| |
| |
| |
Het Duitsche centrum. H. Schumacher. Parlementarische Denkwürdigkeiten.
‘Χάλиεντεϙον иαι αδαμαντινον.’
Daar ligt wel eenige overdrijving in de bewering, dat de Kerk op dit oogenblik door geen enkele staatkundige macht wordt erkend of gesteund. Van onze zijde vergeet de daarin schuilende klacht een der indrukwekkendste verschijningen onzer eeuw; van de zijde onzer tegenstanders is de juichtoon voorbarig en in tegenspraak met zoo menig anderen toon van fellen haat of verkropte spijt.
Het is waar, de regeeringen hebben met de Kerk gebroken. Zij erkennen haar niet langer als een gelijke; waar zij niet wordt bestreden als vijandin, daar is zij lastig als een verwijt. Maar in onze eeuw zijn daar nog andere staatkundige machten dan de regeeringen; is het vermetel te zeggen, dat de regeering het vormelooze is, het naam- en wezenlooze, dat alles af hangt van de partij, die haar bekleedt? De staatkundige macht ligt bij de partijen; men moge 't veroordeelen of goedkeuren, een ramp of een zaligheid heeten: het feit is daar.
Onder de groote partijen nu, die op dit oogenblik op het veld der Europeesche Staatkunde haar leuzen verheffen en haar strijd strijden, is er éene, die de Katholieke Kerk erkent, huldigt, steunt en verdedigt, die de waarheid van haar beginselen en beloften belijdt, de vrijheid van haar bestaan beschermt, het
| |
| |
recht van haar eischen hoog houdt. Terwijl alle andere richtingen als drijfveer of als doel harer staatkunde den haat en de vernietiging van het Christendom min of meer openlijk toonen, heeft deze partij den ridderlijken moed om de Moeder en de Koningin der Europeesche beschaving, nu verlaten, veracht, vertreden, te dekken met haar bestaan, te omgeven als een eere- en lijfwacht te gelijk.
Die partij is het Duitsche Centrum.
Terwijl overal elders de verwarring heerscht is hier de eenheid. In het vaderland der Sonderpolitik, waar somtijds de meeningen nog talrijker zijn dan de hoofden, waar allerlei aanleidingen tot scheiding en redenen tot verwijdering met den dag oprijzen, is de staatkundige eenheid der Katholieken tot een werkelijkheid geworden, een werkelijkheid die een macht is en in de grootmacht Duitschland als een grootmacht staat. Overal elders woedt evenzeer de strijd tegen de Kerk, 't zij dan in 't openbaar, 't zij dan in 't verborgen; overal is hij de volle uitbarsting nabij. Maar overal elders wachten de Katholieken, in groepen en persoonlijkheden verdeeld, gesplitst, gescheiden, en van elkaar verwijderd den strijd af. De vereeniging in den hemel is wel aller hoogste doel en liefste begeerte; maar voor hier beneden is het hun voldoende te weten dat zij alleen hetzelfde Credo belijden; het te samen luide uit te spreken heeft geen nood. Waarom ook? Ieder heeft hier zijn dynastie, zijn meening, zijn berekening, zijn toon, zijn politiek, zijn beschaving, zijn wijze van zien, zijn manier van doen, zijn provincie, zijn kring, zijn bevinding, zijn beraad. En ieder heeft zijn kracht en allen te samen hebben ieder hunne kracht. Zoo is het overal elders. In vogelvlucht over Europa heenschouwend treft ons overal hetzelfde schouwspel. Maar in Duitschland is het Centrum
Het Centrum is een waarlijk indrukwekkende verschijning. Opgetreden als staatkundige partij, heeft het van den aanvang af in harde en moeielijke omstandigheden dat karakter gehand-
| |
| |
haafd en bewaard. Zijn dubbele leuze: ‘Justitia fundamentum regnorum’ en ‘Voor waarheid, vrijheid, recht’ heeft het overal gestand gedaan. In zijn strijd voor de zedelijke grondslagen van den Staat, voor de waarachtige beginselen van recht en vrijheid tegenover de Staatkunde, die da centralisatie als hoogste orde en het ‘beati possidentes’ als heilige gerechtigheid huldigt, heeft het trots alle nederlagen pal gestaan. Trouw aan de Katholieke Kerk, innig verbonden met haar, die de hoogste waarheid bezit en waarborgt, heeft het de onvervreemdbare en goddelijke rechten dezer Kerk gehandhaafd en verdedigd, roem dragende op zijn smaad en zijn hoon. Bij alle gehechtheid aan eigen beginselen heeft het ieder verkregen recht erkend en gehuldigd en, zonder berekening, rekenschap gehouden met de eischen der levende toestanden. Tegenover den almachtigen Staat heeft het het eigen en onafhankelijk openbaar staatsrechtelijk bestaan der Kerk met onbezweken moed en stalen volharding verkondigd, en tegenover den zegezang der Sycophanten den triumf voorspeld der eeuwige beginselen van vrijheid, orde en gezag.
