjarig priesterschap door bijdragen en adressen te vieren. Aan wie nu de eer, aan wie het toegeschreven, dat vorsten en volken, dat geloof en wetenschap, dat kunst en nijverheid en landbouw, dat geheel het menschdom geestdriftig die gedachte opvatte en meer dan geestdriftig heett uitgevoerd? Er is een vonk gevallen en de brandstoffen, reeds lang door liefde, trouw en vereering opeengestapeld, vlamden hoog op. Er is van den top der Alpen een sneeuwvlok neêrgerold en altijd voortrollend is zij een lawine geworden, die alles neêrwierp, wat meende te kunnen weêrstaan. In de rotskloof, half onder het mos verscholen, is een wel ontsprongen, een bron, die niemand opmerkte, en op eenmaal vloot de koninklijke stroom door de wereld en dwong eerbied en bewondering af. Op dergelijke wijze moet dit feest tot zoo reusachtige afmetingen zijn aangegroeid. Bij elk zoekt sints lang de begeestering lucht; adressen, bijdragen, zouaven, dat alles scheen niet meer voldoende. Men wilde een koningsfeest vieren, waarbij geheel de wereld den priester-koning op het schild heffen en huldigen zou. Er werd niet gerekend, niet berekend, er werd niet gevraagd, wat de tegenstanders zouden doen of de flauwhartigen zouden denken, er werd niet gezien naar hinderpalen, op eenmaal, zonder dat iemand wist hoe of van waar, klonk het door de oude en nieuwe wereld: ‘Wij vieren den dag van den Paus!’ | |
[pagina 11]
| |
Deze verklaring echter, zoo zij er eene is, geeft geen antwoord genoeg. Veertien Pausen, - en van hoevelen is het misschien nog onbekend - hebben voor Pius den IXde den vijftigjarigen gedenkdag van hun priesterschap mogen vieren; veertien Pausen, onder welken men er vindt, die even als hij, in vollen zin de koningen van hun tijd zijn geweest. Neem slecht Paulus den IIIde, die, trots al de woelingen en stormen van zijn eeuw, trots de aanslagen der dwaling of de kuiperijen der vorsten, in het vol bewustzijn van hoogere kracht aan den zetel der Pausen en zijn onverdelgbaarheid vasthoudt en het Concilie van Trente bijeenroept; neem Innocentius den Xde, die alleen den moed heeft om tegen den vrede van Westfalen, die Kerk en staat gewelddadig scheidt en de maatschappelijke orde op andere grondslagen dan die van recht en waarheid vestigt, zijn stem te verheffen; neem zelfs Innocentius den XIIde, die gedurende zijn kort pausschap de pelgrims uit alle oorden der wereld tot de viering van het groote Jubilaeum naar Rome stroomen ziet. En dan: Benedictus de XIVde, de met roem bekroonde wetenschap op den stoel van den ongeleerden visscher; Pius de VIde, de martelaar van Valence: Pius de VIIde, de gevangene van Fontainebleau; Gregorius de XVIde die Pruiseus koning, den cipier van Minden, doet terugdeinzen en tegenover den ijzeren man uit het noorden den handschoen opneemt voor het vertrapte Polen; ook zij, de reuzen van hun tijd, vierden den gedenkdag van hun priesterschap, maar in de bescheiden stilte van hun bidvertrek. Pius de IXde is, in zekeren zin, grooter dan zij allen, de kronen door ieder dier anderen gewonnen, mogen slechts de fleurons vormen der zijne; de begeestering der kinderen heeft voor den Vader geen eerbewijzen genoeg. Dat dan ook de wereld hem toejuicht, met ingehouden adem op die grootsche en toch zoo aantrekkelijk schoone verschijning staart, het bevreemdt niemand; dat bij de opening van het aanstaand Concilie dat gevoel zich in schitterende daden zou uitspreken, wie verwachtte het niet? - Maar dat een herinnering als de eerste H. mis des Pausen tot een wereldfeest zou worden, blijft wonderbaar genoeg. | |
[pagina 12]
| |
In onze dagen immers bekommert men zich weinig om het priesterschap. Een noodzakelijk gevolg slechts van de ontelbare dwaalleeringen op het gebied van godsdienst en leven. Van de sekularisatie is men gekomen tot de scheiding van Kerk en Staat, tot de verwijdering der geestelijkheid uit de rij der zelfstandige standen. Van de loochening van Christus waarachtige tegenwoordigheid in het H. Sakrament viel men in de ontkenning van het offer, holde men voort tot de systemen, waarin geen plaats is voor een Godmensch of een God. Welnu, wat kon men langer met een priester doen? Op zijn hoogst genomen behoort deze binnen de vier muren der Kerk, liever nog beperkt men hem tot koor, altaar en sakristij. De wereld-omvattende beteekenis van de instelling, die uit Gods haad het offer, dat de Eeuwige Zoon is, tegelijk met de kroon des konings en de wijsheid des leeraars ontvangt, is verloren gegaan. De priester behoort niet tot de maatschappij; hoe zou ook die verschijning passen in hare lijst? Bidden kan hij, maar bidden behoort niet meer tot het maatschappelijk leven. Daar, op eenmaal, zijn de beuken van den grootsten tempel der wereld niet ruim genoeg om de menigte te omvatten, die heenstroomt naar den priester en zijn altaar. Daar gaan ter zelfder stonde beden vol liefde ten hoogen voor dien éenen priester in alle oorden der wereld, onder de gewelven van Keulens dom of onder de hut van den missionnaris in de Rocky Mountains. Als was het eensklaps duidelijk geworden, - en zelfs den met de beste bedoelingen bezielden ontging het somtijds, - wat God gewild had, dat Zijn priester in de geschiedenis zou zijn, als had een lichtstraal alle nevelen en alle duisternissen weggevaagd, twee honderd millioenen vierden Pius den IXe, - maar vergaten schier den Paus of den koning - en vierden alleen den priester. Voor éen dag moest de vijand zelve zwijgen - voor éen dag moest hij bewonderend staren op den priester en afhouden van laster en hoon. ‘Haec est dies, quam fecit Dominus.’ | |
[pagina 13]
| |
I.Aan de bewoners der nog getrouw gebleven pauselijke provinciën, die behalve de ziel en lichaam vernederende dwingelandij van den priester-koning nog daarbij altijd het schouwspel moeten verdragen van de volle zegeustroomen, in den vorm van met geweld afgeperste belastingen en meer, op hun naburen, de vrije burgers van het éen-Italië neêrdalend; aan hen, die niettegenstaande dat alles, een zoo dwaas gebruik van de hun nog gelaten vrijheid maakten en den Paus gingen vieren, komt wel de eerste plaats, zoo niet reeds de tijdsorde het vereischte, bij deze beschrijving der feestelijkheden toe. Op den morgen van den 9en April zag men op het prachtig binnenplein van het Vatikaan een zonderling schouwspel. Daar verdrongen zich de deputatiën van alle steden, dorpen en vlekken van den pauselijken staat. Onder hen bevouden zich ook Ciocciari, bewoners der Campagna of der bergstreken, forsche gestalten met gebronsd gelaat en zwarte oogen, in hun grof blauw gewaad en hairigen overbroek, met den klassieken bloemruiker in de hand. Allen droegen het geel en wit, de pauselijke kleuren, deze in zijn knoopsgat, gene los en zwierend om den puntigen hoed. Kar op kar met prachtige buffels bespannen rolde het plein op. Vlug en handig werden de giften afgeladen én, naar de aanwijzingen van den architekt Martinucci, sierlijk ten toon gesteld. Het was als een plotseling begonnen en voltooide tentoonstelling van de landbouw- en nijverheids-produkten in 's Pausen nog overgebleven gebied. Men zag er geiten en schapen, die, onbekommerd over den ongewonen toestand, spoedig in domme dommeligheid insluimerden naast de zwarte stapels houtskolen door de kolenbranders aangebracht. Palestrina voerde ijzeren koperwerk aan in verschillenden vorm, Corneto vazen in den stijl der Etrusken uitgevoerd, Rocca di Papa marmeren steen-soorten. Frisch lachten tusschen groen en bloemenslingers de vruchten en groenten door de venters der Piazza Navona of van andere oorden aangebracht. ‘Est, Est, Est’ was het eenvoudig | |
[pagina 14]
| |
opschrift dat een groep stralende flesschen droeg: Montefiascone bracht zijn wijnen, die de legende in alle talen verheerlijkt heeft. Maar de gevierde stad was niet zonder mededingers op het gebied der wijn-kultuur. Waar ook zou men den prijs aan toekennen, aan de met mandjes omvlochten fiaschetten van Velletri of aan de veelsoortige flesschen van Genzano? Mocht ook dat reusachtig vat met de pauselijke en de stads-wapens van Monte-Rotondo beschilderd en vol tienjarigen wijn geen aanspraak maken op luide bewondering? De zouaven, van daar gekomen om de feesten bij te wonen, waren fier genoeg op de flinke vertegenwoordiging hunner tijdelijke verblijfplaats. Ook vond men sommige opschriften, keurig genoeg om nog een plaatsjen te verdienen. Bracciano bracht den Paus heerlijk geurenden honig en frische boter; de sierlijk bewerkte kist droeg het opschrift: ‘Butyrum et mel comedet’. ‘Olenm effusum nomen tuum’ was de leuze, die een rijken voorraad van de fijnste olie-soorten voerde. Toen eindelijk de giften waren tentoongesteld, toen de deputatiën hun plaats hadden ingenomen, verscheen de Paus. Een oorverdoovend gejuich ging op. Alles was vol vreugde en begeestering. Een der afgevaardigden trad voor, die als tolk van allen, aan den Paus de getuigenis aflegde van hun innige gehechtheid en liefde en hem smeekte de geringe gaven aan te nemen, door de kinderen aan hun vader gebracht. Zichtbaar ontroerd hield de trouwe onderdaan op. Op het bewegelijk gelaat des Pausen zag men hoe de grijsaard het gevoel trachte te bedwingen, dat eindelijk vreugdetranen in het heldere oog schitteren deed. Geen der weinige omstanders was het een raadsel wat er omging in Pius' hart. Was niet alles in het werk gesteld om ook die weinige trouwen nog los te rukken van Zijn Stoel? Hadden niet verleiding en geweld te saâmgespannen, had niet de pers duizende malen verkondigd, hoe innig hij door zijn onderdanen werd verfoeid? En hij wist daarbij wat zijn onderdanen te wachten stond, als zij eens konden roemen tot het vrij Itaalje te behooren. Nu stonden zij daar voor hem, trouw aan eed en plicht, bewaard voor de zegeningen | |
[pagina 15]
| |
van den roofstaat, uit vrije liefde hun giften brengend, die zelfs geen fluistering, geen oogwenk van hen had gevraagd. Maar de Paus is zelve de welsprekendste tolk der eigen gevoelens. Oprijzende van zijn zetel sprak de H. Vader nagenoeg het volgende: ‘Ik dank u, mijne kinderen, voor de woorden, die gij mij toespreekt en de giften, die gij mij brengt. Dit verheugt mij uitermate, wij hebben immers veel te samen verduurd en veel geleden. Was het slechts mij, dien de aanval der vijanden gegolden had, ik zou gejuicht hebben in dat lijden, want ik verlang slechts te lijden, ik wist, dat de tiara mij niet anders brengen kon. Maar het gold niet mij, het gold het beginsel, dat ik vertegenwoordig, en daarom mocht ik niet terugtreden, daarom mocht ik niet lijdelijk toezien, daarom moest ik mij verdedigen tot den dood toe. En ik weet, mijne kinderen, dat gij mij daarom bemint en mij niet verlaten zult.’ Vroeg op den volgenden morgen bevond de Paus zich op het binnenplein. Van een zijner kamerheeren vergezeld, doorwandelde hij de gaanderijen en wees de bestemming aan, die hij de verschillende giften had toegewezen. Bijna alles werd aan de armen der Borgi Nuovo en Vecchio geschonken of voor de arme kloosters van Rome bestemd. Zoo vernamen dan de vreemdelingen en de Romeinen, die zich den geheelen Zaterdag door op de cortiles van het Vatikaan verdrongen om de giften te bewonderen, tegelijk het edelmoedig doel, waaraan de Paus alles had afgestaan. Altijd zijn den Paus de armen het dierbaarst geweest. Of nu deze daad van hooge liefde de geestdrift nog hooger opvoerde, mag wel worden betwijfeld. Immers men kan niet hooger gestemd zijn, dan elk zich gevoelde. Men hoorde alle talen, alle tongvallen, maar wat men hoorde, kwam op het éene: ‘Evviva Pio IX’ terug. Op ieder aangezicht lag een glimlach van vreugde, ieder woord was een hulde aan den Paus of een kreet van bewondering voor Rome, de eeuwige stad. Het door den H. Vader uitgeschreven Triduum werd des Zaterdagavonds (10 April) in de baziliek van St. Jan van Lateranen gesloten. Tegen vijf ure des namiddags begaf zich | |
[pagina 16]
| |
de Paus met zijn gewonen stoet naar de prachtig versierde kerk. Daar wachtte reeds het college der kardinalen den gevierden opperpriester af. Ean ongeloofelijke menigte stroomde aan alle kanten op het ruime plein en in de breede beuken der baziliek samen. Na het bidden van eeniga gebeden, werd door twee koren het vers: ‘Oremus pro Pontefice nostro Pio!’ met het antwoord: ‘Deus conservet eum’, etc., gezongen. Wie behoefde echter nog de uitnoodiging om in te stemmen met het gebed? Daarop volgde de litanie van Lorette. Waarlijk, voor haar, wier glorie Pius de IXe zoo heerlijk heeft verkondigd, die hem dan ook zoo wonderdadig altijd heeft beschermd, mocht wel die heerlijke hymne worden gezongen, de dichterlijkste bede, maar die heden vooral hymne en dankbetuiging was. Msgr. Villanova-Castellacci, aartsbisschop van Petra en kanunnik van St. Jan van Lateranen gaf, na het zingen van den lofzang: ‘Te Deum’ den zegen met het allerheiligst Sakrament. Bij het vertrek des Pausen was de onbeschrijfbare geestdrift, die reeds bij zijne aankomst heerschte, als verdubbeld. Den geheelen weg langs, van St. Jan van Lateranen tot St. Pieter, ongeveer een uur gaans, stond het volk in dichte groepen saâmgeschaard. Onophoudelijk klonk het ‘Evviva’ door de lucht, het ‘Evviva’ nog verhoogd door de tranen, die in veler oogen straalden, door de liefde, die op aller gelaat blonk. Terwijl wij den Paus volgen, werpen wij nog een blik op de baziliek van St. Jan van Lateranen. Eenmaal verrees daar het paleis van den tot konsul benoemden Plautus Lateranus, die als samenzweerder tegen Nero viel en wiens goederen, ten bate van het keizerlijk domein, werden verbeurd verklaard. Eenige geslachten later, toen de mystieke macht van het christendom den heidenschen troon had neêrgeworpen, zetelt in dat paleis de opvolger van den Jood, die onder Nero met het hoofd naar beneden gekruisigd werd: de Paus. Van dezen heuvel heeft het kruis het eerst als teeken der overwinning, als de overwinning zelve gestraald. En nog | |
[pagina 17]
| |
altijd blijft de daar verrijzende baziliek: moeder en hoofd van alle kerken der stad en der wereld. Wij gaan verder, altijd den weg volgend door den Paus genomen. Indrukwekkend verrijst de zware massa van het Colosseum voor ons oog. Daar vereenvoudigde zich ten laatste de strijd tusschen heidendom en christendom in het brullend roofdier en den biddenden martelaar. Wie er overwon, zegt het houten kruis. Verder langs het Forum Trajani, waar gij op de triomfzuil van den machtigen keizer het beeld, van den Galileeschen visscher begroet. Ter zijde laten wij het Pantheon van Agrippa, niet meer den velen goden, maar den menschgeworden God in Zijne Moeder, de koningin der martelaren, toegewijd. - De brug aan den Engelenburgt over, - de grond, dien gij hier betreedt, droeg eenmaal den circus van Nero, waar de levensmoede Caesar nog levenslust zoekt in de toejuichingen den wagenmenner te beurt gevallen. Achter het renperk bevonden zich de Vatikaansche grotten; in een donkeren nacht werden daar twee mishandelde lijken met diepen, eerbied en heilige ontroering neêrgelegd. Wonder, - boven die lijken is een tempel verrezen, die alles wat grootsch mag heeten, overtreft: de baziliek van St. Pieter. Wonder, - in gouden glans straalt op dezen avond de koepel, in gouden lijnen bouwt geheel de reusachtige dom zich voor onze oogen op. Eensklaps gaat het matte goud in een schitterend, bijna verblindend zilverblauk over; de donkerblauwe hemel weêrkaatst den lichtgloed, die naar alle kanten uitstraalt. Dit is de weg, dien de Paus op den 10den April heeft gevolgd. Van het Lateraansch paleis, het eerst als openbare woning van Christus' stedehouder erkend, naar het wondervol monument boven het graf der gemartelde Apostelen, langs het Colosseum, de eerezuil van Trajanus en het Pantheon. Geen imperator hield ooit een intocht aan dezen gelijk, 't Is als had de geschiedenis haar reusachtigste puinen als trofeën geplaatst langs den weg, dien eenmaal de priester-koning, vervolgd, gemarteld, gehoond, gescholden en toch altijd, altijd, en nu vooral, zegevierend, volgen zou. Dat was de zegetocht des Pausen en van het Pausdom. | |
[pagina 18]
| |
II.Onder het herhaald gebulder der kanonnen van den Engelenburgt verrijst de 11e April, de groote dag van den Paus. Hoog geheschen wapperen in de eerste stralen der morgenzon de panselijke banieren van de bastions naar de HH. Evangelisten Marcus en Mattheus genoemd. Te recht gaan van het praalgraf van keizer Adriànus de eerste donderende klanken uit, die der wereld verkondigen, dat de plaatsvervanger van den Koning des Levens, in zijn voorgangers de overwinnaar van het oude, zelve zegepralend over het nieuwe heidendom, een zijner schoonste triomfen viert. Wie van leven houdt en gewoel en beweging, hij plaatse zich aan den voet der obelisk van Sixtus den Ve en sla de tallooze menigte rijtuigen gade, die aan de trappen van St. Pieter steeds haastiger bezoekers ter baziliek voert. Hij vermeide zich in de nog grooter menigte voetgangers, die de portiek als binnenstormt, hij geniete den schilderachtigen toon der meest verscheiden kleederdrachten, den rijken feestdosch der italiaansche landbewoners, die bij geheele huisgezinnen den pelgrimstocht naar Rome hebben aanvaard. Maar het oog moge al dwalen langs die wemelende groepen, de verbeelding is elders, hoewel niet ver af. Zij slaat een blik, - wie laakt het heden als onbescheiden? - in het kleine bidvertrek, waar de Paus, voor het H. kruisbeeld neêrgeknield, zijn gewone, eerste voorbereiding tot de H. Mis verricht. Wat ging er dien morgen om in het hart, wat gedachten dwaalden door het hoofd van Johannes Maria Mastaï-Ferretti, Paus onder den naam van Pius den IXe? Vóor vijftig jaren en nu! Tata-Giovanni of het Vatikaan, het kerkjen van St. Anna of de baziliek van St. Pieter, die twee kanunniken naast den jongen priester of het college der kardinalen om den Paus, die verlaten weezen of de wereld. Deze gedachten echter zijn te gering! Wat wordt er gesproken, op dezen morgen, tusschen het kruisbeeld en den Paus! Al de echoos in het hart van Pius zijn weêr ontwaakt, | |
[pagina 19]
| |
al de zuchten aan den voet van dien Eenig Getrouwen uitgestooten, hebben hun lichaam hernomen, hun lichaam, beurtelings: of de toon der schier stervende smart, of het zacht maar geweldig dringend lispelen der bede om hulp, of de volle klank van het onfeilbaar vertrouwen, of, maar zelden, het trillend jubelen der zegehymne: ‘Tibi soli gloria!’ Al de tranen, in zoo menig bange stonde op dat ivoor geschreid, stroomen weêr, als waren ze eerst nu aan het vaderlijk oog ontvloeid. Een wereld-geschiedenis, rijk genoeg voor duizend menschenlevens en die toch éen doorleefde, gaat in dat eenzaam uur langs het oog des Pausen. Ook ieder antwoord in die uren, die dagen en die jaren, die nu uren zijn, hem door dat kruis toegesproken, golft hem weêr toe of liever lost zich op in éen klank. Want al die zuchten zijn als de noten geworden van een eindeloozen triomfzang, al die tranen zijn gestold tot de paarlen der meest schitterende diadeem. In Rome is het gemakkelijk en zoet geheele dagen weg te droomen, maar gevaarlijk tevens, vooral heden morgen, nu de realiteit open oogen, een vluggen voetstap en soms een krachtigen schouder van ons verlangt. Dus, - weg met het zalige peinzen en de baziliek in, - daar vinden hart en geest voedsel voor volgende weken, ja voor jaren. Het bronzen beeld van den eersten Paus glanst in feestgewaad. De tiaar blinkt op den schedel, de visschersring aan den vinger en in breede plooien hangt de mantel van roode, met goud doorwerkte zijde om den klassieken vorm. Duizenden verdringen zich, om den voet van Petrus te kussen. En ieder, die dien morgen den grooten apostel begroet, valt een blijde verrassing in het oog. Naast het beeld van Petrus staan twee prachtige ronde schilden, uit groene mos, roode en witte kamelias te samen gevlochten. Het eene draagt ten opschrift: ‘Tu es Petrus.’ Het andere: ‘Papae Regi Genua.’ Op eenmal gaat een elektrieke schok door de opeengestapelde menigte, die de geheele baziliek vult. Alle oogen zijn op éen punt gericht, en wie in de onmogelijkheid is | |
[pagina 20]
| |