Met die beginselen blank en hard als staal, met bedoelingen klaar en lichtend als de zuiverste diamant heeft het Centrum den strijd aanvaard en gestreden. Tegenover, de openbare, ruwe en geweldige aanvallen der tegenpartij bleek het evenzeer bestand als tegen de gelispelde verdachtmaking, de gefluisterde laster, den snijdenden spot, den verraderlijken hoon. Onverwondbaar en onverwinbaar bleef het. Het weifelde of wankelde niet, ook waar het soms werd aangevallen door geboren medestanders. De drift der Beiersche ‘Volkspartei’ spatte als een zeepbel uiteen, de kritiek van hen, die meer verlangden dan het oogenblik kon of mocht geven, wier oog scherper zag op theoretische fouten dan op practische heldendaden, bleef machteloos. Wat ieders bewondering wekte was niet alleen de onbuigbare moed, de vastgewortelde volharding in belijdenis en strijd, maar ook de hooge staatsmanskunst, die in het gewoel en de verwarring alles beheerschte, de wijsheid, die steeds den vasten weg wees door alle kronkelingen heen, de beradenheid, die nooit de ware maat verloor. Deze paladijnen waren tevens staatsmannen, in waarheid de mannen van hun tijd.
| |
| |
Maar dan ook, welke mannen aan hun spits en in hun midden! Nog staat voor den geest van geheel de Katholieke wereld het beeld van Herman von Mallinckrodt, den man met de stalen overtuiging, het gouden hart, het vlammende woord; nog worden de oogen vocht bij het aanschouwen der heldengestalte van den Mentzer bisschop von Ketteler, die de demagogen van '48 weer in de regenten van '71 bestrijden moest. Maar nog verheft zich Duitschland, nog is het fier op zijn Windthorst, op wien wel een ander beeld past dan ‘die Perle von Meppen’: het teekent zijn onwaardeerbare waarde, het teekent uiet den man. Daar is in hem niets van het zachte, teêre, smeltende, schemerende dezer gestolde tranen; hier is vuur: gloed en vonk en vlam. Van de luchtigste scherts tot den geweldigsten ernst is de geheele toonladderder satyre in de macht van dezen geest, en als deze oude, kleine, bijna blinde man zich verheft dan verrijst naast hem de reusachtige humor der eeuwige beginselen, die het ‘Irridebit Deus’ als een wet der wereldhistorie verkondt. Naast hem Jörg, de staatsman, die met wijsgeerigen blik het heden doorvorscht en met vaste hand de lijnen der toekomst trekt, die, strijder met de pen en het woord, van zijn Gelba Blätter een tribune maakte, en op de tribune nooit den volleerden geschiedschrijver verloochende; naast hem de beide Reichensperger, broeders door de geboorte, broeders meer nog door den adel van den geest, de fijnheid van den smaak, de zekerheid van het oordeel, het puntige van het vernuft, de waardige statigheid van het woord, beide viri consulares, die het schoonste tijdperk der klassieke oudheid, trots hun geestdrift voor middeleeuwsche kunst, bewonderen zou. Haast hen weêr Moufang, de priester, die in zijn persoonlijkheid en zijn leven beantwoordt aan den eisch eenmaal door hem aan onzen tijd gesteld: ‘Wir
müssen Männer haben’; naast hem ook Schorlemer Alst, de ridder, die zich het zware erfdeel: het zwaard, den helm, de wapenrusting van Mallinckrodt, waardig toont. En naast hem ook die andere, onvergetelijke, Ludwig von Gerlach, de partijvoerder met onaantastbare beginselen, de rechter met onkreukbaar geweten, die zich zelf beteekende als een veroverde door het Centrum, die, protestant als hij was, er roem
| |
| |
op droeg met de Roomschen hoon en smaad te torschen voor de Koningsrechten van den menschgeworden God.
Om deze mannen stonden anderen, jongeren en ouderen, van allerlei rang en stand, maar allen vereenigd en een, een groep, waarvan Gerlach getuigde: ‘In seniem langen Leben sei ihmkeine erfreulichere Erscheinung begegnet, als dieser Bund von Männern so einig in ihren höchsten Zielen, so fest in ihren Ueberzeugungen.’ Deze eenbeid en vastheid werden dagelijks versterkt dagelijks bevestigd, door de bijeenkomsten der fractie, waarin de wetsontwerpen werden onderzocht en bestudeerd, waarin de wijsheid der ouderen door den gloed der jongeren werd verwarmd, waarin de verschillende meeningen tot haar recht kwamen en het verschil van meening na korter of langer strijd verdween. In deze bijeenkomsten werd dat bewonderenswaardig en krachtig optreden voorbereid, dat tot nu toe eenig in de parlementaire geschiedenis mag heeten.
In den loop der jaren hebben deze mannen, heeft het Centrum zijn geschiedenis waardig vervuld. Jong als het is, het heeft een verleden vol strijd en vol glorie, vol inspanning, vol moeite, vol teleurstelling, vol volharding, vol onvermoeiden moed, een verleden dat, als de waarborg der toekomst, het geweld der tegenstrijdige stroomingen tart. Toen op het einde van het jaar '70 de afgevaardigden van den pruisischen Landdag te samen traden en het Centrum vormden, toen zij op 11 Januari 1871 hun eerste beroep deden op het Duitsche volk dat zijn mannen voor den Rijksdag zou kiezen, toen ving hun heldentocht aan. Met scherpzinnig beraad en vérziende wijsheid hadden de mannen, die aldus optraden, het losbarsten der aandrijvende of hangende onweêrswolken niet afgewacht. Als parlementaire partij traden zij op bij het vormen en bij het te samen komen van het parlement. Zij werden niet gedwongen door noodweêr en wachtten niet den dwang der vijandige omstandigheden af.
Het mag niet verwonderen, dat later, eer buiten dan binnen Duitschland's grenzen, de verraderlijk wijze vraag werd geopperd, of het niet beter ware geweest indien het Centrum niet ware opgetreden. Dan ware misschien de aanval tegen de Katholieke Kerk niet geschied, dan hadde misschien de Regee-
| |
| |
ring niet tot zulke geweldige maatregelen haar toevlucht genomen, dan konde misschien de strijd zijn vermeden, dan zoude misschien een vergelijk gevonden zijn. Voorzeker, 't ware inderdaad het best geweest, indien de Katholieken niet hadden besbaan, dan waren zij nimmer vervolgd. Dan hadden alle rustige menschen in rust kunnen voortleven, - wie wil het blijde schouwspel van wat dan ware geweest verder schetsen? Is niet het hoogste heilslot der menschheid de dommelende rust op de zachte peluws van Boileau's kanunikken, en verwerkelijkt de proost uit ‘le Lutrin’ niet het hoogste ideaal?