om te zien, zal toch niet bekennen, dat hij den Paus niet heeft gezien. Want het is de Paus, die daar nadert. Te voet, slechts van zijn gewoon gevolg omgeven, door de kardinalen Clarelli en Antonelli vergezeld, ging de Paus naar het hoogaltaar. Toejuichingen belette de heilige plaats, maar de fonkelende oogen, de uitgerekte houding, de tranen op aller wangen, spraken luide genoeg. De kardinalen, de koninklijke familie van Napels, het corps diplomatique, de senatoren, de hoofdofficieren van alle legerkorpsen, de afgevaardigden uit alle oorden van Europa vulden het ruime koor. Het dichtst bij het altaar bevonden zich de knapen, die in het gesticht Tata Giovanni zijn opgenomen. De Paus verlangde zijn gouden feest te vieren, omringd van dezelfden, in wier midden hij zijn eerste H. offer had opgedragen: de armen. Onder de aanwezigen bevonden zich ook de leden der familie Mastaï. 's Pausen hoog bejaarde broeder kon, wegens zijn door ouderdom en ziekelijkheden verzwakt gestel, niet bij de hooge plechtigheid tegenwoordig zijn. Alleen door Mgr. Antici-Mattei, patriarch van Konstantinopel en Mgr. de Mérode, aartsbisschop van Mitylene bijgestaan, las de H. Vader de stille mis. Het koor der pauselijke kapel deed de gewelven van zijn heerlijke antifonen weêrgalmen. Gewoonlijk, men moet het bekennen, heerscht er gedurende de groote plechtigheden in St. Pieter of in de Sixtijnsche kapel, bij het meerendeel der omstaanders niet de ingetogen godsvrucht, die menigeen verlangen zou. Veeleer speelt dan een gevoel van hooge bewondering de hoofdrol, de ziel bidt niet in den strengen zin des woords, maar juicht toe. Heden echter was het anders: men bad. De zegepralende toon, die zoo luide klonk in ieders gemoed, gaf zich lucht in een houding, geheel in overeenstemming met die des Pausen, die daar, zonder de grootsche praal der plechtige missen, het H. Offer opdroeg. Toch was die indrukwekkende verschijning heden grootscher en verhevener dan ooit. Ieder weet, dat niet alleen zij, | |
[pagina 21]
| |
die zich in de ruime beuken der baziliek verdrongen, deel namen aan 's Pausen feest. Op hetzelfde uur was elk, die zich een kind der H. Kerk mag noemen, in den geest tegenwoordig aan het altaar boven het graf der Apostelen. Van alle oorden der wereld bracht de telegraaf de gelukwenschen over, die opwelden uit ieder hart. Geen koning, geen vorst, die achter dorst blijven bij de beweging, die de natiën naar Rome dreef. Alleen de roover-koning is teruggebleven, maar ook dit terugblijven is weêr een triomf des Pausen. Zóo groot toch was heden de van zijn staten bijna geheel beroofde gebieder, dat de overweldiger zich te ellendig gevoelde, om met een huichelenden glimlach zijn slachtoffer een heilwensch te brengen. Want van een vasthouden aan beginselen kan bij Italië's koning geen 'sprake zijn. Als een echte straatroover is hij òf ruw onbeschoft òf lafhartig. Pius de IXe staat in zoo ontzachwekkende grootheid, in zoo smettelooze reinheid voor aller oogen, dat de booze hem niet naderen kan, hem zelfs niet vereerend naderen durft. Onmogelijk blijft het alles weêr te geven, wat men gevoelde en dacht gedurende de mis van Plus den IXe. Er zijn gedachten waarvoor de woorden nog niet gevonden zijn en waarvoor men ze nimmer vinden zal. Toen de Paus 's Heeren lichaam en bloed had genuttigd, op een wijze, die, hoe helder ze ook nog voor uw oogen trede, toch niet te hergeven is, traden zeven der in Tata Giovanni verpleegde weezen voor en knielden op den boventrap van het altaar. Daar ontvingen zij uit de hand van den H. Vader de H. Communie. Vervolgens daalde de Paus, ter elker zijde een zijner assistenten, de trappen af en deelde met eigen hand aan meer dan 300 personen de H. Communie uit. Wanneer een der omgevenden den grijsaard door eenig teeken voor te groote vermoeiing waarschuwde, fluisterde de Paus met zijn minnelijksten glimlach: ‘ancora un giro!’ (kom nog eenmaal roud!) Met diep geroerde, maar toch voor de naastbijstaanden gemakkelijk verstaanbare stem, las de Paus op het einde der H. mis het evangelie van den goeden herder en zijn lievelingswoord: ‘het zal éen schaapstal zijn en éen herder’ | |
[pagina 22]
| |
klonk op den vollen bewusten toon, die allen twijfel verbiedt. Daar plaatste zich de Paus met de gouden mijter op het hoofd, op den trap des altaars, en op eenmaal rolde het krachtig, majestueus, zonder eenige trilling, maar in den toon der hoogste zegepraal, van zijne lippen: ‘Te Deum laudamus, te Dominum confitemur!’ Een stilzwijgen, als wilde men die klanken vasthouden en altijd door genieten, - dan een aarzeling van nog eenige seconden, - daar dreunden de gewelven van St. Pieter, daar zougen de honderd duizenden het antwoord: ‘Te aeternum Patrem omnis terra veneratur!’ Wel was het hier: ‘omnis terra’ zonder overdrijving, zonder vergrooting. Zóo ging het voort. Beurtelings klonken de rijke metalen stemmen der pauselijke zangers, of het geestdriftig, steeds hooger zwellend koor der omstaanders, tot eindelijk, als éen man, de geheele menigte op den Paus staarde om de volle werkelijkheid, en meer nog, te zien der laatste woorden: ‘In te, Domine, speravi, non confundar in aeteruum!’ De oratiën waren gezongen en de Paus stond weêr voor het altaar. Met de handen als steunende op de altaartafel, met het oog naar boven gewend, zong de Paus de woorden, die den zegen voorafgaan. Dan kuste hij het altaar, het beeld des offers, waaruit alle kracht ontspringt, hief de handen biddend omhoog, vouwde ze te samen, verhief weêr de rechter, maakte driemaal het heilig kruisteeken en gaf dus den zegen. Al trekt ons nu het hart, naar de sakristij van St. Pieter, waar de Paus zich heen heeft begeven om de gelukwenschen van het kapittel te ontvangen, wij volgen toch den stroom der menigte, die reeds liet plein van St. Pieter bed ekt. In elke kerk van Rome is het heden hoogfeest. Overal wordt de mis des Pausen gelezen, overal stijgen de heilbeden voor den gevierden opperpriester omhoog. Er is éene kerk in Rome, die mij meer aantrekt dan eenige andere. Het is St. Maria dell' Anima. Is het omdat het hollandsch gemoed zich thuis gevoelt, onder de gewelven, waartoe een hollandsch echtpaar den eersten penning bracht en den eersten steen heeft gelegd? Is het omdat de weemoedige gedachte aan vroegere grootheid, toen wij dat als het onze | |
[pagina 23]
| |
bezaten, waar wij nu slechts een luttele plaats innemen, toch nog streelend is? Het monument, van Adriaan VI kan tot éen of meer bezoeken verleiden, maar vlecht toch geen blijvenden band. Hoe het zij, heden trekt er ons nog de gedachte aan de hulde, die Duitschland hij dit feest ongetwijfeld verdient. Want krachtiger dan in eenig ander land ter wereld heeft 's Pausen gouden mis daar de gemoederen tot geestdrift ontvlamd, Niet alleen door zijn reuzen-adressen, maar ook door zijn gaven (in vergelijking tot vorige jaren) schittert het oude, heilige, Roomsche rijk boven allen uit. Want daar vooral, heeft de begeestering onder allen gewerkt. Adel, kunst, wetenschap, tot den eenvoudigen landarbeid, alles is door éen adem bewogen en neêrgeknield aan den voet van den Paus.- Op dezen morgen hoort men er de welsprekende taal van een groot redenaar, den kan. Monfang. ‘Ziet ik ben met u, alle dagen tot het einde der eeuwen’, zoo vangt hij aan. Dat is het laatste woord door onzen Verlosser op aarde gesproken. Door dit woord stelt God zich zelv' ten borg voor de volheid van genaden, de onfeilbaarheid en de onvergankelijkheid, die Hij Zijner Kerk heeft beloofd. Op drievoudige wijze echter vervult Christus deze Zijne belofte. Hij blijft bij Zijne Kerk, door de genade, waardoor Hij haar beschut; in het heilig Sakrament, wezenlijk en waarachtig tegenwoordig, in Zijn plaatsbekleeder, door wien Hij Zijne Kerk bestiert. Sedert 1800 jaren wordt deze belofte van Christus voor de oogen van allen, die zien willen, vervuld. Het heerlijkst ziet gij ze werkelijkheid worden in de dagen van onweêr en storm en dat wel door de keuze der mannen, aan wie God de opperste leiding Zijner Kerk toevertrouwt. Zoo gaf God in de dagen, toen de laatste beslissende strijd tusschen heidendom en christendom gestreden werd, Zijner Kerk een H. Sylvester ten opperhoofd; als in den strijd der groote volksverhuizing de wilde horden uit het oosten en het noorden zelfs het middenpunt der christenheid bestormen, schenkt Hij haar een H. Leo; als ketterij en barbaarschheid het | |
[pagina 24]
| |
licht der christelijke beschaving dreigen uit te dooven, plaats Hij den H. Gregorius den Grooten op den stoel van Petrus. De onzedelijkheid en de geldzucht dreigen zelfs het heiligdom der Kerk binnen te treden, maar de H. Gregorius de VIIe waakt er tegen; de nieuwere tijden beginnen hun onstuimigen loop, maar de H. Pius de Ve staat als wachter aan den ingang; en bij den aanvang onzer eeuw, als de Kerk zucht onder roof en dwingelandij, overwint de vrome Pins de VIIe door zijne onverwinbaar geduld den overmoedigen despoot. ‘Ook wij leven in een tijd, vol gevaren, door alle stormen geschokt. De wereld verkeert in een toestand van gisting, die in ontbinding of gedaantewisseling eindigen moet. De Kerk Gods, de arke Noachs bestemd om de uitverkorenen van den Zondvloed te redden, kan, dit begrijpt gij, niet onberoerd blijven door de stormen, die de tijdelijke orde bedreigen met ondergang. Maar daarom ook is het roer der der Kerk een' man in de hand gegeven, wien de goddelijke Voorzienigheid alles schonk, wat tot een gelukkige uitkomst kan leiden: onze Paus immers is Pius de IXe.’ Dan schetst de redenaar de groote eigenschappen van den Paus: ‘Openbaar zijn geworden de welwillendheid en de menschenliefde van God onzen Verlosser, schrijft de H. Paulus aan Titus, en ik aarzel niet deze woorden ook toe te passen op onzen heiligen vader Pius den IXe.’ Die toepassing rechtvaardigend uit den eisch door Christus zelf ons gesteld, dat wij vol kracht moeten zijn, gelijk de hemelsche vader vol macht is, schetste Moufang verder die welwillenheid en menschenliefde des Pausen en hing een heerlijk tafereel van zijn leven op. Ook de uitwerking dier deugden wordt geschilderd: ‘Pius de IXe werd het voorwerp van aller liefde en de liefde tot zijn persoon veroorzaakt en vermeerderde de liefde tot zijn ambt, de liefde tot de Kerk, de liefde tot den godsdienst.’ En verder: ‘Zeg ik te veel? Hoe, bewijst niet deze dag, bewijst niet de tallooze menigte, die hier deelnam aan het jubelfeest des Pausen, bewijst niet de geestdrift, die in alle landen, in alle kringen van het wereldrond heerscht, dat de liefde tot Pius den IXe alle | |
[pagina 25]
| |