Het Duitsche volk heeft anders geoordeeld en anders gesproken. In 1871, in 1873, in 1876, in den loop nog van dezen zomer, hij iedere verkiezing voor 't pruisische huis der afgevaardigden of voor den Duitschen Rijksdag klimt de macht van het Centrum, klimt de geestdrift en de trouw van zijn kiezers. Van vermoeienis of uitputting is noch bij de kiezers noch bij de verkozenen spraak. Toch hebben deze laatsten strijd op strijd doorstreden. Reeds bij het eerste adres dat de eerste Duitsche Rijksdag tot den Duitschen keizer richtte heef het Centram den laaghartig toegeworpen handschoen opgenomen en de zijdelingsche hulde aan de roovers van Rome geweigerd. Toen de grondwet van het nieuwe rijk werd vastgesteld, heeft het gepoogd de grondrechten van het volk in de oorkonde en den stichtingsbrief te doen opnemen, maar de lust der centralisatie behield de overhand. Onophoudelijk volgden in deze zeven jaren de rechtstreeksche of zijdelingsche aanvallen elkander op; werd de Kerk aangevallen in haar vrijheid door de wet-Lutz, in haar ontwikkeling door de wet tegen de Jesuieten, in haar onafhankelijkheid, in haar van God gevestigd en beschreven bestaan door de Mei-wetten; werd de orde van den vrijen en Christelijken Staat verstoord door de wetten op de Kreisordnung, op het schooltoezicht, op het militair budget, op het huwelijk; werd de apostasie beschermd en beloond - wat ook geschiedde, overal was het Centrum op zijn post als de strijder voor Waarheid, Vrijheid, Recht; overal handhaafde het tegenover de serviele meerderheid, die ultima ratio regum onzer dagen, zijn vrije en fiere belijdenis, zijn onaantastbaar protest.
| |
| |
De geschiedenis van het Duitsche Centrum is een waarachtigheldendicht. De parlementen door de constitutiën geschapen, zijn de uitverkoren kampplaats der middelmatigheden waarde groote mannen misplaatst zijn, omdat het draven en drijven der duizend kleinigheden hun vrije beweging belemmert, omdat de strijd, de groote strijd over beginselen steeds door het ‘stemmen, stemmen!’ der hunkerenden naar maaltijd of recès wordt verstikt. Daar behoort een soort van martelaarsmoed toe om in naam van hoogere beginselen in dit krijt te treden of te strijden, en iedere katholiek, die hier opstaat voor zijn eer en zijn recht, die met de onvermijdelijke nederlaag vooroogen toch naar plicht en geweten zijn stem verheft, verdient reeds daarom alleen ongehuichelde bewondering. Hebben de zomermaanden dit ten onzent niet hard genoeg in 't licht gesteld? Maar het Duitsche Centrum heeft deze parlementaire kampplaats tot een waarachtig slagveld gemaakt; het heeft den vijand gedwongen in zijn overwinning zijn nederlaag te belijden. Het heeft in dezen doffen dampkring licht en gloed gebracht en de saaie, vervelende kolommen der ‘Handelingen’ met handeling gevuld.
Het hoogste echter en het beste, wat door het Centrum verricht werd, is de eenheid, die het aan het katholieke Duitschland op staatkundig gebied geschonken heeft. Katholieke vereenigingen zijn de groote behoefte van onzen tijd, maar het is moeielijk die te scheppen. Waar is de geboren aanvoerder, waar is de orde, de regel, die ieder vrij laat en allen bindt? Want het vraagstuk der katholieke vereenigingen is niet zoo spoedig, zoo ni een ommezien opgelost. Het geldt immers niet een kerkjen te maken in de kerk, of parlement te spelen onder ons. Het geldt allen te doen streven naar een doel met alle kracht en alle inspanning, en het grootste doel in dezen tijd is wel geen ander dan de handhaving van ons publiekrechtelijk bestaan. Hoe dit te bereiken? Duitschland geeft het voorbeeld. De pruisische politieagent, de Schutzmann, heeft alle katholieke vereenigingen uiteengeschopt; het Mainzer Verein heeft hij ineengetrapt. Toch zijn de Duitsche Katholieken vereenigd gebleven. Want aan hun spits stond het natuurlijke hoofd: het Centrum. De mannen van het Centrum zijn de-
| |
| |
gekozenen der Duitsche Katholieken, gekozenen met vol vertrouwen en naar volle overtuiging. Zijn beter leiders mogelijk, zijn zij niet de aangewezenen door de orde der dingen? Zij zijn de vertegenwoordigers van het eerste en hoogste staatkundige recht dezer dagen: het kiesrecht; zij zijn de vertegenwoordigers tevens der hachelijkste plichtsvervulling; dat recht en die plicht rusten in hun hand. Zoo zijn zij in levende betrekking, in volle organische verbinding met al hun landgenooten, zoo kunnen zij leiden, regelen, besturen zelfs. De vereeniging bestaat en werkt, al is haar orde niet beschreven; waar het droit coutumier geldt, is de wet onnoodig; wat behoeft men de letter waar het leven is?