harten heeft vervoerd, omdat waarlijk in hem de welwillenheid en de menschenliefde van onzen Verlosser weder openbaar geworden zijn?’ Dan volgde in heerlijke breede trekken een schildering: hoe Pius de IXe ook door zijn lijden een nabeelding van Jezus Christus is. Hierop mocht wel de uitroep klinken: ‘Wie voelt zich bij dat alles niet geroerd, niet geschokt tot in het diepste des harten? Wie gevoelt, wie bekent niet de wondere grootheid van onzen Paus, of eer de bovennatuurlijke kracht, die hem sterkt en die in elk, die van goeden wille is, de overtuiging bevestigt, dat Pius de IXe de man der Voorzienigheid, de plaatsbekleeder is van God?’ En eindelijk: ‘Slaan wij nu een blik op zijn vijftigjarig priesterleven, op zijn lang Pausschap, dan zien wij overal de schitterendste zege, den heerlijksten triomf. Op den winter van het indifferentisme is de volle lente van het weêr ontwaakt genade-leven gevolgd; aan het slot zijner optelling van feiten en getallen betwijfelen wij het niet wat de redenaar ons verkondigt, dat de volle zomer komt. Op hoogen, bijna lyrischen toon eindigt de toespraak: a Domino factum est istud’ - dat heeft God gedaan, Hem zij daarvoor lof en dank! Ook voor onze oogen heeft Hij Zijne belofte vervuld: Ik zal met u zijn alle dagen, tot het einde der wereld. Het werktuig der erbarming is onze Paus Pius de IXe, die groot is in zijne persoonlijkheid, groot in zijn lijden, groot in zijn triomfen. Hem, den hoogepriester, wiens jubelfeest wij heden vieren, hem, den Vader der Christenheid, den opvolger van Petrus, den plaatsbekleeder van Jezus Christus, hem, den man van het levendigst geloof, van de innigste vroomheid, van de meestomvattende liefde - hem behoort onze vereering, onze dank, onze dienst, ons offer, onze voorbede, onze liefde. Moge God hem sterken en behouden voor lange jaren nog! Moog' Hij hem zegenen met genaden en gaven, hem verheugen door de trouw zijner kinderen, door den terugkeer aller afgedwaalden, door den vrede der wereld, door den triomf der Kerk! Moge Maria Zijne en onze voorspreekster en moeder zijn in leven en dood. Amen.’ | |
[pagina 26]
| |
Des namiddags ten vier ure zou de Paus de uit alle oorden der wereld toegestroomde deputatiën ontvangen. Boven het voorportaal van St. Pieter bevindt zich de uitgestrekte zaal der Loggia. Deze was geheel met rood zijden draperiën behangen, aan het uiteinde was de troon des Pausen opgericht. Vijf of zes duizend personen vulden de reusachtige ruimte. Vooral Italië en Duitschlaud waren schitterend vertegen woordigd. Daar zag men Steinle in het midden van hen, die het meesterlijk door hem geïllustreerd album met de elf foliobanden vol handteekeningen en bijna een millioen franken aan giften zouden aanbieden. Naast hem de vroegere oostenrijksche minister van staat, graaf Thun, een fiere gestalte met krachtig geteekende trekken en fonkelenden blik; in hun rijk nationaal magnatenkostuum schitterden de hongaarsche edellieden: Apponiji en Sennijeij. De Maltezer-ridders in hun rooden wapenrok met zwarte borstbekleeding en zilveren kruis vormden een schoone groep tusschen het deftige zwarte gewaad van de vertegenwoordigers der duitsche universiteiten, die de hulde der wetenschap brachten aan de zuil des geloofs. Als krachtige vertegenwoordigers van een geloof, vast als hun rotsen, mocht men er de tyroler boeren in hun frissche kleederdracht bewonderen; naast hen stond de tyroler jongelingschap, in hare edelste leden opgekomen, voor den troon des Pausen geschaard. Maar deze geheele optelling geeft in dorre woorden terug, wat op dien dag levend en begeesterend voor of om ons stond. Éen evenwel der velen, die daar vergaderd op den Paus wachten, meen ik nog te mogen vermelden. Het is de opvolger van Kolping, de algemeene president der katholieke arbeiders-vereenigingen: de HoogEerw. Heer Schaeffer. Vergezeld van twee forsche gezellen, die in een sierlijk bewerkte kist een nog sierlijker album met handteekeningen droegen, stond hij in het midden der groepen. Wat mij tot deze vermelding drijft is het volgende: 's morgens, na de redevoering van den kan. Moufang, bewonderde ik door de heuschheid van den president, de adressen der gezellen. Lachend wees hij mij op eenmaal een blad, waarop een wapen prijkte, dat drie Andreas-kruisen voerde en de keizerskroon droeg. | |
[pagina 27]
| |
Daarop volgde een blad, waarop een bekwame hand het mirakel van Amsterdam in vier keurige tafereeltjens geteekend had. Eenige verdere bladen droegen de handteekeningen van de 108 leden der St. Josefs-gezellen-vereeniging te Amsterdam. Wie vindt het niet roerend, dat Nederland op dien dag, door zijn arbeiders, door zijn handwerkslieden vertegenwoordigd werd hij den plaatsbekleeder op aarde van den Zone Gods, die eenmaal, onderdanig aan een timmerman, den arbeid geheiligd heeft? Toch behoeft men dit feit niet alleen door het prisma der begeestering te beschouwen. In het optreden der katholieke gezellen-vereenigingen ligt eene voor onze dagen onmiskenbaar hooge beteekenis. Kolping heeft niet alleen een hoog zedelijk werk verricht door den arbeider tot het katholiek leven terug te roepen of er in te bevestigen, door zijne stichting heeft hij ook der geheele maatschappij een onberekenbare weldaad bewezen. 1793, zegt de socialist Lassalle, was de opstand der bourgeoisie tegen adel en geestelijkheid; in 1830 en 1848 heeft zij dien opstand doorgezet, verder uitgewerkt en bevestigd, maar de vruchten hebben hun sap reeds verloren, nu zij gereed staat om die te genieten. Het proletariaat, de tot machine of handelswaar verlaagde arbeider, kortom, de vierde stand staat gereed om ook den bourgeois omver te werpen - en eerst na dien opstand, zegt de scherpzinnige publicist, zal de maatschappij tot rust geraken. Kolping evenwel heeft der maatschappij, zóo zij slechts christelijk wil zijn, tegen dien opstand een wapen geschonken. Zijne arbeiders-vereenigingen, die arbeid en gebed in hun wapen dragen, zullen haar behouden voor den zich zelve moedwillig berokkenden ondergang. Onder deze gedachten is het vijf uur geworden. Een geschuifel, een gemompel, een schok, die geheel de vergadering doortrilt, dan een doodsche stilte: daar nadert de Paus. Nauwelijks wordt die heerlijke gestalte zichtbaar of een donderend ‘Evviva’, als nog nimmer de lucht van Rome heeft gehoord, gaat op. De Paus glimlacht en begroet met | |
[pagina 28]
| |
een vriendelijke hoofdbuiging de menigte; vernieuwd gejubel, krachtiger nog dan te voren. De kamerheeren gebieden glimlachend stilte, op nieuw daveren de gewelven van den naam des Pausen, in alle talen, aan alle heilbeden gevoegd. Een wenk des Pausen - en de bruisende vergadering wordt kalm en rustig. Daar klonken de forsche toonen van den jubelendeu zegemarsch. Beneden op het plein van St. Pieter stonden zeven muziekkorpsen en een duizendtal zangers, uit de pauselijke soldaten gekozen, in carré geschaard, die de nieuwe hymne van Gounod uitvoerden. Heerlijk bruischte het door de geopende ramen der Loggia: "Evviva Pio nono, Papa nostro e Padre, al nostro amore lo conservi il cielo! Midderwijl naderden de verschillende deputatiën tot den pauselijken troon. Voor elk had Pius de IXe een vriendelijk woord en een glimlach. Ieder merkte de gelukkige uitdrukking van 's Pausen gelaat op. Vooral de Italianen, met hun open oog voor iedere schoonheid, waren opgetogen. ‘O come è bello’ (wat is hij schoon!) was schering en inslag aller gesprekken. ‘Laat men maar zeggen, dat onze H. Vader een oud man wordt, 't is dwaasheid; hij zal de jaren van Petrus overleven; zóo wordt Z.H. over honderd jaren oud.’ Dergelijke trouwhartige gezegden hoorde men overal, den geheelen dag door.- Dichter en dichter drongen de groepen pin den Paus en menigeen, die tot geene der officieele deputatiën behoorde, glipte door de den troon omgevende gardes-nobles heen en kuste eerbiedig den voet van don Paus. Eindelijk gaf de H. Vader een teeken en verhief zich van zijn zetel. ‘Verwijdert u een weinig, mijne kinderen,’ zeide hij op den vriendelijksten toon der wereld; ‘verwijdert u een weinig, opdat ik vier of vijf woorden, die het hart mij op de tong geeft, tot u kunne spreken.’ Iedereen verwijderde zich eerbiedig. Men verwachtte nu, dat de Paus eenige dier betooverende woorden zou spreken, die elk doen instemmen met de toepassing door Moufang aangegeven: ‘Weêr zijn openbaar geworden de welwillenheid | |
[pagina 29]
| |
en de menschenliefde van onzen Verlosser.’ Meer meende men ook, en met recht, niet te durven hopen. De dag was voor den gevierden grijsaard reeds vermoeiend genoeg geweest, en, wilde onze liefde voor den Paus geen te sterke tint van eigenliefde aannemen, dan zou men zeker met eenige zinsneden zeer tevreden zijn. Gelukkig, driewerf gelukkig, - men had zich vergist. Wij hebben den Paus gezien in al de grootheid zijner zegepralende kracht. Met opgeheven hoofd, met majestueusen blik begon de Paus op onbeschrijfelijk plechtigen toon, in de zuivere heerlijke klanken zijner moedertaal: ‘De H. Kerk Gods had altijd vele stormen, vele wederwaardigheden te verduen, maar bleef altijd overwinnares. Ook in onze dagen heeft de Kerk met vele tegenstanders te kampen en wordt op hardnekkige wijze bevochten; maar de krachtige hand van God, die altijd met haar was, is ook nu met haar. In de vroegere eeuwen wekte God ter hnipe. Zijner Kerk, strijders op: heiligen, die de wereld verbaasden door den glans hunner deugden en den vijand overwonnen door de kracht hunner wonderwerken. In onze dagen is dit anders; er geschieden geene wereldverwinnende, voor allen zichtbare wonderen meer. Ook zonden zij niet baten, de vijand zoude in zijn steeds stijgenden waanzin er mede spotten en zich, de rampzalige, nog verder afwenden van de Kerk van God. Toch blijft de Kerk heilig, toch bezit zij nog heiligen als altijd. De betuigingen van geloof en liefde, die gij aan mijne voeten hebt neêrgelegd, zijn de vruchten harer heiligheid, zijn de bewijzen uwer levendige gehechtheid aan de H. Kerk, aan den Stoel van Rome.’ Hier klom de stem des Pausen, hier beefde de uitgestrekte hand, als voer er een onweêr staanbare begeestering in zijn hart: ‘Rome, ik zie het, Rome, eenmaal de beheerscheres der volken, ik zie Rome, ook nu nog de koninginne der werelden, maar ik zie meer: het eeuwige Rome, de onbevlekte stad Gods, de bruid van Christus zie rk afgebeeld, zie ik uitgebeeld in uwe harten. Bewaart dat beeld getrouw, strijdt naar de eischen, die het u stelt voor de H. Kerk Gods en voor dezen H. Stoel.’ | |
[pagina 30]
| |
Bij dat laatste woord wees het krachtig gebaar des Pausen niet naar eeuigen zetel, maar viel terug op de eigen borst: ‘per questa Santa Sede’ hij zelv' is de stoel, hij de persoonlijke steenrots door God in de wereld geplaatst. ‘Strijdt met ons door het gebed. Bidt voor hen, die moedwillig in zich zelven het geloof dooden, die, geheel afgewend van de Kerk, in openbare vijandschap leven tegen God. Bidt ook voor hen, die zwak als zij zijn, op twee voeten hinken, die God en den mammon willen dienen, die niet met geheel hun hart willen vasthouden aan de beginselen nog in dezen laatsten tijd door ons verkondigd en wier volle aanneming deze H. Stoel eischt; bidt ook voor hen, die de geheime vijanden zijn der Kerk. Bidt ook voor de afgedwaalden, die de waarheid zoeken; bidt voor hen, opdat vervuld worde, wat wij in de laatste dagen tot God hebben gebeden: Deus qui renatis....’ Door dit drievoudig wapen mijne kinderen, zullen wij alle vijanden overwinnen en de H. Kerk zal de zegepraal behalen: alles zal éen schaapstal zijn en éen herder. En nu, mijne kinderen, geef ik u mijn vaderlijken zegen, over u allen, over uw vaderland, over uwe betrekkingen, uwe vrienden, over allen, die u leed veroorzaken. Moge die zegen u altijd en overal vergezellen tot in het uur des doods, het uur dat vroeger of later, eenmaal voor ons allen zal slaan; het uur, dat ons eensklaps uit de woelingen van dit leven zal voeren voor den troon Gods en in de eeuwigheid! Dan vooral moge die zegen met u zijn: Benedictio Dei Omnipotentis, Patris et Filii et Spiritus Sancti descendat super vos et maneat semper’! Een jubelend ‘amen’ zonder tusschenpoozen door onafgebroken Evviva's gevolgd, was het antwoord. Dan bruisten de toonen van Gounod's Pius' hymne ons weder toe. De Paus verliet zijn troon, alles stormde hem na, er waren er, die de plek kusten, waar hij gestaan had. De begeestering kende geen einde meer, maar op eenmaal donderde een Evviva van beneden op het plein, dat al onze kreten verstommen deed. Geheel onverwacht had de Paus zich op het balkon vertoond en aan het volk den zegen gegeven. Geen enkele toon der muziek was meer hoorbaar en de menigte hief zonder op- | |
[pagina 31]
| |
houden, telkens op nieuw, tot lang na het vertrek des Pausen, den zegetoon weder aan. Wonderbaar was de indruk, dien de verschijning van Pius den IXde op allen maakte. Heden morgen gedurende het zingen van het Te Deum, heden middag bij deze algemeene audientie stond de grijsaard daar voor ons, als een andere Mozes, die zijn zegelied zingt. Het volk van Israël is hem nu een te beperkte kring, een te klein gehoor, aarde en hemel zullen luisteren naar zijn woord: ‘Audite coeli, quae loguor, andiat terra verba oris mei’! Ook Pius de IXde verheft zich, geheel de wereld beheerschend, haar zegenend of haar dagend voor zijn rechterstoel. Maar gelukkiger dan Mozes behoeft hij geen Hebo te beklimmen om het land der belofte te zien, - nog eenige maanden en met alle zijne broeders inherderlijke zorg en herderlijke bediening om zich, zal hij de eenheid der Kerk in haar heerlijkste verschijning aanschouwen een stroom van leven zal uitgaan over de wereld en de volkeren zullen, herlevend en hereenigd, de triomfeerende belijdenis afleggen: Tu es Petrus! De avond viel, maar bood nieuw feestgenot. Op den Janiculus, den heuvel, waar eenmaal de eerste Paus werd gekruisigd, werd een onbeschrijfelijk schoon vuurwerk ontstoken. Een tooverpaleis uit vlammende lijnen opgebouwd, met bloemensier omkransd, verhief zich voor den verbaasden toeschouwer. Een waterval, dan glinsterend als purper, dan zacht als rozenrood, dan verkwikkend als groen, bruiste en schuimde aan den voet der trappen die opvoerden tot deze schepping: de villa Hadriana te Tivoli in al haar glorie herrijzend, of het lustslot van Armida door een tooverstaf te voorschijn geroepen. Dan barstten de vuurpijlen los hoog in de donkere lucht en strooiden hun blauwe, groene, roode, zilveren en gouden sterren en hun gestaarte kogels grillig dooreen. Dan weêr was het als ging er een renzenoven open en stormde en kookte en ziedde en bruiste de golvende vuurstroom naar beneden. Op het einde verscheen, ia volle heraldische kleuren en figuren, tusschen reuzige bloemvazen en door een stralend boeket als overschaduwd, het pauselijk wapen, met het onderschrift: | |
[pagina 32]
| |
Pio IX Pontifici Maximo, Senatus populusque Romanus Vota et Omina! Bij helder elektriesch licht dat langs den heuvel afstroomde, verliet de menigte het wondervol schouwspel, en menige volksgroep neuriede de Pius-hymne na: ‘Hoog leev' Pius negen, onze Paus, onze vader. Bewaar hem de hemel onzer liefde nog lang!’ | |
III.De tweede dag. In de straat van St. Anna de Falegnami (der schrijnwerkers) ligt het nederig onaanzienlijk gesticht, dat naar zijn stichter den naam voert: Ospizio di Tata Giovanni (verpleeghuis van vader Jan). Lang hebben de weezen, die Johannes Borgi als zijne kinderen had aangenomen, rondgezworven, lang scheen het alsof de arme stichting van den nederigen werkman haar eigenaardig karakter verliezen en in een grootere opgaan zou. Gedurende het leven van Borgi had men reeds gezworen: van de via dé Catari naar het palazzo Ruggïa in de via Giulia. Na den dood van Tata Giovanni ging men over naar St. Nikolaas van Tolentijn in de nabijheid van het Quirinaal, van daar kan men de weezen weêr volgen naar St. Sylvester, naar het palazzo Ravenna, naar de Madonna dé Monti, tot eindelijk deze Odyssee ophoudt en Pius de VIIde in het jaar 1816 aan de stichting de kerk en het klooster van St. Anna in de nabijheid van den Ghetto afstaat. Aan het gesticht valt en in- en uitwendig al weinig te bewonderen. Een gewone Romeinsche kerkgevel met een fresco schildering, St. Anna, St. Maria en den stichter voorstellend, in het halfrond boven de deur, daarnevens een lang, laag, onaanzienlijk gebouw met roodwitte kalk bepleisterd, met vijf kleine ramen op de hoogte van de eerste verdieping ter eener en zes dergelijke ter anderer zijde van de deur, waarboven het pauselijk wapen blinkt, ziedaar het gesticht Tata Giovanni. De weezen, die er in worden opgenomen, gaan in grove stof gekleed en worden aan het sobere, werkzame leven van den handwerksman gewend. | |
[pagina 33]
| |
Ieder hunner heeft het recht zijn eigen vak te kiezen; des morgens na de H. Mis begeven zich allen naar de verschillende werkplaatsen, waartoe zij behooren. Op den 12en April 1869 droeg de nederige kerk, droeg geheel het gesticht het feestgewaad. De belendende straten waren reeds vroeg des morgens met vreemden opgevuld, maar, helaas! de wachten der gendarmen beletten spoedig het verder doordringen in de nauwe straatjes. Toch begreep men spoedig, dat geen enkele gendarm ons hier den toegang tot het eigen huis zon durven verbieden, en zoo werd dan al ras de via di St. Anna de woonplaats van velen, die misschien op dien morgen voor het eerst den naam der straat hadden gehoord. Tegen 10 ure verkondigden de steeds luider en luider klinkende Evviva's de aankomst des Pausen. De kardinaal-vicaris Patrizzi, beschermheer van het gesticht, verscheen met de overige bestuurders en de leden der congregatie van de Madonna della Sanitá op den drempel en wachtte Z.H.af. Terwijl de weezen het: ‘Benedictus, qui venit in nomine Domini’ zongen, trad de Paus de met blauw zijden draperiën behangen kerk binnen. Vóór 50 jaren, op den Paaschdag van het jaar 1819, droeg Johannes Maria Mastaï-Ferretti op dit nederig altaar, bijgestaan door de kanunniken Storace en Mastaï, (zijn oom) in de tegenwoordigheid der bewoners van het gesticht, zijn eerste H. Misoffer op. Nu knielde voor hetzelfde altaar Pius de IXe, Paus. Was het opschrift niet welsprekend, dat boven het altaar sprak: In ascensu
altaris sancti
gloriam dedit
sanctitatis amictum.
Eccl: 50, 12. -
Knielend woonde de Paus de mis bij, door Mgr. Anivitti, zijn geheimen kapelaan, opgedragen. De psalm: ‘Laudate pueri Dominum’ met frissche, heldere stemmen door de weezen gezongen, klonk heerlijk door de kleine ruimte der kerk. Alles juichte mede - ook Pius de IXe; dat verkondigde de | |
[pagina 34]
| |
glimlach die om zijn lippen speelde, en zijn trekken met een onweêrstaanbare aantrekkelijkheid omgaf. Wat er hier wel omging in het hart des Pausen? Zon het niet te veel zijn er heden naar te vorschen nu de priester zijn levensgeheimen herdenkt? En dan, wie zal de woorden geven, die 's Pausen gevoel vertolken? Er zijn gedachten en gevoelens, die men niet kan of mag bespieden, omdat zij het heiligst eigendom zijn des bezitters en hij alleen het recht heeft om er over te beschikken en het orgaan om ze te openbaren. Na de mis begaf zich Z.H. naar het binnenplein van het gesticht, dat met volhardenden ijver en kieschen smaak tot een waarlijk bekoorlijken bloementuin was ingericht. Rozen en kamelias schitterden en geurden tusschen groene palmen en vriendelijk klaterde de fontein. In het midden van den tuin stond de buste des Pausen met het bovenschrift: Vivas,
Valeas, Imperes,
Fauste, Feliciter.
Aan de uiteinden der houten gaanderij, die ter linker- en rechterzijde het binnenplein omgeeft, stonden twee, niet onverdienstelijke schilderingen, waarvan de eene 's Pausen eerste Mis, de andere het bezoek door Z.H. in 1852 aan het gesticht gebracht te aanschouwen gaf. Een tamelijk nauwe en steile trap voert van beneden uit het gesticht naar eene ruime bovenzaal, die met kleurige weefsels behangen, tot troonzaal was ingericht. Hierheen begaf zich nu de Paus, op den trap schertsend en lachend met de hem omgevenden over zijne meerdere vlugheid van voor 50 jaren. Een toepasselijk opschrift versierde den ingang der zaal: Rediet
ad familiam pristinam,
quia jubilaeus est
et quinquagesimus annus.
(Levit. 25, 10.)
In elk opzicht immers is het waarheid, dat de armen en verlatenen de familia pristina des pausen zijn, en zijne familia perpetua blijven. Toen de Paus had plaats genomen, liet hij alle aanwezi- | |
[pagina 35]
| |
gen tot den voetkus toe. Middelerwijl klonk de heerlijke Italiaansche hymne, door Mgr. Anivitti gedicht en door den kapelmeester van het Collegio Urbano della Propaganda Fede gekomponeerd, door de zaal. Vooral de laatste stroof, vol begeestering gezongen, vond een weêrklank bij ieder: ‘Gij zijt een ster, die leven straalt,
Die de aarde jonger doet herrijzen,
En bij het jublend loven, prijzen,
In altijd frisschen luister praalt!’