Hier wordt geen boekaankondiging bedoeld, maar veeleer een hulde, een hulde, die van veelvuldige bewondering mag getuigen, maar ook de verzuchting slaakt van den ouden Chronista: ‘Uitnam quae de alienis scripsi de nostratibus scribere possein.’ Indien men echter de geheele werkzaamheid van het Centrum wil waardeeren, dan neme men de ‘Parlementarische Denkwürdigkeiten’ van Hubert Schumacher ter hand. In deze met keurige hand uitgelezen en keurig geschikte verzameling vindt men onder verschillende rubrieken fragmenten uit de redevoeringen der mannen van het Centrum. Men vindt hier hun onwaardeerbaar kostelijke uitspraken, die te gelijk heerlijke belijdenissen zijn. Deze verzameling is een waarachtig boek voor onzen tijd, leerend, verkwikkend, verheffend, een boek dat van mannen tot mannen spreekt.
Geen schooner lof is het Centrum ooit geschonken dan die de Aartsbisschop van Keulen neêrschreef in het kort bericht zijner jongste reis naar Rome. Nadat de groote Kerkvoogd, de manmoedige belijder, de wetten in Duitschland tegen de Kerk uitgevaardigd heeft beklaagd, maar ze tevens beschreef als een beproeving door God den geloovigen opgelegd, gaat hij voort: ‘Der sogenannte Culturkampf aber, welcher jene
| |
| |
kirchenfeindlichen Gesetze in's Dasein rief, hat dann selbst wieder dazu dienen müssen, die Wahrheit immer heller und klarer an's Tageslicht zu bringen. Denn in der Centrums-Fraction des Preussischen Laudtags sowohl als des Deutschen Reichstags, welche sich die Vertheidigung der Wahrheit, des Rechts und der Freiheit zu Aufgabe gemacht hat und in ihren Kämpfen gegen die liberale Majorität beider politischen Körperschaften in ruhmwürdiger Weise für die so schwer verletzten Rechts der katholischen Kirche eintritt, ist gerade in der Hauptstadt des Deutschen Cultur-Staates eine Lehrkanzel aufgerichtet worden, von der aus alle die grossen Wahrheiten, für welche jetzt die Kirche kämpft und leidet, mit einer fast beispiellosen Geisteskraft und Gründlichkeit Entschiedenheit und Beredsamkeit vor aller Welt entwickelt und vertheidigt werden. Von dort werden sie dann durch die zahlreichen Canäle der öffentlichen Presse in alle Kreise, alle Städte und Dörfer des Deutschen Reiches weiter verbreitet, so dass jetzt fast jeder katholische. Landmann, der Glauben und ein Herz für seine Kirche hat, besser weiss was Rechtens ist in dem grossen Kampfe der Gegenwart zwischen Kirche und Staat, als es vor vierzig Jahren ein Professor der Rechtsgelehrsamkeit gewusst hat.’
De heilige Bonifacius heeft eens tot zijn medewerkers gezegd: ‘Non simus canes muti, non simus taciti speculatores.... Stemus in praelio in die Domini, quia dies tribulationis et angustiae venerunt super nos. Moriamur, si Deus voluerit, pro sanctis legihus patrum nostrorum, ut hereditatem cum illis aeternam consequi mereamur.’
Dat woord van Duitschlands grooten Apostel is voor het Duitsche Centrum levenswet.
|
|