Er bevonden zich onder de aanwezigen eenige grijsaards, werklieden door den last der jaren gebogen, maar met een glans van verjongende vreugde op het gelaat. Toen zij tot den troon naderden, herkende de H. Vader in hen vroegere verpleegden van Tata Giovanni, die nog zijne eerste H. Mis hadden bijgewoond. Roerend was het te zien, hoe het beminnelijk woord des Pausen hen hieraan herinnerde en de nederige mannen met een gevoel vervulde, dat alleen in tranen zijne uitdrukking vond. Tegen twaalf ure verliet de Paus het gesticht. De wachtende menigte brak in luide toejuichingen uit toen de Paus verscheen, - maar het wordt onnoodig dit te herhalen. Geheel Rome, geheel de wereld bewezen in die dagen, dat de opschriften aan iedere zijde der kerkdeur van St. Anna waarheid spraken: numquam magis debitus honor
en
numquam magis debitus amor.
Even buiten de porta del Popolo ligt de prachtige villa Borghese, de druk bezochte wandeling van den Romein. Door een statige portiek, die de gevleugelde draken en de adelaars met wijd uitgestrekte vlerken der Borghese's bekroonen, en een bronzen hek afsluit, treedt men binnen. Heerlijk is het daar te dwalen onder de hooge cypressen en de breede eiken. Heden op den 12en April werd daar des middags ten een ure door den pro-minister van oorlog den generaal Kanzler, van een schitterenden staf omgeven, een wapenschouwing gehouden over al de troepen in Rome aanwezig. Na den afloop der revue plaatsten zich de muziekkorpsen en de zangers in | |
[pagina 36]
| |
het renperk, piazza di Siena geheeten. Onder daverende toejuichingen werd de Pius-hymne van Gounod tot tweemalen toe uitgevoerd. Heerlijk klonken de volle tonen van den zegemarsch, die vol kracht en verheffing en toch gemakkelijk en populair van zangwijze is. Toen begon het défilé. Eerst trokken de krachtige, forsche gestalten der pauselijke gendarmen in hun ernstige uniform aller aandacht. Dat verdienden de dapperen, die in vredes- of in oorlogstijd, altijd onvermoeid de verdedigers van den H. Stoel zijn. Dan volgden de italiaansche troepen en eindelijk begroette de opgetogen menigte de keurbende van het pauselijk leger, de zouaven in hun licht-grijze uniform. Rustig en toch suel trokken zij voorbij bij het spelen hunner vlugge, opwekkende muziek. Door de gele tint, die de italiaansche zon op menig aangezicht wierp, zag men nog den frisschen blos van den zoon van Nederland. De gescheurde en met kogels doorboorde vaandels bewezen even krachtig als de eereteekenen op veler borst den moed van een schaar, die van Castelfidardo tot Mentana altijd de eerste en de dapperste is geweest. Terwijl wij de Villa Borghese verlaten herinneren wij ons de verdere geschiedenis van dezen dag. 's Pausen triomfeerend terugkeeren uit Gaëta heeft niemand vergeten, maar er is nog meer. Op den 12en April 1854 bracht Pius de IXe een bezoek aan de aloude baziliek van St. Agnes, buiten de muren van Rome aan de Via Nomentana gelegen. De vloer der bovenzaal, waar Z.H. zich met verschillende andere personen bevond; stortte eensklaps in. In de verwarring scheen éene gedachte allen bijgebleven, éene gedachte, die zich lucht gaf in de luide vraag: Waai is de H. Vader? Midden tusschen het opdwarrelend stof stond de Paus op een hangend gebleven gedeelte der zoldering rustig en met lachend gelaat. Geen der aanwezigen was gekwetst. Ter herinnering aan dit treffend feit en ter dankbetuiging aan de onmiskenbare bescherming Gods liet Pins de merkwaardige baziliek van St. Agnes, geheel op eigen kosten, herstellen. Men kan het hier, even als bij de meeste openbare werken onder dit Pausschap te Rome uitgevoerd, slechts | |
[pagina 37]
| |
betreuren, dat geen Michel-Angelo of geen Rafaël den Paus bij zijne heerlijke en grootsche plannen waardig ter zijde stond. Ontelbaar is het getal kerken door Pius hersteld, vele zijn de gedenkteekenen door hem opgericht, groot zijn de sommen op kwistige wijze daaraan ten koste gelegd, maar, jammer, nergers is de man verschenen, die, een verheven kunstenaar, den Paus begreep. - In de zaal beneden die, waar het onheil plaats vond, heeft men een fresco- schildering aangebracht, die op meer natuurlijke dan schoone wijze het feit in de gedachtenis terugroept. Telken jare, na dit voorval, begeeft zich Z.H. op den 12en April naar de baziliek. In dit jaar kon men zeker dit bezoek niet vergeten. Het was voor allen, die zich te Rome bevonden, een gelegenheid te meer om den Paus hulde te brengen, een reden te meer om te juichen en te danken, nu er reeds zooveel stof tot blijde verrukking was. Des namiddags tegen vijf ure begaf zich de Paus met zijn gewonen stoet op weg. Aan de baziliek wachtte reeds een ontelbare menigte de komst des H. Vaders af. Het was drukkend heet en de weg is lang. Maar wie vroeg in die dagen naar het felle stralen der zon, wie bekommerde zich om meerdere of mindere vermoeienis? Door Z.E. den kardinaal Barili, titularis der kerk en door de reguliere kanunniken van St. Jan van Lateranen ontvangen, trad de Paus de kerk binnen, waar het plechtig Te Deum met heilige geestdrift gezongen werd. Daarna liet de Paus in de zaal, waar het zoo gelukkig geëindigd toeval plaats greep, de geestelijkheid der kerk en vele anderen ten voetkus toe. Ook daar bevond zich een deputatie van verre gekomen om den jubeldag te vieren. Het waren de afgevaardigden van Marseille, die den Paus de hulde en de rijke geschenken aanboden, hem door ‘sa bonne ville de Marseille’ gebracht en die, verrukt en begeesterd, zich meer dan beloond achtten door de weinige woorden van dank en liefde door Pius gesproken. Het mag zeven ure geweest zijn toen de Paus terugkeerde. De avond was gevallen, maar de geestdrift des volks had de duisternis in stralend daglicht veranderd. | |
[pagina 38]
| |
Boven de porta Pia glansde op verren afstand zichtbaar het kruis van Petrus, schitterend door loopend gas verlicht. Toen Pius de IXe op den avond van den 10en April van St. Jan van Lateranen terugkeerde naar St. Pieter waren het de monumenten der geschiedenis, die zijn triomf, den triomf van Petrus verhaalden. Nu viert het heden Pius zegefeest, het heden, dat het Pausschap huldigt verpersoonlijkt in Pius den IXe, in een verschijning aan wier liefelijkheid niets weêrstaat, voor wier kracht alles moet bukken, voor wier ten zegen opgeheven hand ieder hoofd zich ontbloot, en iedere knie, willig of onwillig, buigt. Weder volgen wij den weg des Pausen. Tegenover de kerk van St. Bernardus alle Therme is het of een tooverstaf het nieuwe centraal stationsgebouw, waarvan men de teekening sints lang in den Corso kon bewonderen, op eenmaal verrijzen deed. Stroomen licht golven uit de breede portieken, de met beelden versierde gevel teekent zich scherp en sierlijk af. Men kan het gebouw naderen langs lachende bloemperken, waar tusschen de fonteinen vroolijk springen. Op het plein van het Quirinaal staat de obelisk, die nu als een spitse vlammentong in de lucht opgaat. Aan den voet steigeren in het elektriesch licht de heerlijke paarden van Phidias, tusschen bloemen praalt op het voetstuk der obelisk het pauselijk wapen. Verder den Corso op. Bij het daverend juichen der ondoordringbare menigte vergeet men bijna een blik te slaan op de prachtige straat, die, van de piazza del Popolo tot aan piazza di Venezia een reusachtigen gouden stroom gelijkt, waarin de zwarte partijen den glans van het geheel nog meer doen uitkomen. De eerde der pauselijke officieren op de piazza Colonna was schitterend en sierlijk verlicht. Een als uit loopend gas opgetrokken gevel, met sierlijke trofeeën behangen bedekte de geheele voorzijde. Op het plein van St. Lorenzo in Lucina prijkt een lichtgebouw, van verrassend schoonen vorm. 't Is als de gevel eener bevallige kerk in den stijl der italiaansche gothiek. Boven het portaal bewondert men een flink geschilderd transparent, waarop Pius zijn eerste H. Mis opdragend is voorgesteld. Boven het altaar | |
[pagina 39]
| |
zweeft in een lichtgloed de H. Moeder maagd, terwijl aan hare zijde de H. Paulinus van Nola, de beschermheilige van Sinigaglia, en de H. Pius de Vde hare bescherming over den jeugdigen priester afsmeeken. In de Tiber-haven (via di Ripetta) leverden eenige kanonneer-booten onder het schelle klinken der krijgsmuziek het schouwspel van een zeeslag in miniatuur. De vuurpijlen zwermen en strooien hun kogels door de lucht, de raketten kuetteren, alles is in leven en beweging en rustig glijden de lichte bootjes met toeschouwers over den gelen stroom. De piazza Madama is in een troonzaal veranderd. Tusschen geurende bloemvazen staan rood-zijden banieren rijk met goud omzet, die of het pauselijk wapen of de gulste zegenwenschen dragen. Rijke luchters werpen een schitterend licht op den met geel zand bedekten bodem; de muziek, op een goed ingerichte estrade geplaatst, begeleidde de sierlijke dansen van het romeinsche landvolk. De fontein van Bernini op de piazza Navona is geheel door bengaalsch vuur verlicht. Wat een wondere gloed het werpt in de donkere grotten, waaruit het zeepaard en de leeuw zoo vol genotzucht opduiken als wilden zij eerst de frischheid van het water inademen, vóór nog den helderen dronk te genieten. Door een juichende menigte omstuwd, die zich als vastklampt aan het rijtuig des Pausen en op duizende wijzen haar geestdrift en liefde te kennen geeft, gaat de pauselijke stoet verder. Aan den opgang van de brug S. Angelo verheft zich een statige bouw als uit wit marmer en zuilen van verde antico opgetrokken. In vijf nissen staan op goudgrond geschilderd de vijf werelddeelen, elk met haar rijkste gaven in de hand. Daarboven in drie andere nissen ziet gij het geloof en de liefde en in het midden het beeld van Paus Pius den IXde, hij zelfs immers is voor ons het heerlijkste beeld der nooit te leur te stellen hoop. In vollen middaggloed staan de wachters, die de brug beschermen: de HH. Apostelen Petrus en Paulus en de engelen met de lijdens-werktuigen, die op de verschillende zuilstukken, die de leuningen afdeelen, geplaatst zijn. Op den top van de | |
[pagina 40]
| |
Engelenburgt schittert een stralende zon, die den Aartsengel, boven op het dak geplaatst, in het volle licht vertoont. Ja, dat beeld is de waarheid geworden: de wreker Gods steekt het zwaard in de scheede, de gerechtigheid is voldaan, de liefde overwint. Op eenmaal (nauwelijks heeft de lange toon door den hoorn des wachters uitgestootcn, 's Pausen komst kenbaar gemaakt) daar staan de geheele brung, de geheele Engelenbrugt in een purperen lichtgloed gehuld. Altijd golft die lichtstroom voort, de geheele piazza Pia over; de eereboog aan den ingang van Borgo Nuovo verliest zijn marmeren tint voor den wanneren gloed, - de heerlijke bloemen en met groen omvlochten masten, die de straat langs geplant staan, het plein Rusticucci, de kolonnade, de fonteinen, de voorgevel van St. Pieter gloeien in het heerlijke licht. Soms gaat het purper in zilver, dan in licht-blauw, dan in zacht groen over. Onder de daverende kreten der ontelbare menigte nadert de Paus; duizenden omgeven het rijtuig, geen garde noble is meer in staat den volksstroom te weêrstaan. ‘Evviva’ klinkt het, ‘Evviva’ zonder ophouden, altijd luider, altijd geestdriftiger. Tot den ingang van het Vatikaan snelt de menigte voort, meêgesleept door liefde, door vereering, door een gevoel dat alleen de Paus kan opwekken. De lichtgloed verdwijnt, de Paus is verdwenen, maar nog altijd klinkt het over het plein en door geheel Rome: ‘Evviva Pio Nono!’ Dat was de tweede triomftocht van den Paus. - Evenwel niet alleen de plaatsen langs den weg des Pausen waren verlicht; geheel Rome schitterde in den volsten gloed. De gevels van alle grootere kerken straalden van licht, om de madonna-beelden aan de hoeken der straten waren versieringen in rijke verscheidenheid aangebracht. Sommige pleinen waren in tuinen veranderd, op anderen sprongen kunstmatig aangebrachte fonteinen door van kleuren wisselend licht beschenen. Terwijl de kolom van Trajanus en het beeld van Petrus in bengaalsch vuur gloeiden, waren om het forum heen stralende sterren geplaatst door licht-festoenen verbouden. De piazza di San Marco was in een prachtigen 'tuin veranderd. Op de scherpe bladeren der cactus-planten, op de | |
[pagina 41]
| |
half ontloken rozen, op de fiere kamelia's stroomt het heldere gaslicht. In het midden klatert een fontein, door elektriesch licht heerlijk gekleurd. Een reusachtig standbeeld van Mozes, een in klei geboetseerde navolging van Michel-Angelo's meesterwerk, prijkte in het midden van het bekken; uit het voetstuk toch ontspringen de wateren. Het opschrift wijst op Pius den IXden, die, een andere Mozes, in de woestenij onzer dagen de wateren des levens stroomen deed. Tegen een der zijden van het Palazzo Polo leunt de beroemde Fontana de' Trevi. In het midden, staande op zijn reusachtigen schelpwagen, verheft zich Neptunus, een forsche, gespierde gestalte half door een wijden, golvenden mantel bedekt. Bevelend, het zoo even uitgesproken heerscherswoord als begeleidend, is de beweging der uitgestrekte hand. Twee sterke paarden door Tritons geleid, trekken den zee-koning voort. Het eene staat als verschrikt door den woeleuden vloed in onbewegelijke bedeesdheid, maar de forsche Triton rukt het meê; terwijl het andere (rechts van Neptunus) als deinzend voor de brandende, schuimende golven, die tegen de borst aanklotsen, hoog op achteruit steigert. Zoo krachtig is de beweging dat het den weêrstrevenden Triton, die het bij de manen vastgreep, mede optrekt. In heerlijken overvloed storten de wateren langs alle kanten in de breede kom, daar in vollen stroom losbrekend, ginds als scherpe dunne stralen zich een pad borend door de rotskloof. Deze heerlijke fontein, waartoe men nog de beide, in zijnissen geplaatste vrouwen-statuën, de gezondheid en de overvloed, rekent, was op den Paus-avond door bengaalsch vuur verlicht. Onbegrijpelijk verrassend was het schouwspel. Al de ongelijkheden van het hier half grijze, daar nog schitterend witte marmer verdwenen. Men zag alleen de heerlijke gestalten in het fantastisch spelende licht. Hoe menigeen is op dien avond de breede trappen afgestegen en heeft, zich voorover bukkend, uit de holle hand het water der fontein gedronken. Want, wien is het onbekend? - Wie eenmaal uit de fontana de' Trevi heeft geschept en gedronken, keert nog altijd eens naar de eeuwige stad terug. En wie verlangde dit niet? | |
[pagina 42]
| |
IV.Men maakt zich aan geen overdrijving schuldig, wanneer men het feest des Pausen een wereldfeest noemt. Rome heeft gezien, hoe alles hem huldigde, hoe uit alle landen deputatiën, adressen en gelukwenschen toestroomden, hoe de telegraaf de tolk was van alles, wat op dien dag ieder Christenhart heeft gevoeld. Ook op alle mogelijke wijzen is Pius de IXde gehuldigd. Niet alleen in woorden heeft men te kennen gegeven, wat er omging in hoofd en hart, men heeft ook gaven gebracht. Niet alleen de gaven, die de liefde telken jare aan de voeten van den beroofde nederlegt, neen - behalve deze spraken de feestgaven, en wel van iets meer dan de liefde en trouw, die de koning-martelaar heeft opgewekt. Deze gaven zijn de hulde, die de geheele wereld aan den Vader van allen brengt, aan den Vader, die als de hoogste vertegenwoordiger van het waarachtig leven, bron en middelpunt van alle zedelijk en maatschappelijk leven is. Aan hem slechts brengt men gaven, van wien men op eenige wijze veel heeft ontvangen; en wat de wereld aan den Stoel van Petrus dankt, bewijst het verschijnsel, dat de maatschappij, wat pogingen zij ook aanwende, den zelfmoord niet kan volbrengen - omdat de onoverwinbare levenskracht van het katholicisme nog altijd te machtig in haar leeft. In de loggia van het Vatikaan, die door de zorg van den Paus gerestaureerd werd, loggia Pia, zijn de feestgeschenken tentoongesteld. Men verge geen uitvoerige beschrijving der 116 numero's, die de ‘nota degli oggetti preziosi’ etc. opgeeft. Alle kunsten hadden gewedijverd om den opperherder hun waardigste hulde te brengen. Beeldhouw- en schilderkunst waren waardig vertegenwoordigd; het fijner penseel van den miniatuurschilder had al zijn toovenaars-gloed over de adressen heengespreid; de goudsmeê-kunst was in de ruimste mate en in alle vormen aanwezig; de borduurnaald had in fijnheid van bewerking en zachte kleurschakeering gewedijverd met het penseel. Het meest werd wel de opmerkzaamheid gaande gemaakt | |
[pagina 43]
| |
door de prachtige porseleinen vaas, een geschenk van den koning van Pruisen en in diens naam door den hertog van Ratibor, den broeder van den kardinaal Hohenlohe, den Paus aangeboden. Twee heerlijke figuren heeft de meester er op aangebracht: Rome en de geschiedenis. In gepeins verzonken, met den blik op de losgeslagen boekrol gevestigd, zit de geschiedenis neder; Rome, eene heerlijke vrouwen-figuur, staat met de kroon om de slapen. Zij is immers de vorstinne der geschiedenis. Op den achtergrond doemen het Colosseum en St. Pieter op. Naast deze vaas hingen twee prachtige misgewaden. Het eene met een rijk geborduurd kruis op roeden grond is een kunstwerk door de zusters van het arme kindje Jesus te Aken vervaardigd en aan de voeten des Pausen neêrgelegd. Het andere, zwaar van goud en zijden bloemen, is een verdienstelijk werk uit de fabrieken van Lyon, door de vrouwen en jonkvrouwen van Bologna aangeboden. In overgroote menigte zag men kelken en ander misgeraad. Enkele zijn in sierlijken gothischen stijl gearbeid en wijzen op een duitschen gever. Zeer bewonderde men drie prachtige borstkruisen, waarvan het een door een tyroler bisschop, het andere door de Hongaren geschonken werd. Ook de rijk versierde adressen der verschillende landen legden daar getuigenis af. Het schoonste was het beroemde adres der duitsche bisdommen door Steinle geïllustreerd, dan vond men er nog de adressen van alle grootere steden van Duitschland, Frankrijk en Italië, van de duitsche universiteiten, de gezellen-vereeniging, enz. - De geestelijkheid van Engeland en Schotland zond geen adres, maar den beroemden gold-medalion. Deze gedenkpenning van 500 pond sterling waarde werd voor deze gelegenheid door den graveur Vechte vervaardigd. Aan de éene zijde stelde hij Paus Pius den IXden voor, in het midden van alle bisschoppen de onbevlekte ontvangenis ten leerstuk verklarend. Boven zijn hoofd zweeft de H. Geest en men ziet de moedermaagd, staande, met Adam en Eva aan hare zijde geknield. Daarnaast droeg een sierlijk bewerkt kistje ten opschrift: ‘Tu es pastor bonus’, en: ‘Revertetur homo | |
[pagina 44]
| |
ad possessionem suam... quia jubilaeus est et quinquagesimus annus’. Het bevatte 60,000 lires in goud en was een geschenk der stad Turijn. Behalve meerdere kleine beeldhouwwerken bewonderde men eene Madonna, halve levensgrootte, meesterlijk in marmer gebeiteld. De gedachte, die den kunstenaar had bezield, was rein als zijn marmer, maar had tevens der onbezielde stof een leven ingegoten, dat ieder in verrukking bracht. De meeste bezoekers stonden om twee prachtige paneelen geschaard. Het eersto - en dit oefende een bijzondere aantrekkingskracht uit op zekere grijze uniformen - was: de slag bij Mentana door E. Lafon. Het ter voorstelling gekozen oogenblik is het: ‘Avanti Zuavi’, van den kolonel Alletz. Onstuimig gaat het tegen de heuvelen op. Er is leven, gewoel, beweging op dat doek, de schilder zelf heeft gewenscht in dien kogelregen te staan. De portretten van den generaal Kanzler, de kolonels Alletz, d'Argy en de Charette zijn zeer gelijkend. Deze schilderij werd op den 13den April in de zaal van het Consistorie den Paus aangeboden door de vreemde katholieke dames te Rome aanwezig. De beroemdste geslachten van Europa waren daar vertegenwoordigd. De hertoginne de Laval-Montmorency, een dochter van Josef de Maistre, las het adres voor, dat de gevoelens van allen in waardige vormen wedergaf. Daarop nam de Paus het woord en gaf zelfs op onovertroffen wijze de beteekenis van het geschonken paneel aan. ‘Beminde dochters, sprak de Paus, met een heerlijk gevoel van vertroosting aanhoor ik de uitdrukking uwer gevoelens en ontvang ik uw feestgeschenk. Dat geschenk roept mij een gedenkwaardigen dag in het geheugen terug, den dag waarop de zegepraal verzekerd werd der gerechtigheid over de aanslagen van..... Ik weet niet welk woord te gebruiken om den vijand aan te duiden, ik wilde er gaarne een vinden, dat voor niemand iets beleedigends had; welnu, ik zeg dan de zegepraal van het recht over de aanslagen van het onrecht. Ja, een groote ongerechtigheid stond daar tegenover ons, maar zij heeft den ijver verdubbeld mijner brave en | |
[pagina 45]
| |
dappere verdedigers, wier moed, wier zelfverloochening het katholiek bewustzijn verlevendigd en den H. Stoel gesteund heeft. De overwinning vaa Mentana is de overwinning der Kerk. De overwinning van Mentana was het aanvangsteeken der geestdrift, die geheel de christen-wereld vervulde en de zegepraal der gerechtigheid boven allen twijfel verhief.’ Daarop heeft de Paus nog eenige woorden gesproken over de plichten der vrouwen in de maatschappij en aan allen zijn vaderlijken zegen geschonken. De tweede schilderij, die ook de toeschouwers lang geboeid hield en als kunstwerk ver den slag van Mentana overtrof, was ‘de dom van Keulen’ door prof. Conrad te Dusseldorp geschilderd. Een heerlijk doek. Hoog boven al het omgevende verheft zich de koninklijke bouw in het volle middaglicht, dat door al het steenen kantwerk heenspeelt. Wat volkomenheid van vormen, wat harmonie in dat geheel! Onwillekeurig komt u het sonnet van kardinaal Diepenbrock voor den geest:Ga naar voetnoot1) Een zuilenwoud, als de eiken van het noorden
Zoo slank en fier, verheft zich hemelhoog;
Het ruim bewelft der toppen breede boog,
Rondomme geurt de bloem der lachendste oorden;
In Noë's ark trok eens naar 's Hoeren woorden
Het reine dier, - hier torscht het voor Gods oog
De heil'gen, - maar de daemon, die niet boog,
Draagt buiten last, omwoeld met forsche koorden.
Waar door den boog der zonne gouden stralen
Instroomen, ziet ge, in bonte kleurschakeering,
Het zoet gelaat van juichende englen pralen.
Een toovenaar, door wondere bezwering,
Schiep deze pracht? - neen, 't zijn des hemels zalen
Op de aard gebootst door liefde en Godsvereering.
In de kapel van het paleis Doria-Pamfili, waar Z.H. tot | |
[pagina 46]
| |
priester werd gewijd, bevond zich boven het altaar een schilderij voorstellende: ‘Onze Lieve Vrouw van Goeden Raad’. Dit paneeltje, zorgvuldig hersteld en in een zilveren met diamanten bezette lijst gevat, werd door den Commandeur Sterbini aan Z.H. aangeboden. Het bevond zich onder de tentoongestelde geschenken en hoewel minder door de bezoekers opgemerkt, moet het toch op Z.H. den meesten indruk hebben gemaakt.
Met de beschrijving der giften door de Romeinsche landlieden gebracht, vingen deze losse herinneringen aan; de audientie door Z.H. aan de vereeniging van italiaansche jongelingen verleend, moge ze besluiten. Deze vereeniging, te Bologna opgericht, heeft zich over geheel Italië verspreid en telt een onnoemelijk getal leden. In welken zin zij arbeidt, blijkt uit haar optreden. Des namiddags van den 14den April was de vereeniging door hare voornaamste leden in de zaal boven de portiek van St. Pieter vertegenwoordigd. Toen de Paus onder het luide gejubel der aanwezigen op den troon had plaats genomen, las de president der vereeniging, Acquaderni, het van liefde on trouw overvloeiend adres der jongelingen voôr. Daarop nam de Cav. Stefano Margotti, de broeder van den redacteur der Unita Cattolica het woord en hield eene toespraak, die de lyrische echo was van de gevoelens, die allen vervulden: ‘de kroon der grijzen zijn de zonen hunner zonen en de roem der kinderen zijn hunne ouders, heeft de H. Geest verklaard. En al deze italiaansche jongelingen, die duizende en duizende andere Italianen vertegenwoordigen, zijn uwe kroon o H. Vader en hun hoogste roem zijt Gij!’ De Paus, zichtbaar geroerd, stond op en zeide: ‘Deze Italianen, die ik om mij vergaderd zie, zijn mij zeer welkom en geven mij de gelegenheid u toe te spreken. Twee maanden of meer mag het geleden zijn, toen een talrijke menigte zich tot mij begaf om mij de hulde van een groot gedeelte der geloovigen aan te bieden. Tot hen sprekende doorliep ik geheel Europa, van Portugal, dat zich baadt | |
[pagina 47]
| |
in den oceaan, tot bij de uiterste grenzen van Azië; ik riep de grootste heiligen der verschillende landen aan. Ik vergat echter Italië - ik zag geheel Europa en ik zag niet dit reusachtig voetstuk, dat als een zuil het geheel draagt. Heden is het mij onmogelijk Italië te vergeten. En, hoe ook zou ik kunnen zwijgen van de groote heiligen, waarop wij ons mogen beroemen? Hoe te zwijgen van de HH. Petrus en Paulus te Rome, van een heiligen Januarius te Napels, van een H. Rosalia van Palermo, van een H. Catharina van Sienna, van een H. Cascianus te Imola, van een H. Antonius te Florence, van een H. Petronius te Bologna, van een H. Geminianus te Modena, van de HH. Carolus en Ambrosius te Milaan, van een H. Maria der Engelen te Turijn, van een H. Marcus te Venetië! God heeft zeker deze mijne vergeetachtigheid toegelaten, opdat ik u heden zoude toespreken, en opdat, zoo ik Italië toen niet gezegend heb, ik het nu zou zegenen. En wat kan mij verhinderen Italië te zegenen? Wanneer ik zoo spreek, bedoel ik door hen die ik wil zegenen, hen die den last der tegenwoordige omwenteling dragen met geduld, die door de gebeden tot God opgezonden, door het belijden van hun geloof, ook op maatschappelijk gebied, vasthouden aan de ware beginselen en aan den eerbied voor dezen H. Stoel. Voorzeker, hen kan ik niet zegenen, die de Kerk plunderen, die haar dienaren vervolgen, die de ergenissen, de onzedelijkheden, de verkeerde leerstellingen laten voortwoekeren. Kan echter dit klein gedeelte van Italië geen voorwerp zijn van mijn zegen - altijd is en zal het blijven het voorwerp van mijn gebed. Kan ik hen niet beminnen als getrouwe zonen, dan zal ik ze beminnen als afgedwaalden en ongelukkigen uit liefde tot Jesus Christus, die stervend aan het kruis, bij het gezicht zijner vijanden tot zijn vader riep: Vader, vergeef hun. Ik herinner mij een zeker feit. Toen de H. Paus Sixtus tot den marteldood, dien de waanzinnige heiden over hem had uitgesproken, werd geleid, ontmoette hij een jongeling, die hem zeer beminde. Toen hij den Paus zag, zeide hij: Waarheen gaat gij, o Vader, en dus geheel alleen? Zal uw zoon u niet mogen volgen, u niet allen bijstand mogen schen- | |
[pagina 48]
| |
ken, niet het offer van zijn leven met u mogen brengen?’..... ‘Zoo ook gij, die de aanslagen tegen den H. Stoel en den plaatsbekleeder van God aanschouwt, zoo ook roept gij uit, dat gij deelgenooten wilt zijn in den strijd, zoo ook neemt gij deel in zijn droefenissen om hem te troosten, in zijn lijden om te helpen - zoo ook wilt gij onze metgezellen zijn. O katholieke jongelingen, ik zal altijd met u zijn, en ook gij voorzeker zult altijd met mij wezen.’ Hier werd de Pans onderbroken door het stormend geroep: ‘altijd, altijd H. Vader, voor eeuwig, wij behooren aan u!’ ‘Wij zullen wel geen martelaarschap hebeen te lijden, maar wij zullen den haat moeten verdragen, die elken, dag vermeerdert, en elken dag ons luider vervolgt. Den zegen Gods roep ik over u af, opdat Hij u standvastig make in het geloof en waardig om anderen van dwaling te bevrijden. Ik zegen u en uwe familiën en, wanneer gij teruggekeerd zult zijn tot uwe betrekkingen en hen, die u dierbaar zijn, weêr zult omhelzen, verhaalt hun dan, wat ik sprak tot u en wat gij hebt gesproken tot mij. Die woorden zullen het getal der ware geloovigen vermeerderen, meer dan verdubbelen. Ik zegen u in den naam van den Eeuwigen Vader, die moed instort en kracht. Ik zegen u in den naam van den eeuwigen Zoon, die wijsheid geeft, in den naam van den H. Geest, die de liefde is, - en in deze liefde zullen wij bidden voor de bekeering der goddeloozen en de volharding der rechtvaardigen.’ Benedictio Dei Omnipotentis, etc. Hoe deze toespraak werd beantwoord, laat zich niet beschrijven. Maar hieraan twijfelt niemand of het woord des Pausen zal bewaarheid worden: ‘Wat ik sprak tot u, en wat gij gezegd hebt tot mij, zal het getal der ware geloovigen vermeerderen, meer dan verdubbelen.’ Uit de puinen van Italië's eenheid zal eenmaal een ander Italië verrijzen. Éen zal het zijn, éen in de ervaring door jammervol lijden verkregen, éen in afschuw van on- | |
[pagina 49]
| |
recht en tyrannie, éen in eerbiedige liefde en onwankelbare trouw aan het groote beginsel aller eenheid: de Stoel van Petrus.
De rij der feestdagen is gesloten. Als de wondere tonen van het ‘Benedictus, qui venit in nomine Domini’, die parel uit Rossini's nagelaten meesterstukGa naar voetnoot1), ruischen ons de nagalmen in het oor. De klanken sterven weg, langzaam houdt de laatste trilling der luchtstroomingen op en smelt heen. Zij ook het onmiddelijk genot der zinnen vervlogen, in het hart en het gemoed bruisen en jubelen die toonen voort, dan sterker, dan zwakker, maar voor altijd levend en onvergetelijk. De feestdagen zijn voorbij, maar de indruk door hen voortgebracht, niet. Deze revival in den echtsten en rijksten zin van het woord zal lang nog in de wereld voortwerken. Men zal het onkennen en ik geloof gaarne, dat de voelhorentjes onzer materialisten zulke verschijnselen niet kunnen speuren. Maar dit heeft iedereen bespeurd, dat de Paus nog leeft, nog heerscht, nog gebiedt; dat er geene macht op aarde bestaat, die zóo de harten trekken, die zóo de liefde tot de hoogste begeestering opvoeren kan. En dan de diepere beteekenis dezer dagen! Steinle heeft in beeld gebracht, wat ik hier te vergeefs tracht uit te drukken. Op de tentoonstelling der geschenken hing een teekening in waterverf van den beroemden meester. In drie boven elkander geplaatste cirkelvormen had hij de H. Drievuldigheid, de geboorte van Christus en Pius den IXden in hoogepriesterlijk gewaad, met hostie en kelk in de hand, voorgesteld. De eerste en de laatste dezer cirkelvormige afbeeldingen werden door twee halfronden verbonden, waarin de zes scheppingsdagen waren afgemaald. Zóo las men in die kleine ruimte de geheele wereldgeschiedenis: de schepping, hersteld, volmaakt en verheven door de menschwording, de menschwording blijvend vruchtbaar gemaakt voor de wereld door Petrus en het priesterschap. | |
[pagina 50]
| |
Maar tevens ziet men wat deze feestviering ter eere van den priesterkoning zegt. Zij is niet alleen een hulde gebracht aan een groot man, zij is een blijk der vereering, die de wereld den Stoel van Petrus wijden moet, zij is de belijdenis van den menschgeworden Zoon, van den drieëenigen God, onzen Schepper en Heer. Pius de IXde is te groot, te omvattend eene verschijning, dan dat een eerbewijs hem geboden, slechts eene persoonlijke beteekenis hebben kan. In de grootheid van den Paus gaat immers bij hem elke andere grootheid op. Waarlijk hij is groot: de Paus. ‘Crux de Cruce’ heeft men Pins genoemd en de geschiedenis heeft dien naam niet gelogenstraft. Lijden is gevolgd op lijden - het kruis is uit het kruis geboren - en elk volgend kruis woog zwaarder dan het voorgaande. Zóo was het tot heden. Maar het kruis is niet alleen teeken des lijdens. Op dit oogenblik is Pius nog ‘Crux de Cruce’, nu echter blinkt in zijn handen het kruis, dat de voorafbeelding is van het teeken der zegepraal. Want eenmaal immers zal het kruis, als banier der hoogste overwinning, op de wolken verschijnen, eenmaal, als de Zoon des menschen zegevierend de geslachten der wereld oordeelen zal. |
|